Gevaren, perspectieven en lessen voor Latijns-Amerika
Latijns-Amerika is een immens continent dat een grote traditie heeft van allerhande sociale bewegingen en opstanden. Het is een continent vol tegenstellingen en het heeft een woelige geschiedenis. We publiceren een verslag van de discussie op Socialisme 2008 over Latijns Amerika. Het gaat om een aangepaste versie van de inleiding die werd gegeven door Jonas Van Vossole.
Van laboratorium voor neoliberalisme tot broeihaard van verzet ertegen…
Het continent is sinds de dekolonisatie de facto een soort semi-kolonie geworden van de VS. Uncle Sam had tot voor kort de touwtjes stevig in handen in wat gezien werd als de eigen achtertuin. Linkse bewegingen werden tot een aantal jaar geleden vaak bloedig onderdrukt door CIA-operaties, militaire invallen of door de VS gesteunde fascistische regimes en doodseskaders. Zo was het continent ook het ideale laboratorium om het neoliberalisme effectief in praktijk te gaan uittesten. Openbare diensten werden geprivatiseerd, sociale zekerheid werd afgebouwd en de arbeidsmarkt werd er “geflexibiliseerd”. Chili is daarbij het standaardvoorbeeld, maar bij uitbreiding is het hele continent een soort labo geworden om de ideeën van Reagan en Thatcher uit te testen. Ze testten er het beleid uit waarmee wij in West-Europa vanaf eind de jaren ’80 zouden kennismaken.
Deze periode van ongecontesteerd neoliberalisme en VS-gezinde regimes werd echter rond de eeuwwisseling beëindigd door een “linkse golf”. De veranderende wereldsituatie zorgde ervoor dat de Verenigde Staten voor een stuk de greep op het zuiderse continent verloor. De VS zou zich vanaf 11 september vooral gaan bezig houden met het Midden-Oosten. En ze zou via de oliecrisis, het moeras van Irak en andere problemen in de Golfregio terecht komen in een zogenaamde “Imperial Overstretch”. Deze veranderde internationale situatie gaf Latijns-Amerika de ruimte om naar nieuwe oplossingen te zoeken. De zogenaamde bocht naar links werd een test van linkse regimes die bijna over het hele continent aan de macht kwamen. De voorbeelden ervan zijn legio: Lula, Bachelet, Kirchner, Corea, Morales, Chavez… Deze laatste twee, Morales en Chavez, waren echter duidelijk wel de radicaalste.
Deze testperiode van linkse regimes is een belangrijke periode om lessen uit te trekken. De maskers vielen voor veel regimes al zeer snel af; bijvoorbeeld bij Lula in Brazilië. Deze uitzonderlijke periode toonde de mogelijkheden van deze regimes, en het enthousiasme waarmee ze onthaald werden door de bevolking. Maar ze toonde ook hun limieten, en vooral de limieten van zij die niet willen breken met het kapitalisme. De interessantste voorbeelden om deze zaken uit te klaren en de limieten van deze eerste linkse golf aan te tonen, zijn de twee radicaalste regimes van deze golf, namelijk het Venezuela van Hugo Chavez en het Bolivia van Evo Morales.
Venezuela
Venezuela is sinds 1998, toen Chavez als eerste linkse president aan de macht kwam, het land geweest waar elke linkse militant internationaal naar uitkeek. Onder invloed van druk van de bevolking en dreiging van het imperialisme evolueerde Chavez bovendien een stuk naar links tijdens zijn ambtsperiode. In het begin noemde hij zich humanist en speelde hij vooral met de liberaal-nationalistische ideeën van Bolivar, en hij evolueerde tot op het punt waar hij zich een Troskist noemde die streefde naar het socialisme van de 21e eeuw. Tussen idee en praktijk ligt echter de concrete situatie.
Het regime van Chavez heeft zeker zijn verdiensten. Er werden een soort raden, onder de naam van Bolivariaanse cirkels, opgericht die een deel van het bestuur in de wijken overnamen, als het ware een soort premature sovjets. De regering zette bijvoorbeeld ook sociale projecten op die de armoede en ongeletterdheid te lijf gingen. Onder Chavez zakte de armoede in Venezuela van 50 naar 20 procent. Daarnaast trachtte Chavez de linkse politieke bewegingen te verenigen onder de koepel van de PSUV, de verenigde socialistische partij van Venezuela. Die zou op die manier een politiek instrument van de revolutie en van de massa’s kunnen worden.
Anderzijds moeten we toch vaststellen dat Chavez ondanks zijn antikapitalistische retoriek nooit met het kapitalisme gebroken heeft. Gedurende een lange periode konden zijn projecten perfect binnen het kapitalistische kader worden uitgevoerd, en werden ze gefinancierd door de groeiende olie-inkomsten door de hoge olieprijzen. Deze situatie maakte het voor Chavez mogelijk om een soort reformisme te ontwikkelen. We stelden echter altijd al dat deze situatie tijdelijk was en dat de Bolivariaanse revolutie hierdoor op haar limieten zou botsen.
De limieten van het Chavisme werden heel concreet tijdens de voedselcrisis dit jaar. De Venezolaanse voedselsector is, net als de media, het nationale bankwezen en transport voor het grootste deel in handen van 6 rijke families. Ook in Venezuela swingden de voedselprijzen de pan uit, o.a. door de stijgende vraag naar gewassen voor biobrandstoffen. Als antwoord hierop greep het Venezolaanse regime terug naar een politiek van prijzencontrole. Het gevolg daarvan was echter dat de producenten de Venezolaanse markt gewoon gingen boycotten, en er dus een enorm tekort aan voedingswaren in de winkels ontstond.
Prijzencontrole is een typisch reformistische maatregel, waar zelfs de sociaal-democraten in Europa soms naar terug grijpen. Het is reformistisch omdat niet geraakt wordt aan het systeem en aan de oorzaak van de problemen, namelijk aan de fundamenten van het kapitalistische systeem. De oorzaak van het probleem is immers het feit dat die voedselproductie in handen is van een kleine elite, die niet het doel heeft de bevolking van voedsel te voorzien, maar wiens enige drijfveer winstaccumulatie is.
Socialisten zullen in zo’n situatie voor de nationalisatie van deze voedselindustrie ijveren. Op die manier kan de productie volledig ingeschakeld worden volgens de noden van de bevolking. Belangrijk is wel hier ook het karakter van de nationalisatie voorop te schuiven. Wanneer wij nationalisatie eisen, dan is dat om de productie in handen te geven van de samenleving, en dit op een democratische wijze, met inspraak van arbeiders en bevolking.
Nationalisaties zoals die van de Britse bank Northern Rock, daar hebben we het moeilijk mee. De Labourregering van Brown nationaliseerde de bank toen deze failliet dreigde te gaan. Op deze manier werden de schulden die de private aandeelhouders en het management hadden gemaakt afgewenteld op de gemeenschap. Onverantwoord, inhalig gespeculeer werd op die manier in feite beloond door de Britse regering. Positief aan deze nationalisatie was wel dat ze het idee ontkrachtte als zou overheidscontrole minder efficiënt zijn dan private controle.
In Venezuela zorgt de reformistische koers regelmatig voor aanvaringen met het georganiseerde en meest bewuste deel van de arbeidersklasse. Er is geen lange traditie van georganiseerde arbeidersstrijd, zoals pakweg in Bolivia. Maar hierdoor zijn de radicalere delen van de arbeidersklasse ook minder ingekapseld in het systeem. De Bolivariaanse revolutie heeft bovendien de revolutionair socialistische ideeën gestimuleerd.
Er waren verschillende acties waarbij arbeiders van bedrijven in problemen de nationalisatie eisten. Om een antwoord te bieden op de prijsstijgingen, eisten arbeiders meermaals loonsverhogingen en gingen ze daartoe over tot fabrieksbezettingen. Het regime van Chavez speelt tegenover dat soort acties vaak een contraproductieve rol omdat het niet breekt met het kapitalistisch systeem. De eis voor nationalisatie werd veelal verworpen (Venepal en Sidor waren uitzonderingen) en looneisen werden vaak afgedaan met de stelling dat de werkenden toch meer hebben dan de massa’s armen in het land. Zo worden de georganiseerde arbeiders deels opgezet tegen de armen. Dat gebeurde soms ook letterlijk met betogingen van armen tegen de stakingen. Dat soort betogingen werd soms mee georganiseerd vanuit het Chavista-kamp.
Er zijn heel wat gebreken aan het Venezolaanse regime en deze hebben een effect op het bewustzijn van de massa’s. Chavez vormde jarenlang een katalysator voor de revolutie en scherpte het anti-imperialistisch en anti-kapitalistisch bewustzijn aan. De weigering om volledig te breken met het kapitalisme vormt echter steeds meer een remmende factor. De dubbelzinnige houding die de regering in neemt tegen stakingen, het almaar uitstellen van hervormingen en het falen om een oplossing te bieden op de voedselcrisis zorgen ervoor dat al maar meer mensen vervreemd geraken van de Bolivariaanse revolutie.
We zagen een teken hiervan bij het referendum over de nieuwe grondwet eind vorig jaar. Chavez had een nieuwe grondwet uitgetekend, waarin een aantal positieve zaken stonden, zoals het wettelijk verankeren van de macht van de Bolivariaanse cirkels. Anderzijds stonden er ook elementen in die de macht meer zouden centraliseren bij de persoon van Chavez zelf. Onze zusterorganisatie CSR riep in het referendum op om ja te stemmen, maar bracht tegelijk ook haar kritieken naar voor. Die kritieken brengen we enkel naar voor omdat ze noodzakelijk zijn om de verworvenheden veilig te stellen en verder te kunnen uitbreiden. Wij staan niet voor een kritiekloze steun of een gauchistische houding van diegenen die opriepen om neen te stemmen in het referendum zonder stil te staan bij de gevolgen van een overwinning voor het neen-kamp. Chavez verloor het referendum nipt, met 50,3% tegen 49,7%. Qua waarschuwing kan dit tellen voor het regime.
Het referendum brengt een aantal belangrijke lessen met zich mee. Het is niet zozeer het neen-kamp dat won, maar wel ja dat nipt verloor. Het ja-kamp kreeg 4 miljoen stemmen, terwijl de nieuwe PSUV alleen al 5 miljoen leden zou tellen. Chavez slaagde er dus niet in om alle leden van de eigen partij te overtuigen om voor de grondwet te komen stemmen. Een deel van de aanhangers van Chavez staat dus iets kritischer tegenover het proces dat plaatsvindt in het land.
Wij zien niets positief aan de overwinning van het neen-kamp. De “trotskisten” van de LIT (Internationale Arbeidersliga, de zogenaamde “morenisten”) vergissen zich als ze denken dat de arbeiders zich van Chavez hebben afgekeerd om een eigen, linksere, weg in te slaan. Dat is een foute inschatting, in werkelijkheid is er een afname van het vertrouwen van de massa’s in het Bolivariaanse proces. En dat is een stap achteruit voor de linkerzijde in Venezuela.
De rechtse oppositie won het referendum niet echt, ze slaagde er niet in om meer stemmen te mobiliseren dan bij de vorige verkiezingen. Toch geeft dit resultaat hen extra mogelijkheden. De Venezolaanse rechterzijde bevond zich al jaren in een diepe crisis. Ze verloren keer op keer de verkiezingen. Nu kon de oppositie moed putten uit de nederlaag van Chavez en op basis van deze “overwinning” zal het proberen zich te herorganiseren.
Een ander gevaar voor het revolutionaire proces in Venezuela komt uit de hoek van de regering zelf. Delen van de regering, vooral de sociaal-democraten, maar ook Chavez zelf zien het verlies als een teken dat het revolutionaire proces te snel zou gaan en dat de massa’s nog niet klaar zijn voor het socialisme. Het omgekeerde is natuurlijk waar, maar het toont ook dat de verrechtsing vanuit het regime zelf kan komen.
Daartegenover moeten wij opkomen voor de breuk met het kapitalisme als enige mogelijke weg om de Bolivariaanse revolutie tot zijn conclusie te laten komen. We moeten ervoor ijveren om de PSUV vanuit de basis om te vormen tot een strijdpartij waarnaar de arbeiders zich richten om de samenleving te veranderen. Dit kan alleen wanneer de partij een democratische basiswerking heeft en een actieve rol opneemt in de strijdbewegingen. Alleen op die basis zal kunnen worden vermeden dat het revolutionaire proces stilvalt waardoor het land terug een semi-kolonie van het VS-imperialisme wordt.
Bolivia
De situatie in Bolivia kent een aantal gelijkenissen met deze in Venezuela. Ook in Bolivia kwam in 2005 een linkse president aan de macht die voor een aantal diepgaande veranderingen stond. Morales was aan de macht gekomen op basis van het verzet tegen het neoliberale regime van zijn voorgangers. Zijn presidentsschap ligt in het verlengde van de gasoorlog voor nationalisatie van de energievoorraden en de wateroorlog tegen de privatisering van het water.
Er zijn echter enkele cruciale verschillen tussen beide landen. Eerst en vooral heeft Bolivia een veel grotere traditie van een georganiseerde arbeidersklasse. Bovendien heeft die zelfs een trotskistische traditie. De basis daarvoor ligt bij de mijnwerkersvakbond van Lechin, de COB. Dit is lang de sterkste vakbond in het land geweest en was bovendien militant trotskistisch. Veel van de huidige leiders van de sociale bewegingen hadden hun politieke en syndicale vorming in deze mijnwerkersvakbond.
De dictatuur die het land kende in de jaren ’80 trachtte deze vakbond te bestrijden door de mijnen te sluiten zodat vakbond zijn nut verloor. Het gevolg ervan was dat de mijnindustrie totaal teloor ging en nu een soort anarchie is. Een ander belangrijk gevolg is dat al deze geschoolde militanten van de COB zich verspreidden over het land in verschillende sectoren, waar zij mee aan de basis lagen van de bewegingen die we de laatste jaren gezien hebben tegen het kapitalisme.
Bolivia beschikt in tegenstelling tot Venezuela wel over een goed georganiseerde arbeidersbeweging met een langere traditie van (radicale) strijd. Dat maakt de arbeiders minder vatbaar voor populisme waardoor Morales sterker onder druk staat om het niet bij woorden te laten. Van bij het begin van zijn ambtstermijn werd in delen van de MAS, de Movimiento al Socialismo, de partij van Morales, door sommigen gesteld dat Morales enkel zou getolereerd worden zolang hij aan de kant van het volk bleef staan. Zoniet zou men hem afzetten op basis van massaprotesten, net zoals de voorgangers van Morales moesten buigen voor de massa’s.
Deze achtergrond zorgt ervoor dat Morales eerder een figuur is die door de MAS wordt naar voor geschoven en niet zo dominant is voor de hervormingen als Chavez dat is in Venezuela. De nadruk ligt sterker op de basis. Er is ook een relatief snellere ontwikkeling in Bolivia waarbij het land na twee jaar MAS-regering zeker al minstens ever staat als Venezuela op het vlak van nationalisaties.
Bolivia heeft niet zoveel economische ruimte als het olierijke Venezuela. Hierdoor is de ruimte voor sociale projecten beperkter, ook al wordt geprobeerd om daaraan te verhelpen met steun vanuit Cuba en Venezuela. Morales botst sneller op de limieten van het systeem en dus ook met de belangen van de elite.
Deze botsing met de elite kristalliseert zich rond de nationale kwestie. De burgerij ziet een nationalisatie van de energievoorraden niet zitten. De gasinkomsten die vroeger grotendeels in hun eigen zakken verdwenen, zouden nu immers gebruikt worden voor onder meer sociale projecten. In een land waar de meerderheid uit arme boeren bestaat, die bovendien van inheemse afkomst zijn, is het voor de rijke, blanke kapitalistische klasse onmogelijk weerstand te bieden tegen Morales. Men probeert dan maar het land op te splitsen, waarbij men onafhankelijkheid eist voor het westelijke, blanke deel van het land.
De gasvoorraden en geavanceerde industrie liggen immers in de zogenaamde Media Luna, de vier westelijke provincies van Bolivia. Deze provincies worden vooral bewoond door de blanke afstammelingen van de Spaanse kolonisatoren, die in de minderheid zijn in het land. Nooit voordien is er een nationale kwestie van die aard geweest in Bolivia, maar nu Morales de privileges van die blanke elite wil aantasten, zien we dat deze het land willen opdelen. Dit resulteert in een situatie waar het land dreigt te evolueren naar een burgeroorlog, met aan de ene kant de linksen, syndicalisten en indianen en aan de andere kant rechts, de rijke gasbaronnen en neo-fascisten. Deze polarisatie gaat samen met een toename van racisme ten opzichte van de indianen. In de Media Luna werden zelfs al fascistische milities opgericht die zich lieten inspireren op de Falange uit de Spaanse Burgeroorlog.
Morales bevindt zich op dit moment in een moeilijke positie. Toch vinden wij dat er niet naar compromissen moet worden gezocht. We hebben als socialisten de taak om de rijkdommen van het land onder controle van de bevolking te brengen. In dit conflict hebben we de taak om aan de blanke arbeiders in het westen van het land uit te leggen dat zij in feite ook belang hebben bij die nationalisatie en hen oproepen aan de zijde van links zich te verzetten tegen het nationalisme en racisme. Daarnaast moet men ook, zoals in Cochabamba, verdedigingscomités oprichten in de wijken die bescherming kunnen bieden tegen de pas opgerichte fascistische milities.
Mexico en Chili
We zien in Latijns-Amerika dat het zwaartepunt van de klassenstrijd de laatste jaren verschuift van de traditionele bakens van het anti-imperialisme (Cuba en Venezuela) naar andere landen als Mexico, Brazilië en Chili. Dit zijn landen met een ander soort karakter van arbeidersbeweging. Het zijn landen met een sterke traditie hebben en bovendien ook een grote arbeidersklasse. Dit leidt ertoe dat er gezocht wordt naar een ander soort politieke instrumenten.
In Mexico zagen we de opstand in de provincie Oaxaca maar ook de verkiezingsoverwinning die Obrador werd ontstolen waarop wekenlang massale protestacties plaatsvonden. In Chili waren er voor het eerst in decennia grote strijdbewegingen, onder meer in het onderwijs, de bosbouw en onder de inheemse bevolking. Toen Bachelet in Chili aan de macht kwam, was er de hoop dat de zaken er snel zouden veranderen na jaren van rechtse regeringen. Er kwam niet echt een breuk in het beleid en dat leidde al snel tot desillusie ter linkerzijde. Dat was zeker het geval toen er deze zomer bij protestacties verschillende doden vielen.
Brazilië
Een zelfde desillusie zien we ook in Brazilië. In 2002 werd Lula da Silva er tot president verkozen. De verkiezing van de eerste links-socialist werd in het land, maar ook ver daarbuiten, op enthousiasme onthaald. De PT was altijd de belangrijkste partij ter linkerzijde geweest in Brazilië, en wanneer zij aan de macht kwamen, bracht dat bij vele mensen de hoop voor verandering. Vooral omdat Lula een uitgesproken linkse campagne had gevoerd die heel duidelijk gericht was op het armoedeprobleem en de imperialistische bemoeienissen vanuit de VS.
Het proces van de degeneratie van de PT, die toch decennia lang het belangrijkste politieke instrument van de massa’s was geweest, was echter al veel eerder gestart. Net als bij de Europese sociaal-democraten zorgde de periode na de val van de muur voor een verrechtsing. Toen de test van Lula in 2002 begon, vielen de maskers snel af. In tegenstelling tot zijn beloften voer Lula een koers die gericht was op het imperialisme en het afbetalen van de schuldenlast.
Lula kon de steun van de armsten in de samenleving verkrijgen door een aantal beperkte sociale maatregelen, zoals de Bolsa familiar. Voor dat soort projecten kon Lula echter niet op hogere olieinkomsten rekenen zoals Chavez. Om de schuldenlast af te bouwen en de sociale maatregelen te betalen, werden andere sociale verworvenheden aangevallen. De belangrijkste neoliberale hervorming die de regering doorvoerde, was de aanval op de pensioenen. Lula wilde dit ‘privilege’ van de ambtenaren aanpakken om de armsten enkele kruimels te geven. Hij speelde arbeiders en armste werklozen handig tegen elkaar uit.
Uit dit soort hervormingen ontstond binnen de PT een oppositie die naderhand uit de partij werd gezet. Deze groep, waaronder 4 ex-PT-parlementsleden, zou de basis vormen voor een nieuwe partij in 2005: de PSOL, de partij voor socialisme en vrijheid. Vanaf het begin had de partij een zeer goed programma. Het programma van de PSOL was ongetwijfeld het meest vooruitstrevende van alle massabewegingen in Latijns-Amerika. Naast openlijk socialistisch en internationalistisch stelde ze van zichzelf ook dat ze een strijdpartij waren.
Met het electorale succes van de laatste verkiezingen en het feit dat steeds meer mensen van de PT overkomen, werd de reformistische koers echter versterkt. Die reformistische, electoralistische koers was sinds het begin aanwezig, doordat de parlementairen hun zetels wilden behouden. Onze zusterorganisatie, Socialismo Revolucionario, die mee aan de basis van de PSOL lag, heeft zich daar steeds tegen verzet.
Tegen deze opportunistische bocht van een deel van de leiding werd daarom samen met enkele andere organisaties een ‘links blok’ opgezet. Op basis van dit platform trachten we het belang van de PSOL als socialistische strijdpartij te verdedigen. De PSOL heeft immers de mogelijkheid om hét politieke instrument bij uitstek te worden voor de massa’s die de strijd willen aangaan tegen het neoliberale beleid van onder meer Lula.
Cuba
We zullen dit overzicht afsluiten met een korte analyse van de Cubaanse situatie (meer over Cuba kan je lezen in deze recensie van “Mijn leven – Fidel Castro”). Het is duidelijk dat Cuba zich, met de terugtrekking van Castro op een kruispunt bevind. Het Cubaanse systeem is voor veel socialisten, in Europa, en vooral in Latijns-Amerika een voorbeeld geweest. Dat is ook terecht, gezien de sociale voorzieningen, gratis onderwijssysteem en gezondheidszorg is dit land hét voorbeeld geweest dat het anders en beter kon dan in de landen die door het neoliberalisme werden geterroriseerd. Cuba is ongetwijfeld een voorbeeld van de superioriteit van een geplande economie.
Toch is niet alles even rooskleurig voor Cuba. Samen met de socialistische economie werd op dit eiland ook een politiek systeem gecreëerd dat eerder geïnspireerd was op het stalinisme, al zijn de uitwassen zeker niet zo sterk. Het gevolg is dat er een bureaucratische kaste ontstaat binnen het systeem dat de macht naar zich toe trekt.
Het valt ook niet te ontkennen dat er een tekort is aan democratie op het eiland. Buiten de officiële communistische partij zijn alle partijen verboden. In de moeilijke situatie waar Cuba zich bevindt ten opzichte van de VS kunnen we begrijpen dat het regime pro-kapitalistische partijen verbiedt die een bedreiging zouden vormen voor de sociale basis van het land. Maar het is bijvoorbeeld onaanvaardbaar dat ook andere socialistische arbeiderspartijen niet kunnen bestaan. Wanneer mensen een politiek instrument willen om zich in te engageren, zijn ze verplicht zich te keren tot de gevestigde orde. Dit veroorzaakt een democratisch deficit dat bovendien ook elke verandering tegengaat die erop gericht zou zijn een aantal concrete problemen op te lossen. Daarnaast kon de bevolking officieel ook geen computers of GSM’s in huis nemen. Er werd gesteld dat dit slechts nutteloze kapitalistische consumptieproducten waren… Recent veranderde het beleid hieromtrent dan toch.
Met Castro valt het grote boegbeeld van de revolutie weg. Zijn vertrek is symbolisch, als zijnde het uitsterven van de generatie die de dictatuur van Batista nog meemaakte. Deze generatie was door haar persoonlijke ervaringen sterk verbonden met het systeem. Het gevaar bestaat dat de nieuwe generatie van de Cubaanse elite haar belang ziet in de vrijmaking van de markt, zoals ook in China gebeurt. Daarnaast is er ook een steeds groter deel van de jongeren die een verandering in het systeem willen, en aangetrokken werden door de Amerikaanse propaganda.
Specifieke omstandigheden behoedden Cuba echter voor een onmiddellijke omslag. De kapitalistische economie ondergaat momenteel haar grootste crisis in twintig jaar. Een systeem in crisis is uiteraard niet zo aantrekkelijk, ook niet voor zij die zich zouden willen verrijken in Cuba. Daarnaast hebben we sinds de eeuwwisseling ook de verzwakking van het Amerikaanse imperialisme gezien – de traditionele doodsvijand van Cuba – en dit zowel op politiek, militair als nu op economisch vlak. Daarbij komt nog eens de zogenaamde linkse golf die Latijns-Amerika gekend heeft. Zeker dat laatste is cruciaal geweest voor Cuba; het stelde het land immers in staat om uit de moeilijke economische situatie, de zogenaamde ‘periodo especial’ te komen.
Venezuela voorzag Cuba bijvoorbeeld van goedkope olie, daartegenover stond dat Cuba artsen naar Caracas zond om de sociale projecten van Chavez te ondersteunen. Deze hulp stelde Cuba in staat om de gevolgen van de economische boycot wat te drukken en zo het systeem in stand te houden.
De vraag is echter of deze hulp zal blijven aanhouden. Het referendum dat Chavez verloor kan immers een koerswijziging inhouden voor Venezuela. Fidel Castro had zelf in El Pais gesteld dat dit referendum zeer gevaarlijk was voor Cuba, hij stelde dat bij een nederlaag mogelijks een nieuwe periodo especial voor de deur zou staan. Daarbij komt dat er toch tekenen zijn dat een deel van de top van de KP economische liberaliseringen niet ongenegen is. Vlak na de troonsafstand van Fidel zagen we dat zijn broer, Raul Castro, de laatste president van Oost-Duitsland uitnodigde voor besprekingen over de transitie naar het kapitalisme. Ook de toenadering die er is geweest richting de Amerikaanse democraten is zo’n aanwijzing. Uit deze feiten alleen kunnen we geen conclusie trekken, maar het is wel een indicatie.
Zonder socialistische tegenbeweging en een politieke verandering van het systeem is een Chinees scenario in Cuba zeker één van de mogelijkheden. Dat zou betekenen dat wordt geëvolueerd naar een systeem waarin verdere kapitalistische elementen worden ingevoerd en waarbij een deel van de leiding van het land (en de partij) meestapt in joint-ventures met kapitalistische multinationals.
Besluit
De ‘linkse golf’ in Latijns-Amerika is een uitdrukking van het verwerpen van het neoliberalisme en de zoektocht naar een alternatief. Het leidde tot een test van verschillende linkse regimes. Heel wat van die regimes brachten ontgoochelingen omdat ze niet braken met het neoliberalisme, ondanks beloften in die richting. Een aantal linkse partijen, zoals de PT in Brazilië, volgden een zelfde politieke lijn als de Europese sociaal-democraten. Dat impliceert dat deze partijen een bevoorrechte partner geworden zijn van de bourgeoisie om het kapitalisme te beheren, en protesten te vermijden door gebruik te maken van wat overblijft van banden met de arbeidersbeweging. Deze evolutie kwam in Latijns-Amerika later, maar verloopt wel veel sneller.
De radicalere regimes van Morales en zeker dat van Chavez hebben heel wat verdiensten, maar botsen op hun limieten. De voedselcrisis in Venezuela maakt die limieten van hervormingen binnen het kapitalisme heel concreet. Ze toont daardoor ook tegelijk het failliet van de reformistische weg in dat land. Zonder een socialistische doorstart dreigt het revolutionaire proces in Venezuela stil te vallen. Stilstand betekent achteruitgang en biedt mogelijkheden aan de rechterzijde om terrein te winnen.
Tegelijk is er een toename van de klassieke klassenstrijd in een aantal andere landen met een grote traditie van georganiseerde arbeidersstrijd. Dat is onder meer het geval in Brazilië, Chili, Mexico,… Deze landen hebben een groot gewicht en beschikken over een georganiseerde arbeidersklasse. Dat laatste zorgt ervoor dat de ruimte voor links-populisme beperkter is. Dat zal nog worden versterkt door de opkomende wereldwijde economische crisis. Hierdoor zullen de tegenstellingen op het continent enkel maar toenemen en zal de noodzaak van een breuk met het kapitalisme steeds meer op de agenda staan. Er is nood aan een bewuste revolutionaire organisatie in de verschillende landen om klaar te staan met een socialistisch programma dat ingang vindt onder bredere lagen van de arbeidersklasse.