Recensie. “Het islamdebat” door Sami Zemni
De wijze waarop de afgelopen jaren steeds meer gesproken wordt over “dé islam” maakt het interessant om het islamdebat te kaderen en het is belangrijk dat ook de linkerzijde een duidelijk standpunt naar voor brengt in het debat. Dat laatste is niet evident, sommigen geven er de voorkeur aan om te zwijgen, anderen stappen voorzichtig mee in de heersende retoriek. Sami Zemni doet dat niet, hij schrijft en brengt interessante elementen aan.
In grote lijnen sluit het standpunt van Zemni nauw aan bij wat ook Ico Maly schrijft in “De beschavingsmachine. Wij en de islam” (hier vind je onze recensie van dat boek). Zemni keert zich tegen de culturalisering van het debat en wijst op dieper liggende problemen die leiden tot spanningen en die niets met culturele of religieuze kenmerken te maken hebben. Om echte discussies over maatschappelijke problemen en politieke keuzes te ontlopen, wordt de meest platvloerse nonsens naar voor gebracht over de islam en de moslims. Waar Ico Maly deze stelling rechttoe rechtaan in een scherp betoog brengt, doet Zemni het eerder vanuit een academische hoek. Deze boeken handelen niet over de islam, maar wel over hoe het “islamdebat” wordt gevoerd.
Het boek van Zemni is vooral sterk als het de grote lijnen schetst van hoe de linkerzijde moet antwoorden op het islamdebat alsook als een overzicht wordt geboden van verschillende stromingen in de politieke islam. Het is geen toeval dat deze stukken op het einde van het boek komen, er is gezien de wijze waarop de discussie vandaag wordt gevoerd een langere aanloop nodig.
Islamofobie is wel degelijke racisme en heeft een materiële oorsprong. Zemni wijst terecht op de wijze waarop geopolitieke ontwikkelen een rol speelden. In de strijd tegen de Sovjetunie aarzelde het VS-imperialisme niet om reactionaire stromingen in de politieke islam te stimuleren en te ondersteunen. Zolang het gevaar van de Sovjetunie bestond, waren fundamentalisten voor de VS een bondgenoot. Dat zowel omdat het een buffer vormde tegen de internationale uitwassen van de Sovjetunie (de inval in Afghanistan in 1979) als tegen een radicaliserende arbeidersbeweging in diverse landen. Het falen van zowel de stalinistische tweestadiatheorie als het Arabisch nationalisme versterkten de opkomst van de politieke islam, maar aanvankelijk was het vanuit imperialistisch standpunt een bondgenoot. Onder het motto “de vijand van mijn vijand is mijn vriend”, steunde de VS de Taliban in Afghanistan en was Israël aanvankelijk opgezet met het ontwikkelen van Hamas. Pas toen deze groeperingen te sterk waren en de Sovjetunie was verdwenen als aantrekkingskracht, kwamen ze centraal te staan in het vijandsbeeld van het VS-imperialisme. Dat gaf meteen ruimte voor een breder vijandsbeeld tegenover alle moslims, ook de migranten in het Westen.
Terecht argumenteert Zemni dat islamofobie een vorm van racisme is, het focust immers op mensen en het is bijgevolg geen simpele of onschuldige religiekritiek. De voorstelling van moslims wordt beperkt tot het vijandsbeeld dat eerst is geconstrueerd op basis van recente en relatief marginale stromingen die enkel konden ontwikkelen door de steun die ze vanuit het imperialisme kregen en die een voedingsbodem vonden op de miserie die werd gecreëerd door het kapitalisme en imperialisme. Daarbij ontbreekt iedere zin voor nuance alsook iedere kritische visie op de eigen historische ontwikkeling. “Geen enkele religie is op de wereld gekomen om de democratie, mensenrechten of de vrouwenrechten te bepleiten, noch om de scheiding tussen Kerk en Staat voor te stellen.” De ontwikkeling van islamofobie gaat gepaard met het construeren van een vermeende joods-christelijke grondslag voor de (West-)Europese cultuur. Daarmee wordt niet alleen het anti-semitisme uit de geschiedenis weg geschreven, er wordt tegelijk komaf gemaakt met de zo sterk bepleite opdeling tussen Kerk (religie) en Staat.
Het hoogtepunt van het boek van Zemni is ongetwijfeld het hoofdstuk “links en diversiteit”. De auteur haalt uit naar die linkerzijde die na de omarming van het neoliberalisme van de jaren 1990 en 2000 ook is mee gestapt in het culturaliseren van de sociale problemen. Wie daar niet aan mee doet, wordt al snel gebrandmerkt als “islamogauchist”, een term die een “gedrocht is die alleen kan ontspruiten aan de fantasie van hen die de botsing der beschavingenthese genegen zijn.” Zemni gaat in tegen de culturele benadering van multiculturalisme die gepaard ging met “het afbouwen van door de staat georganiseerde mechanismen van solidariteit en maatschappelijke cohesie (de sociale zekerheid)”. Een deel van links beroept zich op de “meest verheven traditie van het universalisme” om de maatschappij tegelijk te beperken tot “een duidelijk en (meestal eenzijdig) stabiel geheel van culturele waarden en normen.”
Zemni heeft gelijk als hij stelt dat links dit pad het best zo snel mogelijk verlaat. “De ontegensprekelijke en groeiende ongelijkheid die we in ons land vaststellen, is een gevolg van de ongelijke verdeling van de rijkdom, en is dus een structureel aspect van onze politieke en economische ordening. Het seksisme en racisme (…) genereren de economische ongelijkheid niet, maar verdelen wel haar effecten. (…) Een strijd tegen discriminatie zonder strijd tegen de oorzaken van de ongelijkheid, bevestigt enkel het systeem. (…) Een echte progressieve en linkse politiek moet de politieke strijd voor diversiteit (en dus tegen seksisme en racisme) in een globaler kader van uitbuiting plaatsen. Ultiem is dat vandaag het verschil tussen links en rechts. Liberaal rechts (en dus niet het extreemrechtse gedachtegoed van het Vlaams Belang) onderschrijft evenzeer een politieke strijd tegen racisme en seksisme, maar stelt verder de maatschappelijke ongelijkheid niet aan de orde. Het discours van ‘gelijke kansen voor iedereen’ is een platform om theoretisch ook het racisme en seksisme aan te pakken. Maar het blijft steriel omdat het uiteraard de ongelijkheid op zich niet aanpakt. (…) De logica waarbij de debatten over economische en sociale ongelijkheden plaats maken voor debatten over identiteitsverschillen verhult de oorsprong van de ongelijkheden.”
Dit uitvoerig citaat halen we graag aan omdat het aansluit bij de benadering die ook wij proberen naar voor te brengen in onder meer de antiracistische beweging. Het is nodig om na te gaan op welke maatschappelijke voedingsbodem racisme en seksisme kunnen ontwikkelen en om deze fenomenen efficiënt te bestrijden, moet de economische en sociale basis worden aangepakt. Voor ons is anti-racisme onderdeel van een anti-kapitalistische benadering en een pleidooi voor een andere, socialistische, samenleving. Een dergelijke politieke benadering botst met diegenen die anti-racisme willen beperken tot vage oproepen inzake multiculturaliteit.
Uiteraard betekent dit niet dat links zich moet beperken tot een puur economische benadering of dat links geen kritiek naar voor moet brengen tegenover religie. Zemni verwijst terecht naar de religiekritiek van Marx. Het is een verademing dat hij de stelling dat ‘religie opium van het volk is’ correct weet te kaderen: “Marx zag in religie en religieuze symbolen een weergave van de menselijke ellende, maar ook een protest tegen die ellende. (…) Vandaar dat Marx niet pleitte om godsdienst zelf proberen op te heffen, maar wel om de toestand op te heffen die deze ‘illusie’ mogelijk maakt.”
Het boek wordt afgesloten met een leerrijk overzicht van verschillende stromingen in de politieke islam. Van de Moslim Broederschap in Egypte over Hamas (Palestina) en Hezbollah (Libanon) tot het Wahhabisme, salafisme en de Taliban. Dat is een nuttige kennismaking met de enorm verschillende opvattingen en de scherpe evoluties van de verschillende strekkingen binnen de politieke islam.
Tenslotte toch enkele bedenkingen die zeker niet opwegen tegen de vele interessante en leerrijke elementen in het boek. Terwijl er meermaals wordt verwezen naar de noodzaak om het debat te voeren op basis van maatschappelijke tegenstellingen in de klassensamenleving die we vandaag kennen, ontbreekt een dergelijke materialistische benadering in het stuk over de Verlichting in Europa. Dat wordt vrij academisch aangepakt met een sterke focus op de ideeën die werden verdedigd door toonaangevende filosofen. De onderliggende materiële ontwikkeling van het opkomende kapitalisme is zo goed als afwezig in de analyse van de Verlichting.
De correcte weergave van de religiekritiek van Marx wordt spijtig genoeg voorafgegaan door een poging om Marx een soort van tweestadiatheorie voor de koloniale wereld toe te schrijven. “Marx was geen voorstander van het kolonialisme, maar als de interne dynamiek van de niet-westerse maatschappij zijn ijzeren evolutiewet niet volgde, dan moest dat maar gebeuren door het kolonialisme. Als het kapitalisme dankzij het kolonialisme eenmaal zou zijn ingevoerd, zou er zich een eigen proletariaat ontwikkelen en zou de socialistische revolutie zich voltrekken.” Dat is uiteraard kort door de bocht, op dit punt leek het alsof professor Doom de pen van Zemni mee vast hield. Laten we Trotski meteen antwoorden: “Het [Communistisch] Manifest bevat geen enkele verwijzing naar de onafhankelijkheidsstrijd van de koloniale en de semi koloniale landen. In de mate dat Marx en Engels de sociale revolutie op zijn minst in de leidinggevende ontwikkelde landen beschouwden als zijnde een kwestie van de komende jaren, was het koloniaal vraagstuk automatisch voor hen opgelost, niet als gevolg van een onafhankelijke beweging van onderdrukte nationaliteiten maar als gevolg van de overwinning van het proletariaat in de wereldcentra van het kapitalisme. (…) Het Manifest verklaart dat “communisten overal elke revolutionaire beweging tegen de bestaande sociale en politieke orde steunen.” De beweging van de verschillende gekleurde rassen tegen hun imperialistische onderdrukkers is één van de belangrijkste en machtigste bewegingen tegen de bestaande orde en vraagt daarom voor de volledige, onvoorwaardelijke en onbegrensde steun van het blanke proletariaat. De eer voor het ontwikkelen van een revolutionaire strategie voor de onderdrukte nationaliteiten komt hoofdzakelijk toe aan Lenin.” (Het Communistisch Manifest vandaag).
Sami Zemni heeft met “Het Islamdebat” een sterk boek afgeleverd. Hij toont aan dat hij over een ruime achtergrond beschikt om de discussie aan te gaan, hij heeft een grote kennis van zowel religieuze elementen als de politieke achtergrond. Hij schrijft als geëngageerd academicus en aarzelt niet om een aantal heilige huisjes in de heersende retoriek met de grond gelijk te maken vanuit een consequente linkse visie. Waren er maar meer dergelijke academici.
Recensie door Geert Cool