Klasse, partij en leiding
– Dit is een onafgewerkt artikel geschreven door Trotski in 1937 en voor het eerst gepubliceerd in 1940.
– Bron: “The Class, The Party and the Leadership”, Militant-brochure
– Vertaling, online-publicatie: Marxisme.be, april 2004
De graad waarin de arbeidersbeweging teruggeslagen is, kan niet enkel afgemeten worden aan de staat waarin deze organisaties zich bevinden, maar ook aan de ideologische en theoretische staat van de discussies waarin zoveel groepen betrokken zijn.
In Parijs wordt een tijdschrift gepubliceerd onder de naam ‘Que Faire’ (Wat te doen), dat zichzelf om de een of andere reden als marxistisch beschouwt, maar in werkelijkheid binnen het kader blijft van het empirisme van de linkse burgerlijke intellectuelen en die geïsoleerde arbeiders die alle gewoontes van de intellectuelen overgenomen hebben.
Zoals alle groepen die geen wetenschappelijke basis hebben, geen programma en geen traditie, probeerde dit blad om aan de slippen van de POUM (1) te hangen — dit leek immers de kortste weg om de massa’s te bereiken en om een overwinning te behalen. Maar het resultaat van deze banden met de Spaanse revolutie lijken op het eerste gezicht compleet onverwachts: het tijdschrift ging niet vooruit, maar kende zelfs een achteruitgang. Eigenlijk is dit ook natuurlijk. De tegenstellingen tussen het kleinburgerlijke conservatisme en de noden van de arbeidersrevolutie zijn extreem ontwikkeld. Het is normaal dat diegenen die de politiek van de POUM verdedigden en vertolkten, zowel politiek als theoretisch stappen achteruit gezet hebben. Het tijdschrift ‘Que Faire’ heeft op zichzelf geen enkel belang. Maar het is interessant om de symptomen na te gaan. Dat is waarom we dieper willen ingaan op de houding van dit tijdschrift over de oorzaken van de nederlaag van de Spaanse revolutie. De inschatting van ‘Que Faire’ toont immers de fundamentele posities die nu dominant zijn op de linkerflank van het pseudo-marxisme.
‘Que Faire’ legt uit
We beginnen met een letterlijk citaat uit een recensie van de brochure ‘Spanje verraden’ door kameraad Casanova (2).
“Waarom werd de revolutie neergeslagen?”
Omdat, zo antwoordt de auteur (Casanova), de Communistische Partij een verkeerde politiek voerde die jammer genoeg gevolgd werd door de revolutionaire massa’s. Maar waarom in hemelsnaam lieten de revolutionaire massa’s de leiding over aan de Communistische Partij?
“Omdat er geen echte revolutionaire partij was”.
Dit is een pure tautologie. Een verkeerde politiek van de massa’s, een onvolwassen partij is ofwel een uitdrukking van de voorwaarden van de sociale krachten (beperkte ontwikkeling van de arbeidersklasse, gebrek aan onafhankelijkheid van de boeren) die moet verklaard worden aan de hand van feiten, zoals gebeurd door onder meer Casanova zelf, ofwel is het een resultaat van de acties van bepaalde kwaadwillige individuen of groepen individuen, acties die niet overeenstemmen met de inspanningen van ‘oprechte individuen’ die in staat zijn om de revolutie te redden. Nadat hij eerst de eerste en marxistische weg aftast, neemt Casanova de tweede weg. We worden er meegesleept op het terrein van de pure demonisatie: de misdadiger verantwoordelijk voor de nederlaag is de belangrijkste duivel: Stalin, bijgestaan door de anarchisten en alle andere kleine duivels. De God van de revolutionairen stuurde jammer genoeg geen Lenin of Trotski naar Spanje zoals Hij dit deed in Rusland in 1917.
De conclusie luidt als volgt:
“Dit is het resultaat van een poging om te allen prijze de versteende orthodoxie van de eigen kapel boven de feiten te plaatsen.”
Deze theoretische hoogvaardigheid wordt des te opvallender door het feit dat het moeilijk te veronderstellen is dat meer banaliteiten, vulgarismen en fouten van een specifiek conservatief karakter op zo weinig regels zouden kunnen worden samengeperst.
De auteur van bovenstaand citaat vermijdt om eender welke verklaring te moeten geven voor de nederlaag van de Spaanse revolutie; hij geeft enkel aan dat diepgaande verklaringen, zoals de ‘voorwaarden van de sociale krachten’, noodzakelijk zijn. Deze ontwijking is geen toeval. Deze critici van het bolsjewisme zijn theoretische lafaards om de eenvoudige reden dat ze niet stevig in hun schoenen staan. Om het eigen bankroet verstopt te houden, moeten ze goochelen met feiten en loeren naar de standpunten van anderen. Ze beperken zich tot het geven van aanwijzingen en halve gedachten alsof ze niet de tijd hebben om hun volledige wijsheid kenbaar te maken. Eigenlijk beschikken ze over geen enkele wijsheid. Hun hoogdravendheid wordt gecombineerd met intellectueel geknoei. Laat ons eens stap per stap de aanwijzingen en halve gedachten van onze auteur analyseren. Volgens hem kan een verkeerde politiek van de massa’s enkel verklaard worden als het “bepaalde voorwaarden van sociale krachten vertoont”, met name de onrijpheid van de werkende klasse en het gebrek aan onafhankelijkheid van de boerenstand. Iedereen die een tautologie zoekt, kan er geen betere vinden! Een ‘verkeerde politiek van de massa’s’ wordt verklaard door de ‘onrijpheid’ van de massa’s. En wat is de ‘onrijpheid’ van de massa’s? Klaarblijkelijk hun neigingen tot een verkeerde politiek. Waaruit die verkeerde politiek bestond, wie er het initiatief toe nam: de massa’s of de leiding — daar wordt in alle stilte aan voorbijgegaan door onze auteur. Door middel van een tautologie legt hij de verantwoordelijkheid bij de massa’s. Dat is een klassieke truc van alle verraders, deserteurs en hun lakeien, en het is zeker met betrekking tot de Spaanse arbeidersklasse een verschrikkelijke positie.
Sofisme van de verraders
In juli 1936 — om niet naar een vroegere periode te verwijzen — sloegen de Spaanse arbeiders de aanval af van de officieren die hun samenzwering hadden voorbereid onder de bescherming van het Volksfront. De massa’s moesten improviseren om arbeidersmilities op te zetten en comités van arbeiders, de bastions van hun toekomstige heerschappij. De leidinggevende organisaties van de arbeidersklasse anderzijds hielpen de burgerij in het vernietigen van deze comités, in het liquideren van de aanval van de arbeiders op de private eigendom en bij het onderwerpen van de arbeidersmilities aan de leiding van de burgerij. De POUM nam deel aan de regering en was direct verantwoordelijk voor dit contrarevolutionaire werk. Wat betekent de ‘onrijpheid’ van de arbeidersklasse dan? Klaarblijkelijk enkel dat ondanks de correcte politieke lijn van de massa’s, deze niet in staat bleken om de coalitie van socialisten, stalinisten, anarchisten en POUM met de burgerij te breken. Dit voorbeeld van sofisme vertrekt van een concept van absolute rijpheid, met name de perfecte voorwaarden waarin de massa’s zich bevinden waarbij ze geen correcte leiding nodig hebben, en zelfs in staat zouden zijn om te overwinnen tegen hun eigen leiding in. Er kan evenwel geen dergelijke rijpheid bestaan.
Onze wijzen spartelen tegen: waarom zouden arbeiders die zo’n correct revolutionair instinct vertonen en zulke superieure strijdkwaliteiten hebben, zichzelf onderwerpen aan een verraderlijke leiding? Ons antwoord is: er was zelfs geen aanwijzing van onderwerping. De arbeidersstrijd ging op elk ogenblik op zekere wijze in tegen de lijn gevolgd door de leiding. Op de meest kritieke punten namen beiden standpunten in die 180° tegenover elkaar stonden. De leiding hielp toen direct of indirect om de arbeiders te onderwerpen aan het leger.
In mei 1937 kwamen de arbeiders van Catalonië niet enkel zonder hun leiding in opstand, maar ook tegen hun leiding. De anarchistische leiders — pathetische en verachtelijke burgerelementen die zichzelf goedkoop vermommen als revolutionairen — hebben in hun kranten honderden keren herhaald dat indien de CNT (3) het voornemen had om de macht te grijpen en haar heerschappij te vestigen in mei, ze dit zonder veel moeilijkheden had kunnen doen. Voor een keer hebben ze volledig gelijk. De leiding van de POUM liep de CNT achterna, en vermomde deze politiek met een verschillende fraseologie. Het was hierdoor, en enkel hierdoor, dat de burgerij er kon in slagen om de opstand van de ‘onrijpe’ arbeidersklasse in mei 1937 neer te slaan. Je moet vooral niets begrijpen van de verhoudingen tussen de klasse en de partij, tussen de massa’s en de leiding, om het lege standpunt in te nemen dat de Spaanse massa’s slechts hun leiders volgden. Het enige wat gezegd kan worden is dat de massa’s op ieder ogenblik dat ze probeerden een juiste weg te vinden, geen nieuwe leiding vonden die beantwoordde aan de vereisten van de revolutie. Er was een bijzonder dynamisch proces, waarbij de diverse fasen van de revolutie vlug tot ontwikkeling kwamen, en waarbij de leiding of verschillende delen van de leiding snel overliepen naar de kant van de klassenvijand. En onze wijzen beperken zich intussen tot een zuiver statische discussie: waarom volgde de volledige arbeidersklasse een slechte leiding?
De dialectische aanpak
Er is een oud evolutionair-liberaal spreekwoord: ieder volk krijgt de regering dat het verdient. De geschiedenis toont evenwel aan dat ditzelfde volk op een betrekkelijk korte periode erg verschillende regeringen kan kennen (Rusland, Italië, Duitsland, Spanje) en dat de wijze waarop deze regeringen zich ontwikkelen niet steeds in dezelfde richting gaat — van despotisme naar vrijheid, zoals werd verondersteld door de evolutionair-liberalen. Het geheim bestaat hierin dat een volk samengesteld is uit vijandige klassen, en dat de klassen zelf bestaan uit verschillende lagen die soms tegengestelde belangen hebben en een verschillende leiding kennen. Bovendien wordt elk volk beïnvloed door andere volkeren die eveneens samengesteld zijn uit klassen. Regeringen vormen geen uitdrukking van een systematisch groeiende ‘rijpheid’ van een ‘volk’, maar zijn het resultaat van de strijd tussen verschillende klassen en verschillende lagen binnen één en dezelfde klasse, en ten slotte van de acties van externe krachten — allianties, oorlogen en dergelijke meer. Hieraan moet worden toegevoegd dat zodra een regering gevestigd is, ze veel langer kan standhouden dan de krachtsverhoudingen op basis waarvan ze gevestigd werd. Het is net vanuit deze historische contradicties dat revoluties, staatsgrepen, contrarevoluties enzovoort voortkomen.
Dezelfde dialectische benadering is noodzakelijk bij het behandelen van de kwestie van de leiding van een klasse. Onze wijzen lopen de liberalen achterna en aanvaarden stilzwijgend het axioma dat iedere klasse de leiding krijgt die ze verdient. In werkelijkheid is de leiding echter geen zuivere ‘weerspiegeling’ van een klasse of het resultaat van haar eigen vrije creativiteit. Een leiding wordt gevormd in het proces van conflicten tussen de verschillende klassen of door de tegenstellingen tussen de verschillende lagen binnen een bepaalde klasse. Zodra een leiding zich opgeworpen heeft, komt deze leiding deels los te staan van haar klasse en zijn er meer mogelijkheden voor invloeden en druk van andere klassen. De arbeidersklasse kan lange tijd ‘tolerant’ blijven tegenover een leiding die reeds aangetast is door een complete innerlijke degeneratie maar nog niet de mogelijkheid gekregen heeft om deze degeneratie tot uiting te laten komen bij belangrijke gebeurtenissen. Er is een grote historische schok nodig om de tegenstelling tussen de leiding en de klasse scherp tot uiting te laten komen. De machtigste historische schokken zijn oorlogen en revoluties. Het is net om deze reden dat de arbeidersklasse vaak verrast wordt door oorlog en revolutie. Maar zelfs in gevallen waar de oude leiding haar interne degeneratie reeds heeft getoond, kan de klasse niet onmiddellijk een nieuwe leiding improviseren, zeker niet als ze vanuit de voorgaande periode geen sterke revolutionaire kaders heeft geërfd die in staat zijn om gebruik te maken van de ineenstorting van de oude leiding. De marxistische, d.w.z. dialectische en dus niet-scholastische interpretatie van de onderlinge verhoudingen tussen een klasse en haar leiding laten geen spaander heel van het legalistische sofisme van onze auteur.
Hoe de Russische arbeiders rijp werden
Hij vat de rijpheid van de arbeidersklasse op als iets zuiver statisch. Maar tijdens een revolutie is het bewustzijn van een klasse het meest dynamische proces dat op directe wijze de ontwikkeling van de revolutie bepaalt. Was het mogelijk om in januari 1917 of zelfs in maart, na het omverwerpen van het tsarisme, een antwoord te geven op de vraag of de Russische arbeidersklasse voldoende ‘rijp’ was voor de machtsovername binnen 8 tot 9 maanden? De arbeidersklasse was in die periode sociaal en politiek erg heterogeen. Tijdens de oorlogsjaren kende de arbeidersklasse een grote groei met zo’n 30 tot 40 procent, vooral vanuit de vaak reactionaire kleinburgerij, achtergebleven boeren, veel vrouwen en veel jongeren. De bolsjewieken werden in maart 1917 gesteund door een onbelangrijke minderheid van de arbeidersklasse en bovendien was er onenigheid binnen de partij zelf. De overgrote meerderheid van de arbeiders steunde de mensjewieken en de ‘sociaal-revolutionairen’, conservatieve sociaal-patriotten. De situatie in het leger en onder de boeren was nog minder gunstig. We moeten daar ook het algemeen lage culturele niveau in het land aan toevoegen, het gebrek aan politieke ervaring onder brede lagen van de arbeidersklasse, zeker op het platteland, laat staan onder de boeren en de soldaten. Wat was het ‘actief’ van het bolsjewisme? Bij het begin van de revolutie had enkel Lenin een duidelijk en grondig uitgewerkt revolutionair concept. De Russische kaders van de partij waren verdeeld en grotendeels radeloos. Maar de partij had een autoriteit gewonnen onder de meest ontwikkelde arbeiders. Lenin had een groot gezag onder de partijkaders. Lenins zicht op de politieke situatie kwam overeen met de daadwerkelijke ontwikkeling van de revolutie en werd door elke nieuwe gebeurtenis versterkt. Deze elementen van het ‘actief’ hadden een immense impact in een revolutionaire situatie, dat wil zeggen onder de voorwaarden van bittere klassenstrijd. De partij haastte zich om haar opvattingen in overeenstemming te brengen met die van Lenin, en met die van de daadwerkelijke ontwikkeling van de revolutie.
Dankzij dit feit kreeg het bolsjewisme enorm veel steun van tienduizenden ontwikkelde arbeiders. In een paar maanden tijd kon de partij, doordat ze zichzelf baseerde op de ontwikkeling van de revolutie, de meerderheid van de arbeiders overtuigen van de juistheid van haar slogans. Deze meerderheid werd georganiseerd in sovjets en was in staat om de soldaten en boeren aan te trekken. Hoe kan dit dynamische, dialectische proces gevat worden in een formule van de rijpheid of onrijpheid van de arbeidersklasse? Een cruciale factor in de rijpheid van de Russische arbeidersklasse in februari of maart 1917 was Lenin. Hij kwam echter niet uit de lucht gevallen. Hij verpersoonlijkte de revolutionaire traditie van de arbeidersklasse. Opdat Lenins slogans hun weg naar de massa’s zouden vinden, moesten er kaders bestaan, ook al was hun aantal aanvankelijk enorm beperkt; er moest onder de kaders een vertrouwen bestaan in de leiding, een vertrouwen dat gebaseerd werd op alle ervaringen uit het verleden. Als je met deze elementen geen rekening houdt, negeer je het levendige karakter van een revolutie, waarbij dit vervangen wordt door een abstracte benadering opgebouwd rond de term ‘krachtsverhoudingen’. Maar de ontwikkeling van een revolutie bestaat er net uit dat de krachtsverhoudingen constant en erg snel veranderen als gevolg van de veranderingen in het bewustzijn van de arbeidersklasse, de aantrekkingskracht van de meest ontwikkelde lagen op achtergebleven lagen, de groeiende zelfverzekerdheid van de klasse met betrekking tot haar eigen kracht. Het vitale orgaan in dit proces is de partij, net zoals het vitale orgaan van de partij haar leiding is. De rol en de verantwoordelijkheid van de leiding in een revolutionaire periode zijn kolossaal.
De relativiteit van ‘rijpheid’
De Oktoberrevolutie is een enorme getuigenis van de ‘rijpheid’ van de arbeidersklasse. Maar die rijpheid is relatief. Enkele jaren later liet dezelfde arbeidersklasse toe dat de revolutie gewurgd werd door een opkomende bureaucratie. Een overwinning is niet de vrucht van de ‘rijpheid’ van de arbeidersklasse. De overwinning is een strategische taak. Het is noodzakelijk om te vertrekken van het aanwezige niveau van rijpheid om te massa’s te mobiliseren en hen voorwaarts te kunnen stuwen, hen te kunnen laten begrijpen dat de vijand niet almachtig is, verdeeld is door tegenstellingen, dat achter de façade paniek aanwezig is. Mochten de bolsjewieken dit werk niet gedaan hebben, zou er geen sprake geweest kunnen zijn van een overwinning van de arbeidersrevolutie. De sovjets zouden verpletterd geweest zijn door de contrarevolutie en de kleine wijzen overal ter wereld zouden artikels en boeken geschreven hebben met als centraal idee dat enkel wereldvreemde visionairen droomden van arbeidersdemocratie in Rusland, maar dat de arbeiders numeriek te zwak stonden en er helemaal niet rijp voor waren.
De bijkomende rol van de boeren
Op een even abstracte en verkeerde wijze wordt gerefereerd aan het ‘gebrek aan onafhankelijkheid’ van de boeren. Waar en wanneer zag onze wijze ooit in een ontwikkelde kapitalistische samenleving een boerenstand met een onafhankelijk revolutionair programma en de capaciteit van een onafhankelijk revolutionair initiatief? De boeren kunnen een enorm belangrijke rol spelen in de revolutie, maar slechts een hulprol. In vele gevallen waren de Spaanse boeren dapper en vochten ze moedig. Maar om de volledige massa van boeren te betrekken, moest de arbeidersklasse een voorbeeld stellen door een beslissende opstand tegen de burgerij, waarbij de arbeiders in staat waren de boeren te overtuigen van de mogelijkheden van een overwinning. Intussen werd het revolutionaire initiatief van de arbeidersklasse zelf bij iedere stap verlamd door haar eigen organisaties. De ‘onrijpheid’ van de arbeidersklasse, het ‘gebrek aan onafhankelijkheid’ van de boeren zijn geen definitieve noch basisfactoren in historische gebeurtenissen. Aan de basis van het bewustzijn van klassen liggen de klassen zelf, hun numerieke sterkte, hun positie in het economische leven. De basis voor het klassenonderscheid is een specifiek productiesysteem dat bepaald wordt door het niveau van ontwikkeling van de productiekrachten. Je kan dus evengoed beweren dat de nederlaag van de Spaanse arbeiders werd veroorzaakt door het beperkte niveau van de technologie?
De rol van persoonlijkheden
Onze auteur gebruikt een mechanisch determinisme in plaats van na te gaan wat de dialectische voorwaarden zijn voor historische processen. Vandaar de goedkope opmerkingen over de rol van individuen, positieve en negatieve rollen. De geschiedenis is een proces van klassenstrijd. Maar de klassen dragen hun volle gewicht niet automatisch en simultaan. In het proces van klassenstrijd worden verschillende organen gecreëerd die een belangrijke en onafhankelijke rol spelen en die onderworpen zijn aan misvormingen. Dit vormt ook de basis voor de rol van persoonlijkheden in de geschiedenis. Er zijn natuurlijk belangrijke objectieve oorzaken die de dictatoriale heerschappij van Hitler mogelijk maakten, maar enkel wie compleet ondergedompeld is in het ‘determinisme’ zou de enorme historische betekenis van Hitler kunnen ontkennen.
De aankomst van Lenin in Petrograd op 3 april 1917 leidde tot een bocht van de bolsjewistische partij, een bocht die net op tijd kwam en het de partij mogelijk maakte om de revolutie tot een overwinning te laten leiden. Onze wijzen kunnen zeggen dat indien Lenin in het buitenland was overleden begin 1917, de Oktoberrevolutie ‘evenzeer’ zou plaatsgevonden hebben. Maar dat klopt niet. Lenin vertegenwoordigde één van de levende elementen in het historische proces. Hij verpersoonlijkte de ervaring en de kennis van de meest actieve delen van de arbeidersklasse. Zijn tijdig betreden van de arena van de revolutie was noodzakelijk om de voorhoede te mobiliseren en het de mogelijkheid te bieden om de arbeiders en boeren achter zich te krijgen. Politieke leiding in cruciale momenten van historische scharnierpunten, kan net zo’n belangrijke factor zijn als de centrale legerleiding op kritische momenten van een oorlog. De geschiedenis verloopt niet automatisch. Anders kunnen we ons afvragen waarom er leiders zijn. Waarom partijen? Waarom programma’s? Waarom theoretische strijd?
Het stalinisme in Spanje
“Maar waarom in hemelsnaam”, vraag de auteur zich af, “verzamelden de revolutionaire massa’s die hun voormalige leiders verlieten, zich achter de vlag van de Communistische Partij?”.
De vraag wordt verkeerd gesteld. Het klopt niet dat de revolutionaire massa’s al hun vorige leiders verlieten. De arbeiders die voorheen verbonden waren aan specifieke organisaties, hielden daaraan vast en bleven deze volgen. Arbeiders breken over het algemeen niet gemakkelijk met de partij die hen politiek bewust gemaakt heeft. Bovendien werden ze in slaap gewiegd door het bestaan van de wederzijdse bescherming binnen het Volksfront: aangezien iedereen akkoord was, moest deze politiek wel correct zijn. De nieuwe en frisse massa’s richtten zich natuurlijk naar de Comintern, als de enige partij die er op succesvolle wijze was in geslaagd om een arbeidersrevolutie te verwezenlijken en die, zo werd gehoopt, in staat zou zijn om wapens te verzekeren aan Spanje. De Comintern was bovendien de meest ijverige verdediger van het idee van een Volksfront; dit zorgde voor vertrouwen onder de onervaren lagen van arbeiders. Binnen het Volksfront was de Comintern de meest ijverige verdediger van het burgerlijke karakter van de revolutie, wat zorgde voor vertrouwen onder de kleinburgerij en de middenklassen. Dat is waarom de massa’s zich ‘achter de vlag van de Communistische Partij’ schaarden. Onze auteur stelt het voor alsof de arbeidersklasse zich in een schoenenwinkel bevindt waar het zomaar een nieuw paar schoenen kan uitkiezen. Maar zelfs een dergelijke simpele handel blijkt niet altijd succesvol te zijn. Met betrekking tot een nieuwe leiding is de keuze enorm beperkt. Slechts geleidelijk aan, op basis van hun eigen ervaringen door verschillende fasen heen, kunnen bredere lagen overtuigd raken van het feit dat de nieuwe leiding vastberadener, betrouwbaarder en loyaler is dan de oude leiding. Het is duidelijk dat tijdens een revolutie, dat wil zeggen als de gebeurtenissen zich erg vlug ontwikkelen, een zwakke partij erg snel kan groeien tot een machtige partij, op voorwaarde dat het een duidelijk begrip heeft van de ontwikkeling van de revolutie en beschikt over geharde kaders die niet bedwelmd raken door frasen en die niet geterroriseerd worden door vervolgingen. Maar zo’n partij moet bestaan voor een revolutie plaatsvindt, aangezien het proces om kaders te vormen een aanzienlijke tijdspanne vergt en de revolutie het niet toelaat om een dergelijke tijdspanne af te wachten.
Verraad van de POUM
Links van alle andere partijen in Spanje was er de POUM, een partij waarin ongetwijfeld revolutionaire arbeiderselementen aanwezig waren die niet op voorhand sterk verbonden waren met het anarchisme. Maar het was net deze partij die een fatale rol speelde in de ontwikkeling van de Spaanse revolutie. Het kon geen massapartij worden omdat het daartoe eerst moest kunnen overgaan tot het omverwerpen van de oude partijen, en dat kon enkel door een onverzoenlijke strijd, door een genadeloos ontmaskeren van hun burgerlijk karakter. Terwijl ze de oude partijen bekritiseerde, onderwierp de POUM zich evenwel aan deze partijen, en dit op alle fundamentele punten. De POUM nam deel aan het verkiezingsblok van ‘het volk’; nam deel aan de regering die de arbeiderscomités hielp liquideren; nam deel aan een strijd om deze regeringscoalitie in stand te houden; capituleerde telkens opnieuw tegenover de anarchistische leiding; had een verkeerde politiek tegenover vakbonden; nam een niet-revolutionaire houding in tegenover de opstand van mei 1937. Vanuit een deterministisch standpunt is het in het algemeen mogelijk om te erkennen dat de politiek van de POUM geen toeval was. Alles in deze wereld heeft een oorzaak. Maar de reeks oorzaken die het centrisme van de POUM hebben veroorzaakt, zijn op geen enkele wijze een zuivere weerspiegeling van de staat waarin de Spaanse of de Catalaanse arbeidersklasse zich bevond. Verschillende oorzaken kwamen samen, en op een bepaald ogenblik kwamen ze zelfs in een bitter conflict tegenover elkaar te staan. Het is mogelijk om politiek en psychologisch uit te leggen waarom de POUM een centristische partij bleek te zijn aan de hand van vorige internationale ervaringen, de invloed van Moskou, de impact van een aantal nederlagen… Maar dit verandert niet het centristisch karakter van de POUM en verandert ook niets aan het feit dat een centristische partij steeds een rem vormt voor de revolutie. Het verandert niets aan het feit dat de Catalaanse massa’s veel meer revolutionair waren dan de POUM, die op zijn beurt veel meer revolutionair was dan de leiding van de POUM. In deze omstandigheden de verantwoordelijkheid voor een verkeerde politiek afwentelen op de ‘onrijpheid’ van de massa’s, is een zuivere vorm van politiek bedrog die vaak wordt toegepast door diegenen die politiek gezien bankroet zijn.
Verantwoordelijkheid van de leiding
De historische vervalsing bestaat hierin dat de verantwoordelijkheid voor de nederlaag van de Spaanse massa’s afgewenteld wordt op de arbeidersklasse, en niet op die partijen die revolutie verlamden of zelfs verantwoordelijk waren voor het neerslaan van de revolutionaire beweging van de massa’s. De aanhangers van de POUM ontkennen de verantwoordelijkheid van de leiding, en dit om hun eigen verantwoordelijkheid niet te moeten nemen. Deze machteloze filosofie, die probeert om nederlagen voor te stellen als een noodzakelijk onderdeel in de ketting van kosmische ontwikkelingen, is totaal onbekwaam om de vraag te stellen naar concrete factoren zoals programma, partij, persoonlijkheden die verantwoordelijk waren voor de nederlaag. De filosofie van het fatalisme is diametraal tegengesteld aan het marxisme als theorie van revolutionaire actie. Burgeroorlog is een proces waarin politieke taken door militaire middelen worden opgelost. Indien het resultaat van deze oorlog bepaald zou worden door de ‘voorwaarden van de klassenkrachten’ die betrokken zijn in de oorlog, dan zou de burgeroorlog op zich niet nodig zijn. Oorlog heeft een eigen organisatie, eigen politiek, eigen methoden, een eigen leiding waarvan het lot van die oorlog direct afhankelijk is. Natuurlijk zorgen de condities waarin de verschillende klassen zich bevinden voor het fundament waarop alle andere politieke factoren worden gebouwd. Maar net zoals het fundament van een gebouw het belang van de muren, ramen, deuren of daken niet wegneemt, zullen ook de condities van de klassen het belang niet wegnemen van de partijen, hun strategie en hun leiding. Door het concrete op te lossen in het abstracte, blijven onze wijzen halfweg steken. De meest ‘diepgaande’ oplossing voor het probleem zou erin bestaan hebben dat ze de oorzaak voor de nederlaag van de Spaanse arbeiders bij de ontoereikende ontwikkeling van de productiekrachten gelegd zouden hebben. Zo’n stelling is toegankelijk voor om het even welke dwaas. Door de betekenis van de partij en de leiding tot nul te herleiden, ontkennen deze wijzen eigenlijk de mogelijkheid van een revolutionaire overwinning. En dit omdat er geen basis is om gunstiger voorwaarden te verwachten. Het kapitalisme gaat niet langer vooruit, de arbeidersklasse groeit niet meer numeriek, integendeel, het is het leger van werklozen dat aangroeit, waardoor de strijdkrachten van de arbeidersklasse niet toenemen, maar afnemen en waardoor er een negatief effect is op het bewustzijn.
Er zijn tegelijk ook geen redenen om aan te nemen dat onder het kapitalisme de boerenstand een hoger revolutionair bewustzijn kan bereiken. De conclusie van de analyse van onze auteur is dus een compleet pessimisme, het afglijden van revolutionaire perspectieven. Het moet gezegd worden — om correct te blijven tegenover hen — dat ze zelf niet begrijpen wat ze zeggen. Feitelijk stellen ze onwaarschijnlijke eisen voor het bewustzijn van de massa’s. De Spaanse arbeiders, en ook de Spaanse boeren, gaven het maximum dat mogelijk was voor deze klassen in een revolutionaire situatie. We denken aan een klasse met miljoenen en tientallen miljoenen mensen. ‘Que Faire’ vertegenwoordigt slechts één van die kleine scholen, of kerken of kapellen, die uit angst voor de ontwikkeling van strijd en het begin van reactie, hun kleine tijdschriftjes publiceren en in een hoek gaan zitten om theoretische studies te ondernemen, aan de zijlijn van de daadwerkelijke ontwikkelingen van revolutionaire standpunten, laat staan de beweging van de massa’s.
Repressie tegen de Spaanse revolutie
De Spaanse arbeidersklasse viel ten prooi aan een coalitie van imperialisten, Spaanse republikeinen, socialisten, anarchisten, stalinisten en op de linkerflank de POUM. Zij verlamden allen de socialistische revolutie die aangevat werd door de Spaanse arbeidersklasse. Het is niet gemakkelijk om komaf te maken met de socialistische revolutie. Niemand heeft reeds andere methoden bedacht dan genadeloze repressie, het afslachten van de voorhoede, het vermoorden van de leiders enzovoort. Uiteraard wilde de POUM dit niet. Het wou enerzijds deelnemen aan de republikeinse regering en als een loyale vreedzame oppositie deelnemen aan het algemene blok van heersende partijen. Ze wilden vreedzame kameraadschappelijke relaties opbouwen in een periode dat er sprake was van een onverbiddelijke burgeroorlog. Net om deze reden werd de POUM het slachtoffer van de tegenstellingen in haar eigen politiek. De meest consistente politiek in het heersende blok was die van de stalinisten. Zij vormden de voorhoede van de burgerlijk-republikeinse contrarevolutie. Zij wilden het gevaar van het fascisme wegnemen door aan de Spaanse burgerij en de internationale burgerij te tonen dat ze in staat waren om de arbeidersrevolutie neer te slaan onder de vlag van de ‘democratie’. Dat was het resultaat van hun politiek. Diegenen die hun failliet bewezen met het Spaanse Volksfront proberen vandaag de schuld af te schuiven naar de GPOe. Ik vermoed dat wij niet verdacht kunnen worden van enige vorm van goedpraten van de misdaden van de GPOe. Maar we moeten inzien en aan de arbeiders uitleggen dat de GPOe slechts optrad als de meest resolute kracht in dienst van het Volksfront. Dat was de kracht van de GPOe, dat was ook de historische rol van Stalin. Enkel onwetende filisters kunnen dit opzij schuiven met onnozele opmerkingen over de ‘opperduivel’.
Deze heren gaan zelfs niet in op de kwestie van het sociale karakter van de revolutie. Lakeien van Moskou bestempelden de Spaanse revolutie, in het belang van Engeland en Frankrijk, als burgerlijk. Op deze valse stelling werd de politiek van het Volksfront gebouwd, een politiek die zelfs compleet verkeerd geweest zou zijn mocht de Spaanse revolutie effectief een burgerlijke revolutie geweest zijn. Maar van bij het begin werd het arbeiderskarakter van de revolutie meer en meer duidelijk, zelfs duidelijker dan in 1917 in Rusland. Vandaag zitten er mensen in de leiding van de POUM die de politiek van Andres Nin zouden beschrijven als te ‘links’, waarbij het correcter was geweest om de linkerzijde van het Volksfront te blijven vormen. Victor Serge, die zich haast om zich te compromitteren door een frivole houding tegenover belangrijke kwesties, schrijft dat Nin zich niet wou onderwerpen aan de bevelen van Oslo of Coyoacan. Kan een serieus iemand het probleem van de klassenbasis van een revolutie beperken tot achterklap en roddels? De wijzen van ‘Que Faire’ hebben geen enkel antwoord op deze vraag. Ze begrijpen de vraag zelfs niet. Wat is het belang van het feit dat de ‘onrijpe’ arbeidersklasse haar eigen machtsorganen begon te vormen, fabrieken bezet hield, de productie begon te plannen, terwijl de POUM met al haar krachten probeerde te vermijden dat het gebroken zou worden met burgerlijke anarchisten die in alliantie met burgerlijke republieken en niet minder burgerlijke socialisten en stalinisten, de arbeidersrevolutie aanvielen en neersloegen? Dat soort ‘details’ zijn uiteraard enkel van belang voor diegenen die zich baseren op een ‘versteende orthodoxie’. De wijzen van ‘Que Faire’ beschikken in de plaats daarvan over een speciaal apparaat om de rijpheid van de arbeidersklasse en de krachtsverhoudingen op te meten, los van alle vragen over een revolutionaire klassenstrategie.
Voetnoten
- De POUM (Arbeiderspartij voor Marxistische Eenheid) ontstond na een fusie tussen verschillende linkse fracties. De partij groeide in 1936 van een splinterpartij met enkele honderden leden uit tot een massapartij met 30.000 leden. Er waren voormalige trotskistische militanten die een voorname rol speelden binnen de POUM. Trotski omschreef de partij als centristisch, twijfelend tussen parlementarisme en revolutie.
- M. Casanova (een alias voor Mieczyslaw Bortenstein) is in 1907 in Polen geboren, hij emigreerde naar België en nadien Frankrijk. Hij overleed in Auschwitz in 1942. Bortenstein sloot in Frankrijk in 1932 bij de PCF aan, maar werd in 1934 uitgesloten en militeert vervolgens bij de trotskisten. In juli 1936 trekt hij naar Spanje. Hij schreef over Spanje de brochure ‘Spanje verraden’. Deze tekst is online in het Engels beschikbaar: https://www.marxists.org/history/etol/document/spain2/index.htm
- Confederación Nacional del Trabajo (CNT) was een Spaanse vakbond op anarchistische grondslag.