Bart De Wever over de collaboratie. “Don’t mention the war”
In Vlaams-nationalistische kringen is de collaboratie van de nationalisten met de nazi-bezetters tijdens Wereldoorlog Twee nog steeds een bijzonder gevoelig thema. Deze collaboratie wordt nog steeds goedgepraat en dat niet alleen door VB’ers op leeftijd. Ook bij N-VA’ers en zelfs een aantal CD&V’ers is er de neiging om de collaborateurs goed te praten. Voor De Wever was het niet slim om net dit onderwerp uit te kiezen voor een column in De Standaard.
Na de grote verkiezingsoverwinning van de N-VA viel te verwachten dat de tweewekelijkse column van Bart De Wever in De Standaard aandachtiger zou worden gevolgd door alle spelers op het politieke terrein. De Wever rakelt in die columns al eens een historisch thema op, maar nu deed hij dit rond een thema dat zowel bij de eigen achterban als bij de politieke tegenstanders erg gevoelig ligt en hij deed dit met betwistbare argumenten. Het is niet van zijn gewoonte om het spel niet tactisch te spelen, maar in dit geval was het absoluut niet tactisch van De Wever om de goede raad van Basil Fawlty – “Don’t mention the war”! – zomaar in de wind te slaan.
Onder de titel “Vlaamse nazi’s” haalt De Wever uit naar de wijze waarop de Vlaamse beweging in het hoekje van de collaboratie wordt gestopt, terwijl er langs Franstalige kant evenzeer sprake was van collaboratie. Volgens De Wever wordt langs beide kanten van de taalgrens anders omgesprongen met die geschiedenis van collaboratie. Hergé, de auteur van Kuifje, ging – in Le Soir dan nog – op het vlak van antisemitisme verder dan Willy Vandersteen, auteur van onder meer Sukse en Wiske. Toch blijft het oorlogsverleden van Hergé toegedekt, zelfs in het Kuifje-museum. De erven van Vandersteen daarentegen hebben zelf een historisch onderzoek laten verrichten om het oorlogsverleden bekend te maken. Boodschap van het verhaal: de Franstaligen moeten eerst in eigen boezem kijken vooraleer ze iets zeggen over de collaboratie in Vlaanderen. Of iets persoonlijker: de RTBF moet zwijgen over mijn grootvader want Le Soir collaboreerde ook.
De aanleiding voor deze uithaal was een reportage van RTBF waarin werd vermeld dat de grootvader van Bart De Wever lid was van het VNV, een extreem-rechtse partij die mee in de collaboratie met de nazi’s stapte. Aangezien De Wever zelf te pas en te onpas in de “boekskes” komt met zijn familie, was het niet verwonderlijk dat ook eens aandacht werd gevestigd op het aangebrande verleden van zijn grootvader. Maar de N-VA voorzitter is daar niet mee opgezet: Franstaligen moeten niet over zijn grootvader oordelen, meent hij. De Wever: “Het is beter alle feiten uit het verleden van een gemeenschap onverbloemd onder de ogen te zien dan over anderen te oordelen vanuit een misplaatste morele superioriteit gebaseerd op collectieve onwetendheid.” Iets brutaler gesteld: de RTBF moet zwijgen over het collaboratieverleden van een groot deel van de Vlaamse beweging omdat de Franstaligen de eigen collaboratie niet onder ogen zien en dus “collectief onwetend” zijn. Qua “veroordeling” van de Franstaligen vanuit een zelfverklaarde “morele superioriteit” kan dat tellen.
De collaboratie was uiteraard geen puur Vlaamse aangelegenheid, er waren belangrijke regionale verschillen. Ook in Vlaanderen zelf was dat overigens het geval, de strijd tussen “zwarten” en “witten” was in Limburg bijvoorbeeld een pak feller dan in West-Vlaanderen. Maar ook Wallonië en zeker Brussel kenden uiteraard een laag van collaborateurs. Le Soir brengt in haar antwoord op De Wever cijfers aan (waarvoor het ging kijken in een werk van L. Huyse en S. Dhondt): 62% van de collaborateurs waren Nederlandstalig en 38% Franstalig. Dat komt ongeveer overeen met de verdeling tussen Nederlandstaligen en Franstaligen in het land (60% tegen 40%). Toch is er van de Franstalige collaboratie minder bekend en De Wever probeert dat uit te spelen om Franstalige stemmen over de Vlaamse collaboratie het zwijgen op te leggen.
Er zijn verschillende redenen waarom er minder deining is over de Franstalige collaboratie: er was geen sterk uitgebouwde extreem-rechtse partij zoals het VNV – Rex van Degrelle was tijdens de oorlog hooguit goed voor 10.000 leden (ongeveer evenveel als de N-VA vandaag) terwijl het VNV over 100.000 leden beschikte (wat meer is dan gelijk welke partij vandaag in dit land). De impact van het VNV was groter, zowel tijdens als na de oorlog toen veel voormalige VNV’ers hun politieke carrière verder zetten.
VNV-leider De Clerq zag in de nazibezetting een uitgelezen kans: “Duitschland is onze vijand niet. Wij hebben vertrouwen in den Führer. Wij twijfelen er niet aan of wat hij zal doen, zal goed gedaan zijn. Goed voor ons Volk, voor heel ons Volk,” liet hij optekenen. Hiernaast een afbeelding van het VNV-blad “De Nationaal-Socialist” tijdens de oorlog. Of nog een uitspraak van Staf De Clerq eind 1940 over de Joodse kwestie: “Er is maar één oplossing. Zuivering van ons gehele volkslichaam. Totale en volledige uitschakeling van de jood uit het gezonde volkslichaam. (…) Wij zijn nationalisten, dat wil zeggen, wij staan op de leer van ons volk, cultuur en bloed. De jood behoort niet tot ons volk, nog veel minder tot ons bloed. En hij heeft de cultuur die erop gericht is de christelijke cultuur te vernietigen. Wie niet arbeidt is een parasiet. Wie zag de jood ooit arbeiden? De jood steelt, plundert, bedriegt, sjachert.” Dit was de retoriek van de leiders van de partij waartoe grootvader De Wever behoorde. Het is nogal flauw om dan nu te schrijven: “Onlangs presteerde de RTBF het in een reportage om beelden uit te zenden van het graf van mijn vader als opstapje naar een vermelding van mijn grootvader die lid was van het VNV, wat dan weer de kans bood het verhaal te larderen met beelden van geüniformeerde collaborateurs.” Welk ander beeld van het VNV had de RTBF kunnen gebruiken?
Omdat de VNV een grotere basis had, was er ook een ruimere betrokkenheid bij het organiseren van de lokale bezettingsmacht. Dit betekent niet dat er minder Franstalige collaborateurs waren, maar wel dat er minder sprake was van een uitgesproken politiek verlengstuk van deze collaboratie waarbij dit politiek instrument ook een breed draagvlak had. Dit had ook gevolgen in de periode na de oorlog. De voormalige VNV’ers probeerden hun politieke activiteiten verder te zetten, eerst in de CVP en pogingen tot extreem-rechtse hergroepering (zoals de “Vlaamse Concentratie” waartoe ook Karel Dillen behoorde) nadien ook meer in de Volksunie, de voorloper van de huidige N-VA. Hierdoor zijn er steeds opnieuw pogingen geweest van Vlaamse politici om de kwestie van amnestie op de agenda te zetten, het goedpraten van de collaboratie was een onderdeel van de politieke basis waarop deze politici waren gegroeid. Eind jaren 1990 nog trokken politici van CVP, VU en VB broederlijk naar bijeenkomsten van voormalige Oostfrontstrijders. Johan Sauwens (niet toevallig een Limburger…) moest naar aanleiding daarvan in 2001 ontslag nemen als Vlaams minister.
De partij van De Wever behoudt nog steeds banden met voormalige collaborateurs en minstens in delen van de N-VA zal er geen slecht woord over de collaborateurs worden gezegd. In 2000 schreef Bart De Wever in een opiniestuk (als historicus): “Voor vele radicale nationalisten is het streven naar amnestie altijd geïnspireerd geweest door hun rabiaat antibelgicisme; verzoening of verwerking stonden nooit echt op de agenda. Men moet maar eens een enquête organiseren onder oud-collaborateurs met de vraag of ze werkelijk vragende partij zijn voor vergiffenis vanwege de Belgische staat. Van deze staat hopen ze alleen dat hij zo snel mogelijk zou verdwijnen. Het is een emotionele erfenis die voor een deel aan de volgende generatie(s) werd doorgegeven en die ook met amnestie niet zal worden ongedaan gemaakt.” De Wever is dus op de hoogte van de standpunten die ook in zijn partij leven. Waarom is De Wever verwonderd dat dit wordt aangehaald nu zijn partij de grootste is in Vlaanderen?
In zijn column in De Standaard slopen enkele opvallende slordigheden. Tot tweemaal toe benadrukt De Wever dat Le Soir een “collaborerende krant” was, zonder te vermelden dat de redactie van de krant zich tegen de nazi’s had verzet waarop de bezetters de titel van de krant hadden overgenomen en een nieuwe redactie hadden ingesteld. Was de historicus De Wever daar niet van op de hoogte of vond hij het niet belangrijk genoeg om aan zijn lezers mee te delen? Was het nuttiger om de lezers in de waan te laten dat Le Soir vandaag een verderzetting is van een collaboratiekrant, net zoals zijn partij deels beroep doet op dat verleden van collaboratie vanwege het VNV? Er duikt nog een slordigheid op als De Wever stelt dat het historisch onderzoek in Vlaanderen vanaf de jaren 1980 een “objectieve blik” zou hebben geboden op wat hij “de fatale flirt met de bezetter” noemt. Wij zouden het woord “flirt” niet gebruiken voor een collaboratie die actief heeft meegewerkt aan de vervolging van Joden en andersdenkenden. Het gebruik van de term “flirt” maakt meteen duidelijk dat er nog niet overal een “objectieve blik” is op het oorlogsverleden.
De Wever kan het ook niet laten om een sneer te geven aan Maurice De Wilde die volgens De Wever “niet altijd even vriendelijk” zou geweest zijn. Wat hij niet uitlegt is dat De Wilde steeds twee keer afsprak met de mensen die hij interviewde. Eerst had hij een gesprek zonder camera zodat er ook geen druk van die camera was. De tweede keer bracht hij wel een camera mee om hetzelfde gesprek vast te leggen. De Wilde was er uiteraard niet mee opgezet dat bepaalde getuigen hun tweede versie aanpasten of beperkten omwille van de camera. Het is nogal makkelijk om dat aan te grijpen om meteen het icoon Maurice De Wilde een sneer te geven. De Wever is er snel bij om een splinter in het oog van een ander te zien, maar over de balken in zijn eigen ogen mag met geen woord worden gerept. Denk maar aan de foto van De Wever naast de Franse extreem-rechtse leider Le Pen.
Terwijl De Wever van zijn column gebruik maakt om de Franstalige opmerkingen over zijn grootvader te bekritiseren (met als centraal argument dat de Franstaligen niet veel moeten zeggen omdat zij niet met hun verleden kunnen omgaan), besluit hij met een uitspraak van Mitterand: “Of zoals François Mitterrand het zei toen men hem confronteerde met zijn verleden als ambtenaar in het collaborerende Vichy-regime: ‘On ne tourne pas le dos à ce qu’on était, on change, c’est tout.’” Bedoelt De Wever hiermee dat hij de collaboratie van het VNV niet veroordeelt?
Indien De Wever in navolging van de radicalere vleugel in zijn eigen partij ieder compromis met Franstaligen weigert en het niet tot een akkoord laat komen, zullen zijn uitspraken ongetwijfeld meermaals worden opgerakeld in de “operatie beschadiging” die dan zal volgen. Of diende de uitval van De Wever net om de radicalere partijleden gerust te stellen dat hij hen niet vergeten is, zelfs indien het wel tot een akkoord komt?
Historici weerleggen uitgangspunten van Bart De Wever
Vandaag laat de krant De Morgen twee historici aan het woord: Rudi Van Doorslaer en Bruno De Wever (broer van). Zij zijn het niet eens met de uitgangspunten van Bart De Wever. Enkele opvallende uittreksels.
De Wever: “We kennen ons eigen verleden niet. Of willen het niet kennen.”
Van Doorslaer: “Bart De Wever zegt dat ‘Vlaanderen is klaar met zijn oorlogsverleden’. Terwijl Bruno De Wever en ikzelf, stapje voor stapje, het concept voor een tentoonstelling hebben uitgewerkt die in Gent in het najaar wordt geopend: ‘Gekleurd verleden’. Ons uitgangspunt is dat, in tegenstelling tot wat Bart De Wever zegt, Vlaanderen niet (meer) wil geconfronteerd worden met zijn oorlogsverleden. Ik heb het dan ook over de populaire media, over romans en feuilletons. De BBC besteedt uren aan de battle of Britain. Wat schreven onze media over de Duitse inval in mei 1940? Bart De Wever zegt: ‘De pagina is omgedraaid’. Alles is zogezegd verwerkt, alles ligt definitief achter ons en dus gaat Vlaanderen een zogezegd democratische toekomst tegemoet. Wij zeggen: Vlaanderen kent zijn geschiedenis niet.”
De Wever: “Na de oorlog heeft de brede Vlaamse beweging de collaboratie inderdaad in haar schoot opgenomen, via vergoelijking en verzwijging. Vlaanderen kende een blad als ’t Pallieterke, een historicus als Arthur De Bruyne, die sympathieke en vlotte boeken schreef over collaborateurs. Er waren de IJzerbedevaart, dichters als Anton Van Wilderode, of de krant De Standaard, een trait-d’union tussen de democratische, katholieke intellectueel en de Vlaamse collaborateur.”
Van Doorslaer: “Het probleem is dat we van elkaar niet weten hoe goed de ander zijn eigen verleden kent. De belangrijkste Franstalige boeken over de Tweede Wereldoorlog werden nooit in het Nederlands vertaald. Nochtans dateert L’an quarante van Jules Gérard-Libois en José Gotovich al van 1971. Ook L’étoile et le fusil, het fundamentele, vierdelige werk over de Jodenvervolging in België van Maxime Steinberg, werd nooit vertaald. Dat is het eerste grote probleem: een gebrek aan communicatie. Dat geldt ook omgekeerd: de beste Vlaamse boeken over de oorlog, zoals het standaardwerk van Bruno De Wever over het VNV, verschenen ook nooit in het Frans.”
Artikel door Geert Cool