8. Van Congo tot Bolivia

De internationalistische geest van Che had een grote impact op jonge Cubanen. Delegaties van de jeugd trokken naar Havan om hem te zien en zonden brieven waarin ze smeekten om mee te mogen gaan vechten in Nicaragua, Guatemala, de Dominicaanse Republiek, Venezuela en andere landen. Er werd een speciale regeringsafdeling opgericht, de Liberacion, met als opdracht om “voor de Latijns-Amerikaanse revolutie te ijveren”.

Zoals de CDR’s hadden de internationale departementen van de Cubaanse regering twee kanten. Er was enerzijds een enorme motivatie onder de deelnemers die hoopten de revolutie te verspreiden en hulp te verlenen aan strijders in andere landen. Er werd onderdak geboden aan wie doorheen de regio werd vervolgd en nergens terecht kon. Anderzijds was de steun van de Liberacion volledig gericht op guerrillagroepen en was er geen oriëntatie op de arbeidersklasse. Er werden guerrillagroepen opgeleid en er werden middelen in deze groepen gepompt. Che was betrokken in het bijstaan van groepen van Guatemala, Peru, Venezuela en Nicaragua. Vele leiders van de Nicagaruaanse FSLN, zoals Tomas Borge en Rodolfo Romero, die lid waren van de Sandinistische leiding die in 1979 de macht greep, namen deel aan trainingen in Cuba.

Later werd deze steun gebruikt om controle uit te oefenen en om wat Havana wilde op te leggen aan verschillende guerrillagroepen en linkse organisaties. Dat paste steeds beter in wat Moskou verlangde. Later werd dit duidelijk aangetoond toen de Sandinisten in Nicaragua de macht grepen op een wijze die vergelijkbaar was als de Cubaanse revolutie. De Sandinisten gingen niet over tot het nationaliseren van de sleutelsectoren van de economie en het kwam niet tot een volledige breuk met het kapitalisme.

In 1985 was er de dreiging van de contrarevolutie die werd gesteund vanuit de VS. De Sandinisten dachten eraan om Cuba achterna te gaan. In april van dat jaar bezocht de Sandinistische leider Daniel Ortega Moskou om daar eventuele Sovjetsteun te bespreken. Moskou wilde echter niet verwikkeld geraken in een oorlog in Centraal-Amerika. Er waren andere belangen in een veranderde internationale situatie en bijgevolg weigerde Moskou iedere steun.

Castro volgende plichtsgetrouw zijn loonmeesters en zette druk op de FSLN-leiders. Een klein aantal Sovjet MIGs bestemd voor Nicaragua werd in Havana tegen gehouden. Castro had in januari 1985 Managua bezocht om de FSLN ervan te overtuigen om een gemengde economie te handhaven. Hij verklaarde:“Je kunt een kapitalistische economie hebben” en hij prees Ortega voor zijn “ernstige en verantwoordelijke benadering.”

Che was in de vroege jaren ‘60 van plan om de revolutie te ontwikkelen door zijn guerrillamethoden doorheen het Zuid-Amerikaanse continent toe te passen. In het bijzonder hoopte hij op een revolutionaire opstand in zijn vaderland Argentinië. Castro wou zijn regime versterken en de steun van Chroetsjev verkrijgen. Na zijn terugkeer uit Moskou in 1963 waar uitgebreide economische hulp van de Sovjetunie werd aangekondigd, was hij minder bezig met het idee om de revolutie buiten Cuba te verspreiden. Hij verklaarde dat hij “klaar was om wat dan ook te doen om goede relaties te ontwikkelen met de VS, gebaseerd op het principe van co-existentie.”

In Argentinië begon de Ejército Guerrillero de Pueblo (Guerrillaleger van het volk) in 1962 een guerrillastrijd. Argentinië was met zijn sterk verstedelijkte bevolking allerminst geschikt terrein voor een guerrillastrijd. Er werd een offensief ingezet op de tweede verjaardag van de machtsovername door het leger. De operatie werd een ramp, de guerrillagroep werd afgeslacht. Ook de twee belangrijkste leiders ervan, Hermes en Masetti, kwamen om het leven. Dit had een verwoestend effect op Che.

“Ik zit hier achter mijn bureau, totaal verneukt, terwijl mijn mensen sterven op missies waar ik hen naar toe heb gestuurd”, antwoordde hij op de vraag waarom hij depressief leek.

Een combinatie van deze en andere nederlagen voor de guerrilla, samen met een frustratie over de groeiende bureaucratisering van de Cubaanse regering, zorgden ervoor dat Che besloot om terug naar het strijdtoneel te keren. Hij verliet Cuba in 1965, trok naar Afrika en vocht in Congo. Na het omverwerpen van de regering van Lumumba en de moord op deze vrijheidsstrijder, was Congo een centrum van imperialistische conflicten geworden.

Fiasco in Congo

Che liet een brief aan Castro achter. Daarin prees hij de kwaliteiten van Castro als ‘revolutionaire leider’. Hij zou zich niet meer met Cuba inlaten. Hij stelde in de brief:

“Het spijt me dat ik geen materiële zaken nalaat voor mijn vrouw en kinderen. Ik ben blij dat dit zo is. Ik vraag niets voor hen aangezien de staat ervoor zal zorgen dat ze voldoende hebben om van te leven en om onderwijs te genieten.”

Hij eindigde de tekst met zijn bekende zin die later doorheen Latijns- Amerika een strijdkreet van de jongeren zou worden in de strijd tegen dictaturen die het continent in hun greep hadden tijdens de jaren 1970 en 1980:“Hasta la victoria siempre”

De hoop en aspiraties waarmee hij naar Congo trok met een groep Cubanen werden vlug de kop ingedrukt. De missie werd een ramp en eindigde in een nederlaag. Het was slecht voorbereid en bijna ondernomen als een wanhoopsdaad. Het was een missie van buitenaf. Zoals Che later toegaf, bakten de Congolezen er weinig van toen hij arriveerde.

Toen zijn troepen Dar-Es-Salaam in Tanzania bereikten, de plaats waar de rebellenleiders zich ophielden, vonden ze geen enkele van deze leiders. Die zaten inmiddels in Cairo. Onder hen ook Laurent Kabila die meer dan 30 jaar later de macht zou grijpen. De Cubanen waren geschokt door de staat van het rebellenleger. Er was een gebrek aan coherente politieke koers en het was, aldus Che, ook een ‘parasiterend leger’. De lokale boeren waren er doosbang voor. Ze werden geplunderd door de rebellen die bovendien de vrouwen verkrachtten.

De confrontaties die Che zag, kwamen er doorgaans op neer dat de strijders het slagveld ontvluchtten. De Cubanen zagen Kabila als iemand die rondreed in een Mercedes Benz en nooit aanwezig was als er werd gevochten.

Dit stond in schril contrast met wat de Cubaanse troepen gewoon waren en verwachtten. Uiteindelijk trokken ze zich terug en werd de nederlaag erkend, gevolgd door een aanval van de regeringstroepen op de rebellen. Che vond onderdak in de Cubaanse ambassade in Tanzania en kwam via Oost-Europa clandestien Cuba opnieuw binnen. Omwille van zijn reputatie als strijder, wilde hij niet met lege handen naar Havana terugkeren. Hij zou vechten tot het einde.

Naar Bolivia en de dood

Che had als doel om terug te keren naar zijn Argentinië om daar de strijd voort te zetten. Dat bleek echter onmogelijk. In 1967 trok hij naar Bolivia om daar de revolutionaire beweging aan te wakkeren met een guerrillacampagne. Hij hoopte dat dit een vertrekpunt zou zijn voor revoluties in de omliggende landen. Het was een moedige en heldhaftige keuze, dat is een rode draad doorheen de politieke strijd van Che. Maar net zoals in Congo was ook de strijd in Bolivia een avontuur voor Che. Het werd een avontuur met fatale gevolgen.

Bolivia kende een grotere plattelandsbevolking dan Argentinië, maar het land had ook een sterke arbeidersklasse waarin de revolutionaire tradities van de mijnwerkers een centrale rol speelden. Che negeerde dit, ook al was hij eerder getuige van de massale opstandige beweging van 1953. De Boliviaanse revolutie in de jaren 1950 leidde tot een massaal programma van landhervormingen. Hierdoor waren de boeren minder bereid om een gewapende strijd te voeren en een guerrillaleger te steunen. Che slaagde er niet in om de actieve steun van de communistische partij in Bolivia, de PCB, te verwerven. Die nam een neutrale positie in terwijl een aantal PCB-leden werd toegelaten om Che bij te staan in het voorbereiden van zijn campagne.

De PCB wilde zich daarmee als meer revolutionair profileren, er kwam immers druk van de linkerzijde. Zo was er de trotskistische POR (Revolutionaire Arbeiderspartij) met een sterke traditie en bijna massale invloed, zeker onder de mijnwerkers. De PCB slaagde er niet in om steun voor de guerrilla te organiseren, de partijleiders stonden erg sceptisch tegenover deze methode. Monje en de andere leiders wilden niet dat er een guerrillacampagne zou komen in hun achtertuin. De partij probeerde nog steeds om een alliantie met de ‘progressieve’ delen van de nationale burgerij te vormen.

Castro was overeengekomen met Monje en andere PCB-leiders dat zij het monopolie zouden hebben op politieke en materiële steun. In realiteit deed de PCB-leiding slechts weinig om de troepen van Che te ondersteunen. Dit kwam deels door de situatie in Bolivia zelf, maar er waren ook internationale factoren. Moskou wilde de guerrilla stoppen, deze bewegingen zorgden er volgens de bureaucratie enkel voor dat de instabiliteit groter werd. Che werd door het Kremlin gezien als een onverantwoordelijke avonturier. Hij werd in die kringen omschreven als ‘trotskist’ of als ‘maoïst’.

Dit bleek onder meer op een internationale conferentie in januari 1966, de zogenaamde tricontinentale conferentie. Deze conferentie vond plaats in Havana en werd bijgewoond door delegaties uit Azië, Afrika en Latijns-Amerika naast zowel China als Rusland. Behalve de regeringsafgevaardigden waren er ook guerrillagroepen aanwezig, vooral uit Latijns-Amerika. Castro trok hiermee de aandacht van de Chinese bureaucratie wiens belangen in conflict waren gekomen met die van de Sovjetleiding. Castro stelde, sterk tegen de zin van Moskou, een resolutie voor om de guerrillabewegingen te ondersteunen. Na deze conferentie was er een kort bezoek van Monje aan Moskou. Uit die discussies concludeerde hij dat de leiding in Moskou, net als hemzelf, Che zagen als de drijvende kracht achter de steun voor de guerrilla, zelfs indien Che niet op de conferentie aanwezig was.

Volgens Monje werd hij door Sovjetleiders aangespoord om tegen de Cubanen in te gaan. Hij werd zeker aangezet om de Boliviaanse communisten niet te mobiliseren in de guerrillastrijd die Che wilde aanvatten. Dit was in Havana geweten toen Castro ermee instemde om de PCB het monopolie te geven op de politieke en praktische ondersteuning van Che en zijn guerrilla. Ook de spanningen tussen Che en de PCB-leiders waren bekend.

Che startte zijn campagne in een van de meest geïsoleerde delen van Bolivia, in het zuidoosten van het land, 250 kilometer ten zuiden van Santa Cruz. Zijn guerrillatroepen werden het ELN (nationaal bevrijdingsleger) genoemd. Op het hoogtepunt omvatte zijn leger 29 Bolivianen en 18 Cubanen. Het gebied dat werd uitgekozen om het offensief te starten, was een van minst bevolkte er was geen traditie van strijd onder de lokale boeren. Het was geen verrassing dat Che er niet in slaagde om lokale steun te verwerven. Dat werd versterkt door het feit dat de boeren na de landhervorming van 1953 niet bereid waren om de weg van het gewapende verzet te bewandelen.

Na maanden van vechten werd de guerrillagroep geïsoleerd en leed ze nederlaag na nederlaag. De gezondheid van Che ging er op achteruit. Hij moest op een paard rijden omdat hij niet meer gewoon kon wandelen als gevolg van zijn astma-aanvallen. Er kwam geen steun van Havana en de communicatie met het ELN werd afgebroken. Algemeen wordt aangenomen dat de leiding in Moskou Che uit de weg wilde. Castro bleef passief terwijl een van de voornaamste leiders van de Cubaanse revolutie zijn laatste maanden en weken tegemoet ging. Regis Debray was in Bolivia met Che, maar schoof nadien politiek naar rechts op en werd de adviseur van de Franse president Mitterand. In 1996 beschuldigde hij Castro in Havana ervan dat hij Che en zijn troepen in de steek had gelaten.

De kleine groep van Che vocht tegen 1500 soldaten van het Boliviaanse leger. Dat leger kon de troepen van Che opsporen dankzij samenwerking met de CIA. Er was een hopeloos treffen op 8 oktober. Che en zijn strijders werden gevangen genomen bij het dorp La Higuera, ten oosten van Sucre.

De volgende dag werd hij 45 minuten ondervraagd door luitenantkolonel Andres Selich, waarna zijn moord werd bevolen door de in Cuba geboren CIA-agent Felix Rodriquez. Hij lag gebonden aan handen en voeten naast de lijken van twee dode guerrillastrijders. Er werd hem gevraagd of hij Cubaan of Argentijn was. Che antwoordde:“Ik ben Cubaan, Argentijn, Boliviaan, Peruviaan, Ecuadoriaan,… je begrijpt me wel.”

Hij werd op 39 jarige leeftijd geëxecuteerd en begraven in een geheim graf dat later is ontdekt. Zijn lichaam is nu teruggekeerd naar Cuba. Zijn beulen sneden zijn handen af en zonden ze op naar Havana als bewijs voor zijn dood.

Op een muur bij zijn Boliviaanse graf staat een eenvoudige slogan geschilderd:“Che is zo levend als ze je nooit wilden laten zijn”.

De geest van heldhaftig engagement in de strijd tegen onderdrukking gaat over op nieuwe generaties. Het voorbeeld van Che blijft velen inspireren in de strijd voor de omverwerping van het kapitalisme en de strijd voor een socialistisch alternatief. Tientallen jaren na zijn dood blijven marxisten Che beschouwen als een eerlijke en heldhaftige revolutionair.

De tragedie van Che was dat zijn heldhaftigheid niet verbonden was met een uitgewerkt programma en ideeën waarmee hij zijn doel – de internationale revolutie – kon bereiken. De noodzaak van een uitgewerkt marxistisch programma blijft tot vandaag bijzonder dringend.

Daartoe moeten revolutionairen vandaag leren uit de ervaringen van de strijd van Che Guevara en de moed en zelfopoffering van Che voortzetten in de strijd voor een socialistische samenleving.

Dit vind je misschien ook leuk...