“De Grote Beschavingsoorlog”. Robert Fisk over het imperialisme in het Midden Oosten
Bush trekt naar het Midden Oosten voor een vredestournee. De hypocrisie druipt er van af. Om de situatie in het Midden Oosten beter te begrijpen is het boek “De grote beschavingsoorlog” van Robert Fisk een must. Dit vrij recente boek is niet van de dunste (over de 1.400 bladzijden), maar vanuit zijn journalistieke visie en uitgebreide feitenkennis brengt Fisk een bijzonder scherpe kritiek op het imperialisme.
Fisk heeft meer meegemaakt dan de meeste filmhelden. Hij interviewde Ayatollah Khomeini in Iran en Osama Bin Laden. Hij werkte als correspondent van The Times en later The Independent. Hij was in Iran tijdens en na de revolutie van 1979. Hij bezocht meermaals beide kanten van de frontlinies tijdens de oorlog tussen Irak en Iran van 1980-88. Hij reisde met Russische troepen mee in Afghanistan in de jaren 1980. Hij werd in elkaar geslagen in Afghanistan na Amerikaanse bombardementen in 2001. Hij reisde naar Bagdad met het laatste vliegtuig voor de eerste aanvallen in maart 2003.
Fisk is bereid om risico’s te nemen teneinde zelf een beeld te kunnen vormen van wat er gebeurt. Hij ging daarbij meermaals in tegen de dominante berichtgeving in de traditionele media, met kritieken op de oorlog in Irak of de Israëlische onderdrukking van de Palestijnen. Het vertrekpunt in zijn boek over de recente geschiedenis van het Midden Oosten bestaat uit de eigen ervaringen, maar het centrale thema is de verantwoordelijkheid van de Westerse machten voor de oorlogen, het lijden en de dictaturen in dit deel van de wereld. “Historisch gezien was er geen enkele Westerse betrokkenheid in de Arabische wereld die niet gepaard ging met verraad”, is één van zijn conclusies.
Volgens Fisk was 11 september niet de reden voor dit boek, maar wordt wel geprobeerd om de gebeurtenissen van 11 september 2001 te verklaren. Hoe was het mogelijk dat Osama bin Laden populair was geworden? Waar kwam hij vandaan? Het antwoord op die vragen bestaat uit een stukje geschiedenis. In de 20ste eeuw hebben de Westerse machten verschillende oorlogen opgestart, landen bezet of regimes omver geworpen in het Midden Oosten. Volgens Fisk zou iedere gewone Arabier ermee instemmen dat de aanslagen van 11 september een misdaad waren, maar dezelfde persoon zou ook snel vragen waarom dezelfde bewoording niet wordt gebruikt als het gaat over de 17.500 burgerslachtoffers bij de Israëlische invasie van Libanon in 1982. Verschillende regimes in het Midden Oosten onderhouden goede relaties met de VS: Egypte, Saoedi-Arabië, Jordanië of de huidige Palestijnse president Abbas. Bin Laden en de islamisten daarentegen hebben steeds opnieuw verwezen naar de oorlogen die worden gevoerd door de VS en Israël. Toen de stalinistische communistische partijen en de sociaal-democratie er op internationaal vlak niet in slaagde om de strijd vooruit te brengen, verscheen religie als politieke factor op het toneel. Dit werd gebruikt door verschillende regimes, onder meer door Saddam Hoessein, die zichzelf begonnen voor te stellen als “echte moslims”.
Na 11 september besliste George W Bush, met de steun van alle “wereldleiders”, om het reeds verwoeste Afghanistan te bombarderen. Toen dat land in 1980 werd binnengevallen door de Sovjetunie, volgden 16 jaar van oorlog met meer dan 1 miljoen doden en 6 miljoen vluchtelingen. Het stalinistische regime in verval moest uiteindelijk in 1988 terugtrekken na een lange oorlog tegen de “heilige strijders” van de mujahedin die door de Amerikaanse president Reagan werd geloofd als “vrijheidsstrijders”. Onder hen bevond zich een groep Saoedi’s onder leiding van de miljardair Bin Laden, die gefinancierd en gesteund werd door de CIA, de Saoedische monarchie en Pakistan. Na 1988 kwam er een burgeroorlog tussen verschillende groepen van de Mujahedin, tot de Taliban in 1996 aan de macht kwam. De Taliban bestond voornamelijk uit kinderen van arme Afghaanse vluchtelingen die hun opleiding genoten in rechtse islamitische scholen in Pakistan en bewapend werden door de geheime diensten in Pakistan. De Taliban slaagde er snel in om de volledige macht over het land te verwerven en vestigde een sterk reactionair islamitisch regime dat vooral berucht was omwille van de onderdrukking van vrouwen, het verbod op muziek,… Osama bin Laden kwam in conflict met Saoedi-Arabië en de VS omwille van de eerste Golfoorlog in Irak in 1991. Hij werd een eregast van de Taliban in Afghanistan.
Ondanks het karakter van de Taliban, waarschuwde Fisk toen reeds voor de gevolgen van de bombardementen door Bush. De Noordelijke Alliantie, de partners van Bush in het land zelf, waren evenzeer Islamitische rechtse moordenaars, maar dan wel in conflict met de Taliban. De nieuwe president, Hamid Karzai, was een voormalige werknemer van Unocal, een Amerikaans oliebedrijf dat probeerde tot een akkoord met de Taliban te komen voor de aanleg van een pijpleiding vanuit Centraal Azië naar Pakistan. De waarschuwingen van Fisk bleken al snel bevestigd te worden door de realiteit. De gewone bevolking in Afghanistan is vandaag nog steeds het slachtoffer van de gevechten tussen de opnieuw opkomende Taliban en de door de VS geleide troepen.
Fisk brengt ook achtergrondinformatie over de gebeurtenissen in Iran en gaat daarbij terug tot 1953 toen de verkozen premier Mohamed Mosaddeq werd omvergeworpen omdat hij het had aangedurfd om het Anglo-Iranese Oliebedrijf (later British Petroleum) te nationaliseren. In de jaren 1980 interviewde Fisk één van de Britse agenten die samen met de CIA had gewerkt aan een staatsgreep om het regime van de Sjah te vestigen, met inbegrip van diens beruchte geheime politiek, de Savak. De Sjah was een bereidwillige bondgenoot van het VS-imperialisme, zowel als olieleverancier als militaire bondgenoot. Het Iranese nationalisme en de haat tegenover de VS werd aan de basis versterkt.
Dat kwam tot een uitbarsting in de revolutie van 1979. Fisk haalt een vriend van hem aan die verslag uitbracht van de gebeurtenissen, Edward Mortimer. Die omschreef de revolutie in Iran als “de meest authentieke revolutie op wereldvlak sinds 1917”. De belangrijkste zwakte van Fisk is echter dat hij de rol van de arbeidersklasse niet begrijpt, ook al legt hij uit dat de “armen uit de steden” de belangrijkste kracht van de revolutie waren. De slogans en de hoop van de arbeiders en sommige linkse organisaties voor “volksdemocratie” kwamen snel in aanvaring met de Islamisten en mullahs. De arbeidersklasse in het Noorden van Iran gingen over tot het collectiviseren van de bezittingen van grote kapitalisten, terwijl Khomeini (die zich baseerde op de rijkere lagen in de steden) zich verzette tegen iedere vorm van nationalisering. De linkerzijde genoot lange tijd heel veel steun. Fisk beschrijft hoe een half miljoen studenten betoogden na een oproep van de illegale Fedayin in november 1979. Khomeini moest stapsgewijze optreden om de linkerzijde en de arbeidersorganisaties kapot te maken. Hij maakte maximaal gebruik van het conflict met het VS-imperialisme om de steun te krijgen van de sterke Moskou-gezinde communistische partij, Tudeh. Die partij steunde Khomeini tot ze zelf met de grond werd gelijk gemaakt in 1983. En zelfs toen had het regime in Rusland er geen probleem mee om wapens te verkopen aan Teheran. Er waren massale vervolgingen van linkse activisten tijdens de oorlog met Irak. Dat gebeurde soms op basis van “anticommunistische” informatie uit het Westen. In 1983 werden gemiddeld 60 mensen per dag vermoord, vooral jongeren.
Toen de militaire machine van Saddam in 1980 Iran binnenviel, dachten veel ‘experts’ dat Irak zou afstevenen op een snelle overwinning. Maar zodra de troepen de grens overstaken, raakten ze niet meer verder. Het Irakese leger begon raketten in te zetten om Iranese steden aan te vallen. Daarbij werd ook gebruik gemaakt van chemische wapens. Fisk brengt details en schokkende getuigenissen van aan de frontlinies. Zo beschrijft hij de horror en neemt hij interviews af van Iranese kindsoldaten.
De Westerse machten hebben hun steun aan Saddam nooit onder stoelen of banken gestoken. In 1983 bracht Donald Rumsfeld, toen de Amerikaanse minister van defensie (net zoals in 2003 overigens), een berucht bezoek aan Saddam. Sommige landen steunden Saddam, maar hadden er geen probleem mee om wapens te verkopen aan beide oorlogsvoerende landen en waren zo mee verantwoordelijk voor een oorlog die het leven zou kosten aan meer dan een miljoen mensen. Meer dan 60 Amerikaanse militairen deden dienst als “militaire adviseurs” van Saddam Hoessein, die ook satelliet technologie kreeg van Washington. Saoedi-Arabië betaalde meer dan 25 miljard dollar oorlogskosten van Irak. Andere sponsors waren de regimes in Koeweit en Egypte.
Het Westen protesteerde zelfs niet toen Saddam zijn dodelijke oorlog inzette tegen de Koerden in het Noorden van Irak. In Halabja alleen al vielen meer dan 5.000 Koerdische slachtoffers door chemische wapens die werden ingezet op 17-18 maart 1988.
De Amerikaanse marine werd gemobiliseerd naar de Perzische Golf om als bedreiging tegen Iran te worden gebruikt. Een Amerikaanse raket haalde een Iranees vliegtuig neer, ook al zaten er enkel burgers op. De Amerikaanse hypocrisie werd helemaal duidelijk tijdens de Iran-Contra affaire in 1986. De VS had in het geheim 200 raketten verkocht aan Iran in de hoop dat het zo een aantal Amerikaanse gijzelaars zou vrij krijgen uit de handen van aan Iran verbonden groepen in Libanon. Het geld voor de dubieuze wapendeal werd vervolgens gebruikt om de reactionaire Contra-troepen in Nicaragua te steunen.
Toen Saddam Hoessein in 1990 Koeweit binnenviel, kreeg hij van de VS-ambassadeur in Bagdad de indruk dat Washington niet zou reageren. Saddam was nog steeds een man van het westen. Nog in juni 1990 keurde de Britse regering de verkoop van nieuwe chemische installaties aan Irak goed. Koeweit vormde was tot in 1899 onderdeel van dezelfde Ottomaanse provincie als Irak, in 1958 werd het bijna een onderdeel van Irak maar de Britse troepen staken daar een stokje voor.
De Irakese inval in Koeweit zorgde voor andere belangen die centraal kwamen te staan: olie en de belangen van het VS-imperialisme. Het Saoedische regime vroeg de Amerikanen om troepen te stationeren in het belangrijkste islamitische land, wat later verregaande gevolgen zou hebben. De opbouw naar een oorlog gebeurde onder de illusie van een alliantie onder VN-vlag, maar in werkelijkheid was het de grootste VS-oorlog sinds de vernederende terugtrekking uit Vietnam. De oorlog begon met een massaal archief van luchtbombardementen. Op 40 dagen en 40 nachten werd 80.000 ton explosieven, meer dan in Wereldoorlog 2, op Irak gegooid. Bruggen, energiecentrales en ziekenhuizen werden geraakt. De troepen van Saddam moesten overleven op noodrantsoenen en vluchtten in paniek omdat ze een grondaanval vreesden. Tussen de 100.000 en 200.000 Irakezen kwamen om bij deze oorlog.
George Bush senior deed een oproep voor een opstand tegen Saddam, maar liet wel toe dat de Koerdische en Sjiietische opstanden met bloed werden gestopt. “Liever de Saddam die we kennen” dan gelijk welk ander onbekend regime. Dat zou door een Amerikaanse woordvoerder gezegd zijn aan Fisk. Er kwamen meer mensen om bij het neerslaan van de opstanden dan in de oorlog zelf. Twee miljoen Koerden sloegen op de vlucht.
Dezelfde Arabische landen die financieel hadden bijgedragen voor de oorlog van Saddam tegen Iran, draaiden ook nu weer op voor een deel van de rekening: 84 miljard dollar. In de twee daaropvolgende jaren verkocht de VS voor 28 miljard dollar wapens aan landen in de regio.
De VN legde sancties op tegen een Irak met een verwoeste infrastructuur en verarmde bevolking. Als resultaat hiervan stierven er “maandelijks 4.500 kinderen” volgens Dennis Halliday, een vertegenwoordiger van Unicef in oktober 1996. Robert Fisk bracht ook verslag uit van Irakese kinderen die kanker hadden gekregen, slachtoffers van munitie met verarmd uranium. Ook heel wat Amerikaanse soldaten hebben de gevolgen daarvan ondervonden. In het midden van deze humanitaire crisis waren er nieuwe bombardementen door de VS en Groot-Brittannië, onder meer in het begin van 1999.
Na 11 september 2001 en de aanvallen op Afghanistan was het duidelijk dat Bush, Rumsfeld en hun neo-conservatieve adviseurs Irak als doelwit zouden uitkiezen. Fisk overloopt al hun argumenten voor deze oorlog, van de massavernietigingswapens tot de banden met Al Qaeda. George W Bush beloofde daarbovenop nog eens “democratie voor de volledige moslimwereld”, een belofte waarvoor hij amper overleg had gepleegd met zijn vrienden in de regimes van Saoedi-Arabië, Egypte of Pakistan. De propagandamachine moest ervoor zorgen dat de Westerse steun aan Saddam in een vergeetput moest terechtkomen. De “oorlog tegen het terrorisme” betekende in dit stadium ook steun aan Israël of de Russische oorlog in Tsjetsjenië. De kritieken van Fisk zorgden ervoor dat hij werd gebrandmerkt als een aanhanger van het regime van Saddam…
Fisk volgde deze oorlog vanuit Bagdad en stelde vast dat er zelfs nog verwoestender werd tewerk gegaan dan 12 jaar voordien. Fisk brengt het contrast tussen de computergestuurde raketten en de bezoeken die hij brengt aan burgerslachtoffers in ziekenhuizen waar geen computer te bespeuren valt. De VS gebruikt nu ook clusterbommen tegen burgers, iets dat Israël twee keer deed in Libanon.
Robert Fisk bleef in Bagdad na de “bevrijding” van 9 april 2003, toen de plunderingen begonnen. De Amerikaanse troepen beschermden daarbij enkel de gebouwen van de ministers van olie en binnenlandse zaken. Duizenden jaar oude documenten werden vernield in Bagdad terwijl de Amerikaanse generaals naar de paleizen van Saddam trokken. De VS trad op zoals alle bezettingsmachten. Betogers werden neergeschoten. Bremer, de VS-consul tijdens het eerste jaar van de bezetting, verbood de krant van de sjiietische leider Moqtada al-sadr. Angstige VS-soldaten hielden huiszoekingen. Met de gevangenis van Abu Ghraib en Guantanamo kopieerden de Amerikanen ook de martelmethoden van Saddam, ze gebruikten zelfs dezelfde gevangenisdokter als onder Saddam. De VS “zal het land verlaten. Maar ze kunnen het land niet achterlaten…”, zo vat Fisk de problemen van het VS-imperialisme in Irak samen, een samenvatting die vandaag nog evenzeer van toepassing is.
Het boek van Fisk is erg omvangrijk met veel interessante thema’s en onderwerpen. Hij schrijft over de Armeense genocide van april 1915, de bevrijdingsoorlogen en de burgeroorlog in Algerije in de jaren 1990, de Suez-crisis van 1956. Hij gaat na wie verantwoordelijk was voor het maken van de Hellfire raketten die door een Israëlische Apache helikopter werden gebruikt bij een dodelijke aanslag op burgers in een ambulance in Libanon. Fisk berekende dat de jaarlijkse kosten voor het onderzoek naar de ziekte van Parkinson (waar zijn moeder aan overleed) overeenstemt met de kosten van vijf minuten internationale wapenhandel. De omvangrijke en rijk gestoffeerde kritiek wordt echter nooit een kritiek op het systeem van kapitalisme en imperialisme zelf. Fisk heeft het nog altijd over “wij” en “ons” als hij het over de Britse en Amerikaanse militaire aanvallen heeft.
Arbeiders en socialisten in het Midden Oosten en op internationaal vlak moeten de nodige conclusies trekken uit de geschiedenis en actualiteit in deze regio. De arbeidersklasse, in alliantie met de stedelijke armen en de boeren, hebben nood aan een socialistische en revolutionaire partij die in staat is om de klasse te verenigen over religieuze en etnische verschillen heen, om samen te strijden tegen kapitalisme, imperialisme en dictatuur.
Recensie door Per-Ake Westerlund