60 jaar Pakistaanse onafhankelijkheid. De droom aan diggelen
Op 14 augustus viert Pakistan haar 60ste verjaardag. Deze periode werd gedomineerd door een rechts militair bewind, een parasiterende kapitalistische klasse en feodale landheren op het platteland. De arbeiders en armen kregen te maken met extreme armoede. We publiceren een langere tekst van Khalid Bhatti vanuit Lahore in Pakistan.
Miljoenen arme moslims vanuit heel India trokken naar het nieuwe droomland toen het Britse imperialisme de opdeling van India aankondigde in augustus 1947. Het Indische subcontinent werd opgedeeld op een religieuze basis, wat de basis legde voor een golf van haat en communautair geweld tussen de Hindoes, Sikhs en Moslims waarbij zowat twee miljoen mensen omkwamen. Het legde ook de basis voor de vijandigheid en tegenstellingen tussen de nieuwe onafhankelijke buurstaten India en Pakistan.
Miljoenen mensen migreerden naar Pakistan in de hoop daar een beter leven te vinden voor zichzelf en hun kinderen. Maar deze dromen werden aan diggelen geslagen door de parasiterende heersende klasse en de opeenvolgende regeringen. Er heerst een chronische armoede, werkloosheid, honger, extreme uitbuiting, repressie, onrechtvaardigheid, politiebrutaliteiten, religieus extremisme, militaire dominantie en een rot kapitalistisch en feodaal systeem. Dat is de dagelijkse realiteit voor de massa’s na 60 jaar onafhankelijkheid. De meerderheid van de bevolking heeft nog steeds geen degelijke gezondheidszorg, onderwijs, sanitaire voorzieningen, schoon drinkwater, huisvesting of transport. De massa’s voelen zich verraden door de heersende elite en de meerderheid ziet geen toekomst. Er zijn enorm sterke gevoelens van ontgoocheling en wanhoop.
De hele geschiedenis van Pakistan wordt gedomineerd door crises, oorlogen, militaire interventies, verraad, experimenten, arbeidersbewegingen en sociale en politieke uitbarstingen. De zwakke binnenlandse heersende klasse, de koloniale staatsstructuur, het sterke establishment en imperialistische dominantie, creëerden heel wat problemen voor de nieuwe staat. Deze bleven niet alleen bestaan, maar werden ook sterker en complexer.Om de huidige situatie in het land te begrijpen, moeten we ook zien hoe de Pakistaanse staat, de heersende klasse, de arbeidersklasse, de economie, de politieke bewegingen en de samenleving in het algemeen zijn ontwikkeld de afgelopen 60 jaar.
Een zwakke heersende klasse
Pakistan erfde een zwakke heersende klasse die vooral bestond uit islamitische feodale heersers, voormalige heersers van kleine staten die rajs werden genoemd (in Brits India waren er tal van kleine staten met een beperkte autonomie), moslim handelaars, een handvol kapitalisten en voormalige ambtenaren.
Er ontwikkelde zich in Pakistan pas in de jaren 1940 massabewegingen. De leiding van de Moslim Liga (de partij die een campagne begon voor een onafhankelijke moslimstaat) bestond vooral uit de aristocratie en de moslim elite. Zij ontwikkelden deze partij om hun klassenbelangen te verdedigen tegenover de opkomende Congress Partij. Quid-e-Azam Muhammad Ali Jinnah (de officiële oprichter van de Pakistaanse natie) was de enige leidinggevende figuur van de Moslim Liga met enige autoriteit onder de massa’s. Hij stierf in 1948, een jaar na de onafhankelijkheid.
Jinnah liet een groep opportunisten en machtshongerige politici achter met weinig steun onder de massa’s. Zij slaagden er niet in om een grondwet op te stellen of om algemene verkiezingen te organiseren. De eerste algemene verkiezingen zouden er pas in 1970 komen, na 23 jaar onafhankelijkheid. De heersende Moslim Liga organiseerde provinciale verkiezingen in Punjab en Oost-Bengalen (nu Bangladesh) in de vroege jaren 1950. De resultaten waren echter een nachtmerrie voor de heersende elite. Ze verloren in Oost-Bengalen en slaagden er pas in om een degelijk resultaat te halen in Punjab na grootschalige fraude. De meerderheid van de heersende klasse bestond uit feodale heersers uit Punjab en Sindh, naast stammenleiders uit Balochistan en de Noordwestelijke Grensprovincie. Deze leiders waren bang van de massa’s en van de gevolgen van een algemene verkiezing.
Het gebrek aan steun onder de bevolking dwong hen een alliantie te vormen met de bureaucratie en het militaire establishment. Deze alliantie zorgde ervoor dat deze groepen een politieke rol gingen spelen. Totaal vervreemd van de massa’s, werd de heersende elite steeds meer afhankelijk van het leger om de macht te behouden. Ook de machtige burgerlijke bureaucratie werd steeds sterker. Zowat 12 premiers werden aangesteld en terug afgezet op 10 jaar tijd.
Militaire dominantie
Het burgerlijke establishment maakte gebruik van de zwakte van de politici en werd een belangrijke factor in de politiek. Het gerecht koos de kant van de bureaucratie en er ontwikkelde zich een machtige kliek die een belangrijke rol zou blijven spelen.
In 1956 stemde een grondwetgevende vergadering eindelijk in met een grondwet en er werden algemene verkiezingen uitgeroepen die in 1958 zouden plaatsvinden. Het was echter duidelijk dat de heersende Moslim Liga de verkiezingen zou verliezen terwijl de radicaal-linkse nationalistische National Awami Party (NAP) een meerderheid kon winnen. De NAP was een gemengde formatie met communisten, radicale reformisten, intellectuelen, nationalisten en linkse individuen. Het was een Sovjetgezinde partij die gezien werd als anti-imperialistisch.
Dit was een nachtmerriescenario voor het VS-imperialisme aangezien Pakistan haar belangrijkste bondgenoot in de regio was tegenover het Stalinistische Rusland. De VS moedigde de legerleiding aan om de noodtoestand uit te roepen en de geplande verkiezingen in 1958 af te lassen. Politieke activiteiten werden verboden en generaal Ayub Khan werd de eerste militaire dictator van het land met de volle steun van het VS-imperialisme onder meer in de vorm van financiële steun en gemakkelijke leningen. Deze dictatuur hield meer dan tien jaar stand en vormde het begin van een lange periode van militaire interventies en dominantie. Dit duurt tot vandaag verder (met als enige uitzondering een periode begin jaren 1970). Vandaag kent Pakistan haar vierde militaire regering sinds 1958.
Tijdens de dictatuur van generaal Zia-ul-Haq in de jaren 1980 werden de generaals de machtigste factor in de politiek. De militairen versterkten niet enkel hun politieke invloed, maar bouwden ook aan hun eigen industrieel en commercieel zakenimperium. De generaals en de geheime diensten werden zo dominant op politiek vlak dat ze zelfs voor verkiezingen beslisten wie de volgende regering zou vormen.
Alle belangrijke politieke en andere belangrijke beslissingen sinds de jaren 1980 werden genomen door de militaire leiding. De generaals werden een machtige en dominante sectie van de heersende klasse. De belangrijkste politieke partijen en politici hebben deze dominantie volledig aanvaard en hebben gecapituleerd tegenover het leger. De generaals en de geheime diensten hebben het land makkelijk kunnen leiden gedurende zowat 25 jaar. Er is een erg nauwe band tussen de generaals, feodale heersers, kapitalisten en grote bedrijven en de mullahs. Daarbij staan de generaals bovenaan met de steun van reactionaire mullahs en feodale heersers. Religieuze leiders hebben begin jaren 1980 de heersende klasse vervoegd en hebben hun positie sindsdien versterkt.
Vandaag begint de situatie te veranderen met een toename van verzet en oppositie tegen de militaire dominantie. De bevolking begint de interventies van het leger in vraag te stellen. Het leger heeft dit land gedurende 31 jaar op een directe manier bestuurd en heeft daarbij geen enkel probleem van de werkende bevolking opgelost. Het wordt steeds moeilijker voor de generaals om hun heerschappij en politieke dominantie te rechtvaardigen.
Staat in crisis
De toegenomen politieke, sociale en economische crisis heeft geleid tot ernstige spanningen in de staatsinstellingen. De overheersende militaire dominantie over alle andere staatsinstellingen heeft geleid tot een situatie waarbij verschillende delen de controle van het staatsapparaat in vraag stellen en er zelfs tegen in gaan. Er komt een sterke reactie van delen van de burgerlijke bureaucratie en van politici die zich verzetten tegen de militaire dominantie. Voormalige of nog steeds in dienst zijnde militaire officiers bekleden zowat alle sleutelposities in de administratie maar ook in de openbare diensten en openbare bedrijven. De meest aantrekkelijke burgerlijke postjes zijn ook aan militairen toebedeeld.
Het regime van generaal Pervez Musharraf moest na de aanslagen van 11 september 2001 in de VS haar decennialange beleid veranderen. Pakistan moest haar beleid tegenover Afghanistan snel veranderen, maar er waren ook belangrijke veranderingen op andere vlakken. De Pakistaanse staat moest optreden tegen Islamitische fundamentalistische groepen die het zelf had opgezet en ontwikkeld in de jaren 1980 en 1990. Musharraf wijzigde ook het beleid tegenover Kasjmir en begon een dialoog met India. Hij begon zich uit te spreken tegen de cultuur van de jihad en verbood een aantal fundamentalistische organisaties. Dit zorgde voor heel wat woede onder islamistische fundamentalisten in het staatsapparaat, maar ook onder conservatieve en nationalistische elementen.
Het recente afzetten van de hoogste rechter zorgde ook voor een andere houding van het gerechtelijk apparaat. Er kwam een sterk verzet tegen het afzetten van de rechter. Delen van het gerecht steunen nog steeds de regering, maar deze staan steeds meer geïsoleerd. Voor het eerst staan deze twee traditionele partners met getrokken messen tegenover elkaar.
De meeste staatsinstellingen hebben hun geloofwaardigheid onder de arbeiders verloren. De mensen hebben geen respect voor de politie, de meest gehate staatsinstelling. Het leger werd in grote delen van de samenleving gerespecteerd, maar verliest ook steeds meer geloofwaardigheid. De steun voor het leger neemt snel af door haar politieke rol.
De staat heeft in de praktijk grote delen van het land niet langer onder controle. Delen van het land worden gecontroleerd door islamitische groepen of nationalistische milities. Feodale heersers en criminele bendes hebben hun eigen staten binnen de staat opgezet. De nationale kwestie wordt steeds explosiever in Balochistan en Sindh. De opkomst van islamitisch extremisme, met inbegrip van gewapende groepen, vormt een directe bedreiging voor de staat aangezien deze groepen in bepaalde delen van het land hun eigen parallelle staatsstructuren hebben. De opkomst van een sociale en politieke polarisatie samen met sterkere klassentegenstellingen versterken de crisis van de staat. Delen van de heersende klasse zijn steeds meer verontrust over deze situatie.
Vertekende economische groei
De afgelopen vier jaar was er een sterke economische groei van gemiddeld meer dan 7% per jaar. Deze sterke economische groei heeft echter niet geleid tot een afname van de armoede of een verbetering van de levensomstandigheden van de armen en de arbeiders. Dat is niet nieuw in de Pakistaanse geschiedenis. De jaren 1960 vormden een decennium van economische groei met de zogenaamde “gouden jaren 1960”. Er was een gemiddelde economische groei van 6,7% en een industrialisatie van het land. Dit leidde ertoe dat de bekende 22 rijkste families van het land zowat de volledige industrie en economie controleerden. Anderzijds was er een immense armoede voor 46% van de bevolking. De sterke economische groei en accumulatie van rijkdom legde de basis voor de belangrijkste revolutionaire opstand van de arbeidersklasse in de Pakistaanse geschiedenis, de revolutionaire beweging van 1968-69.
De economie ontwikkelde enkel ten voordele van de elite. Pakistan kende ten tijde van de onafhankelijkheid een landbouweconomie. Toen leefde zowat 85% van de bevolking in landelijke gebieden. De landbouw bleef de belangrijkste factor in de economie. Bij de industrialisatie in de jaren 1960 en 1970 begon de landelijke bevolking te verhuizen naar de industriële centra. Nu leeft zowat 40% van de bevolking in de steden. Enkele honderden feodale families domineren de landelijke economie (de industrie wordt ook gecontroleerd door enkele tientallen families), waarbij de landbouw instaat voor 43% van de arbeiders en 23% van het BBP. Zowat 60% van de bevolking is nog steeds afhankelijk van de landbouw. Die sector bevindt zich echter in een ernstige crisis. Het feodalisme, de tekorten aan water, de dure elektriciteit, zaden en meststoffen, afname van de beschikbare landbouwgrond, lage opbrengsten en oude landbouwmethoden, vormen de belangrijke redenen voor de crisis.
De textielindustrie is de belangrijke industrie in het land, maar deze bevindt zich eveneens in crisis. Meer dan 300 textielfabrieken hebben de afgelopen twee jaar hun deuren gesloten. De textielexport neemt af door de grotere concurrentie vanuit China, India en Bangladesh. Er was een groei in de automobielsector, IT en elektronica. Ook de dienstensector groei, vooral de banken kennen een groei. De winsten van de grote banken namen toe van 130 miljoen dollar in 2002 tot 1,8 miljard dollar in 2006. Pakistan is het land met de derde grootste bankwinsten na Colombia en Venezuela.
De Pakistaanse economie is sterk afhankelijk van buitenlandse hulp en leningen. In de jaren 1960 en 1980 kreeg Pakistan steun en leningen ter waarde van 40 miljard dollar. De economische groei in de jaren 1990 bedroeg zowat 4%, maar daalde tot 3% in de laatste jaren van dat decennium. De eerste drie jaar van het nieuwe millennium bedroeg de groei ongeveer 3,5%. In deze periode werden een aantal sancties opgelegd door de VS. Het IMF en de Wereldbank koppelden harde eisen aan hun leningen.
Superrijken, wanhopige armoede
De Pakistaanse economie kende een sterke groei na 11 september. De afgelopen vier jaar kreeg het land hulp ter waarde van 12 miljard dollar. De jaarlijkse bijdragen van Pakistaanse migranten in de VS, Europa en het Midden-Oosten bedragen reeds meer dan 5 miljard dollar met een totaal van 21 miljard dollar de afgelopen vier jaar. Deze instroom van geld heeft gezorgd voor nieuw leven in de financiële en banksector. De beurzen kennen goede tijden en ook de bouwsector kent een groei. De banken geven makkelijk leningen om de consumptie op peil te houden. De particuliere leningen bedragen zowat 6 miljard dollar. Dat is op termijn niet houdbaar, maar intussen heeft het wel geleid tot de ontwikkeling van een middenklasse. Maar deze laag kan op langere termijn niet standhouden.
Ongetwijfeld heeft de huidige economische groei de heersende elite heel wat voordelen opgeleverd, met een nieuwe laag van arrogante superrijken. Het heeft echter geen vooruitgang gebracht voor de meerderheid van de bevolking. De armen zijn enkel armer geworden: 88% van de bevolking leeft aan minder dan 2 dollar per dag, 63% leeft onder armoedegrens (van minder dan een dollar per dag). 72% van de bevolking heeft geen toegang tot drinkbaar water of proper sanitair.
De inflatie en prijsstijgingen hebben de arbeiders sterk geraakt. De prijzen voor voedsel en dagelijkse goederen zijn de afgelopen maanden verdubbeld. Er waren stijgingen met 200% of 300% voor voedselproducten. De prijs voor meel steeg tussen 1947 en 1997 slechts met zes Roepees. De afgelopen tien jaar steeg de prijs echter met 11 Roepees. De prijs voor kookolie verdubbelde de afgelopen maanden. Deze prijsstijgingen maakten het leven van de arbeiders steeds moeilijker.
Er zowat 35.000 lagere scholen in het land zonder degelijke faciliteiten zoals stromend water, sanitair, tussenmuren en degelijke faciliteiten om te zitten. 17.000 scholen hebben geen degelijke gebouwen. 12.000 middelbare scholen hebben geen laboratoria of wetenschappelijke instrumenten. Er is een acuut tekort aan elektriciteit met onderbrekingen die deel uitmaken van het dagelijks leven. In Karachi, de grootste stad van het land en industrieel centrum, kent regelmatig stroomonderbrekingen die jarenlang duren. De werkloosheid neemt toe en de levensstandaard daalt.
Het neoliberale economische beleid van contra-hervormingen, privatiseringen, dereguleringen, structurele aanpassingen en liberalisering van de handel begon eind jaren 1980 en begin jaren 1990. Deze periode werd bekend als het tijdperk van de “vrije markt economie” met prijsstijgingen, werkloosheid en armoede. In 1988 leefde 17% van de bevolking in armoede, in 1999 was dit reeds 34% en de afgelopen jaren steeg het nog verder. Dit toont de enorme uitbuiting door het kapitalistische systeem dat gepaard gaat met elementen van feodalisme in Pakistan.
Vakbondsbeweging
Ten tijde van de onafhankelijkheid waren er een tiental vakbonden in Pakistan. De spoorwegvakbond was de grootste en meest militante vakbond en speelde een belangrijke rol in het opzetten van een sterke vakbondsbeweging. Er waren belangrijke vakbonden in de haven van Karachi, de postsector en enkele industrieën. De vakbondsbeweging kende een opgang en een hoogtepunt op het einde van de jaren 1960. De industrialisatie leidde tot het ontstaan van een nieuwe arbeidersbeweging en dit ‘maagdelijke’ proletariaat speelde een centrale rol in de revolutionaire opstand van 1968-69. Van 1967 tot 1974 kenden de Pakistaanse vakbonden hun hoogtepunt. Er werden duizenden nieuwe vakbonden opgezet en er waren honderden stakingen, bezettingen en protestbewegingen in deze periode.
Voor 1968 speelden de arbeiders geen enkele rol op politiek vlak of in de partijen. Ook in de media of onder intellectuelen werd niet over arbeiders gesproken. Dat is allemaal veranderd, de arbeiders kwamen op het politieke terrein met een uitzonderlijke revolutionaire beweging tegen het regime van Ayub Khan onder leiding van de studenten in november 1968, wat uitgroeide tot een algemene staking van de arbeiders enkele maanden later.
De arbeiders begonnen fabrieken te bezetten en de boeren hielden grond bezet van de feodale heersers. In een aantal gebieden begonnen de boeren een gewapende strijd te organiseren tegen de landheren. Huurders weigerden om hun huur te betalen. De arbeidersklasse nam de controle over de steden over en begon de administratie te controleren. Enkele steden bleven gedurende meer dan twee weken onder controle van de arbeiders. De mogelijkheid van een socialistische revolutie was zeker aanwezig. Socialisme was de belangrijkste slogan van de beweging en de heersende klasse was doodsbang.
De oprichter van de Pakistan People’s Party (PPP), Zulifqar Ali Bhutto, redde de heersende klasse. Er was geen revolutionaire partij of leiding aanwezig die in staat was om de revolutie door te voeren en het kapitalisme (en feodalisme) omver te werpen en een arbeidersstaat te vestigen. Bhutto maakte gebruik van de situatie en zette de mogelijkheid van een socialistische revolutie op een zijspoor door het om te vormen van een reformistische democratische beweging. De arbeidersklasse verloor deze kans en betaalde een immense prijs voor dit falen. De daaropvolgende regimes voerden een immense aanval door op de meest bewuste lagen van de arbeidersklasse met wetten tegen stakingen en vakbonden. In heel wat delen van de economie werden vakbondsactiviteiten verboden.
De vakbonden kenden een neergang in de jaren 1980 en werden sindsdien verder verzwakt. De afgelopen 15 jaar vormden een moeilijke periode. De instorting van het stalinistische Rusland en de andere stalinistische landen in Oost-Europa hebben ook een impact gehad op de vakbonden. Heel wat linkse vakbonden, federaties en hun leiders zijn gecapituleerd tegenover het kapitalisme en begonnen de vrije markt te verdedigen in eigen rangen. De leiders hebben heel wat strijdbewegingen tegen het neoliberalisme of tegen privatiseringen verraden. De belangrijkste vakbondsleiders hebben een politiek aanvaard van compromissen en opportunisme tegenover de aanvallen van de arbeiders tegen arbeiders en de vakbonden. Vandaag is slechts 3% van de arbeiders lid van de vakbonden.
De vakbondsbeweging staat op een kruispunt. Compromissen en capitulaties zullen leiden tot een verdere verzwakking van de vakbeweging. Maar strijd en georganiseerd verzet kunnen snel terug op de agenda staan. Het aantal vakbonden begint opnieuw toe te nemen met nieuwe delen van de arbeiders die zich beginnen te organiseren. De afgelopen jaren waren heel wat nieuwe stakingsacties, met de historische staking van de PTCL-arbeiders (telecommunicatie) en textielarbeiders. De leraars beginnen op te komen voor hun rechten en industriële arbeiders hebben een aantal toegevingen afgedwongen. De komende jaren zal er een nieuwe opkomst zijn van arbeidersstrijd en stakingen.
Opkomst en neergang van de PPP
De Pakistan People’s Party werd opgericht in 1967 door net 35 leden. Zulifqar Ali Bhutto was de stichtende voorzitter. Hij was een belangrijke feodale heerser uit Sindh en diende als minister in de militaire regering van Ayub Khan. Bhutto was een slimme politicus. Hij begreep de sfeer onder de massa’s en bracht een radicaal programma naar voor met socialistische slogans. Hij bracht eisen naar voor rond brood, huisvesting en kleding voor iedereen. Bhutto sprak over een socialistische geplande economie en een klassenloze samenleving. Bij gebrek aan een georganiseerde linkse partij en beweging, kwam hij naar voor met radicale anti-kapitalistische en anti-feodale slogans.
De PPP werd op enkele maanden tijd de grootste politieke partij in Pakistan. Dat was in de nasleep van de revolutionaire beweging van de arbeidersklasse. De PPP werd de grootste partij in het westen van Pakistan. De Awami Liga haalde een overwinning in Oostelijk Pakistan bij de verkiezingen van 1970. De militaire en burgerlijke leiders weigerden om de macht over te dragen aan de Awami Liga en dat leidde tot een burgeroorlog en de afsplitsing van Oostelijk Pakistan (dat nu Bangladesh noemt) in 1971. Bhutto werd de leider van het westelijke deel van Pakistan. Hij kwam aan de macht op basis van een steun van de massa’s en voerde op het begin van zijn heerschappij een aantal hervormingen door waarbij meer dan 70% van de economie werd genationaliseerd.
Bhutto was bang van een sterke arbeidersklasse en gebruikte repressieve maatregelen tegen de vakbonden. Hij verraadde de arbeidersklasse en begon de meest strijdbare lagen aan te vallen. Zijn steun begon af te nemen in de laatste jaren van zijn bewind. Het leger organiseerde een staatsgreep in 1977 na een gewelddadige rechtse beweging. Hij werd later opgehangen door de militaire regering. Zijn ophanging maakte hem opnieuw populair onder de massa’s omdat hij weigerde om een compromis te sluiten met de militaire dictator.
Zijn dochter Benazir Bhutto werd in 1979 de nieuwe leider van de PPP. De PPP organiseerde een beweging voor het herstel van de democratie in 1983 tegen de militaire dictatuur van Zia-ul-Haq. Benazir sloot wel een compromis met het establishment en werd premier na de verkiezingen van 1988. Dat was een nieuw begin voor Benazir en de PPP. Ze verraadde de miljoenen arme arbeiders en partij-activisten die jarenlang in de gevangenis hadden gezeten. Ze capituleerde volledig tegenover de heersende klasse en het VS-imperialisme. De PPP-regering voerde een neoliberaal economisch beleid door en bereidde de weg voor voor privatiseringen en contra-hervormingen.
De PPP begon vanaf 1993 steun te verliezen. Duizenden arbeiders hebben de partij verlaten waardoor het niet langer gezien wordt als een partij van armen en arbeiders. Wel is het nog een electorale kracht die verkiezingen kan winnen, maar dan op basis van steun van het establishment. De PPP-leiding bestaat uit feodale heersers en grote kapitalisten. Het was nooit een traditionele arbeiderspartij, maar een partij geleid vanuit de heersende en de middenklassen met steun onder bredere lagen.
De huidige PPP is nog slechts een schaduw van de oude partij. Het kan niet worden uitgesloten dat bij gebrek aan een alternatief de electorale steun voor de PPP opnieuw toeneemt. Het zou een kritische of proteststem zijn dat niet kan worden vergeleken met de steun voor deze partij in 1970 of zelfs 1988. De PPP heeft afgedaan als partij van de massa’s en de arbeiders. Het verraad van de PPP blijft een belangrijke stap achteruit voor de arbeiders. Er bestaat geen enkele politieke partij waarin brede lagen van arbeiders actief zijn.
Welke toekomst voor Pakistan?
Heel wat Westerse en Amerikaanse denktanks en commentatoren hebben heel wat bedenkingen over de toekomst van het land. De mogelijkheid van een Talibanisering blijft bestaan, naast ook het potentieel van desintegratie en burgeroorlog. Ze hebben uiteraard geen oog voor de mogelijkheid van een arbeidersopstand of revolutie. Ongetwijfeld kent het land heel wat ernstige problemen, onder meer met de opkomst van de rechtse politieke islam en een explosieve nationale kwestie, crisis in de staat en de mogelijkheid van een economische instorting. Onder het kapitalisme en feodalisme is er echter geen toekomst voor de werkende bevolking. De heersende klasse is niet in staat gebleken om de problemen van de bevolking aan te pakken. Er is geen welvarendheid, sociale en economische rechtvaardigheid of politieke vrijheid. In dit systeem komt er geen vooruitgang voor de massa’s.
De enige klasse die tot verandering kan komen en het leven van de werkende bevolking te verbeteren, is de arbeidersklasse. Socialisme is het enige werkbare systeem dat het kapitalisme kan vervangen. De arbeidersklasse is nog niet in actie gekomen, maar als het op het politieke toneel zal verschijnen, zal dit een fundamenteel verschil maken. Er zijn 43 miljoen arbeiders in het land, zowat een derde van de totale bevolking. De Pakistaanse arbeiders en massa’s hebben het potentieel aangetoond en hun moed en mogelijkheid om een revolutionaire strijd te voeren tegen de rotte heersers. De arbeidersklasse heeft nood aan een eigen revolutionaire partij en leiding om de strijd te organiseren. Zo’n partij met een duidelijk programma, strategie en tactieken, met massale steun kan leiden tot een betere toekomst.
Pakistan is op weg naar een nieuwe confrontatie tussen de heersende klasse en de arbeiders. Het resultaat van deze confrontatie zal de toekomst van het land en de massa’s bepalen. De arbeidersklasse zal geen stappen vooruit zetten op basis van de onafhankelijkheid van het land of echte vrijheid kennen, indien het niet overgaat tot het omverwerpen van het kapitalisme en feodalisme.