De theorie van de permanente revolutie

Er bestaan veel vooroordelen tegenover de theorie van de permanente revolutie zoals deze werd uitgewerkt door Trotski. Sommigen menen dat zou bedoeld worden dat we overal tegelijk revolutie willen, of dat er constant revolutie zou plaatsvinden. Voor marxisten is de theorie van de permanente revolutie echter een theorie over hoe de arbeidersklasse in de huidige wereldsituatie de macht kan overnemen om een alternatief over te nemen, in het bijzonder in de koloniale en ex-koloniale wereld.

De uitdagingen daar zijn enorm: hoe kunnen we komaf maken met de enorme kloof tussen rijk en arm, met de verpaupering van brede lagen van de bevolking, met dictaturen,… Daarbij bestaan er veel illusies: sommigen vertrouwen op de lokale burgerij, in Iran stellen sommigen dat het nodig is om met de liberalen samen op te komen tegen de geestelijke leiders,…

Die illusies zijn niet nieuw. In Rusland werden in 1917 gelijkaardige discussies gevoerd: steun aan de Voorlopige Regering na februari 1917 (het standpunt van de mensjevieken en van de Pravda) of niet (standpunt van Lenin zoals uitgewerkt in de Aprilstellingen). Lenin stelde dat moest gebroken worden met de burgerlijke regering en dat socialisme direct op de agenda moest geplaatst worden. Hij zei dat arbeiders niet mogen vertrouwen op burgerlijke politici of op het kapitalistisch systeem.

Van waar komt de theorie van de permanente revolutie?

Trotski’s theorie van de Permanente Revolutie was een perspectief voor het nemen van de macht door de arbeidersklasse. Rusland vóór 1917 was een feodaal of semi-feodaal systeem met slavernij voor de bevolking. Net zoals in India vandaag, bestond de meerderheid van de bevolking uit horige boeren die een bestaan bijeenscharrelden op nauwe percelen land, terwijl de stedelijke arbeidersklasse geen rechten had en meedogenloos uitgebuit werd in de zich snel ontwikkelende industrie.

Rusland had de kapitalistische democratische revolutie niet voltooid, zoals bijvoorbeeld Engeland in de 16e eeuw, en Frankrijk in de 18e eeuw. De voornaamste taken van deze revolutie waren de vernietiging van feodale of semi-feodale verbanden op het land, eenheid brengen in het land, en de oplossing brengen van de nationale kwestie.

Een ander aspect was de invoering van de democratie, het stemrecht, de verkiezing van een democratisch parlement, persvrijheid, en vakbondsrechten voor de arbeidersklasse. Als laatste maar niet als minst belangrijkste punt, zou deze revolutie de economie bevrijden van de overheersing van het imperialisme, vooral het Engels-Franse imperialisme, dat Rusland als niet meer dan een kolonie beschouwde.

Alle tendensen binnen de Russische arbeidersbeweging zagen het als hun voornaamste taak de burgerlijk-democratische revolutie te volbrengen. Maar Lenin en Trotski verschilden van mening met de Mensjewieken (minderheidsleden van de Russische Sociaal Democratische Arbeidersbeweging) die geloofden dat de taak van de arbeidersklasse slechts was om tweede viool te spelen naast de zogenaamde liberaal-kapitalisten.

De Mensjewieken beschouwden die laatsten als de voornaamste vertegenwoordigers voor de kapitalistische democratische revolutie. Het socialisme was voor hen slechts toekomstmuziek. Tegelijkertijd zagen de Mensjewieken de Russische revolutie puur als een nationale gebeurtenis met een beperkte internationale weerklank. Maar door de late ontwikkeling van de kapitalisten klasse in Rusland, en daardoor een achterstand in de kapitalistische democratische revolutie, waren de zwakke en kwetsbare Russische kapitalisten niet langer in staat deze historische taak te vervullen.

Zoals we in de neo-koloniale wereld vandaag zien, investeren de kapitalisten in land, en de landheren in industrie. Daarom zou iedere poging tot een diepgaande landhervorming dat de macht van de landheren bedreigt ook de positie schaden van de oppositie van kapitalisten, en hun politieke vertegenwoordigers, de liberaal-kapitalistische partijen.

Dit is niet alleen in Rusland aangetoond, maar ook in Duitsland in de 19e eeuw en in onze tijd in Afrika, Azië, en Latijns-Amerika. Een nieuw ontstane macht in Rusland, die niet aanwezig was in de Engelse en Franse revoluties, was de arbeidersklasse, die zich tot een sterke macht had ontwikkeld, en voor die tijd op een unieke manier. Trotski legde uit dat de liberale burgerij doodsbang was, en terecht zoals latere gebeurtenissen zouden aantonen, dat een strijd tegen het Tsarisme en de sociaal-economische basis van het tsarisme, de deuren wijd open zouden zetten waardoor de arbeidersklasse en de boeren naar voren zouden stappen en hun eigen eisen naar voren brengen.

Zowel Trotski als Lenin stelden daarom dat alleen een alliantie van arbeiders en boeren de kapitalistische democratische revolutie zouden kunnen doorvoeren. Lenin formuleerde dit in zijn “democratische dictatuur van arbeidersklasse en boeren”. Trotski daarentegen, met zijn theorie van de Permanente Revolutie, stelde dat de boeren historisch gezien nooit een onafhankelijke rol hadden gespeeld. Zij moeten geleid worden door een van de twee andere grote klassen in de maatschappij, de burgerij of de arbeidersklasse.

Lenin en Trotski waren het er over eens dat de burgerij hun eigen revolutie niet zou kunnen doorvoeren. Daarom, argumenteerde Trotski, moet de arbeidersklasse de leidende rol nemen in de revolutie, de massa’s op het platteland met zich meesleurend. Lenin daarentegen, liet de exacte relatie tussen de boeren en de arbeidersklasse open in zijn “algebraïsche formules”.

Trotski argumenteerde dat omdat de geschiedenis had aangetoond dat de boeren nooit een onafhankelijke rol kunnen spelen, zou de alliantie door de arbeidersklasse geleid moeten worden. De gecombineerde beweging van de arbeidersklasse in de steden, en een massa opstand van boeren op het platteland was door Trotski in zijn theorie van de Permanente Revolutie beschouwd als de manier waarop de revolutie in Rusland zich het meest waarschijnlijk zou ontwikkelen.

Dit werd bevestigd in oktober 1917. Sterker nog, er was een complete overeenstemming over de benadering, tussen Lenin en Trotski tussen februari en oktober 1917, van hoe de revolutie succesvol zou zijn. Ondanks de pogingen van latere “Leninisten” om dit te betwisten – van de restanten van de Stalinistische “Communistische” partijen in de neo-koloniale wereld tot ex-trotskisten – Lenin zelf verklaarde in 1917 dat zijn vorige formule van “de democratische dictatuur van proletariaat en boeren” een negatieve inhoud had.

Samen met Trotski stelde hij dat het nu de taak was van het proletariaat om de macht te grijpen, hierbij gesteund door de boeren. Eenmaal aan de macht gekomen, zo stelde Trotski, en na de voornaamste taken van de burgerlijke democratische revolutie doorgevoerd te hebben, zou de revolutionaire kracht verdergaan met socialistische taken binnen Rusland, en dienst doen als een vonk die de wereldrevolutie doet ontsteken.

En dat is ook precies hoe de gebeurtenissen feitelijk uitwerkten, met een revolutionaire golf door West-Europa – in Duitsland in 1918-1919, in Hongarije in 1919, in Italië tijdens de stakingen en bezettingen van 1920, etc. Deze revoluties werden slechts verslagen door de verraderlijke rol van de leiders van de sociaal-democratische massa-organisaties van die tijd. Marxisten verheerlijken geen “antieke teksten” hoe briljant die ook mogen zijn. Maar als een theorie erg “oud” is, en toch correct gebeurtenissen en processen kan voorzien, dan is het de meest moderne theorie. En Trotski’s ideeën zijn vandaag de dag net zo toepasbaar in Afrika, en grote delen van Azië en Latijns-Amerika, als dat ze waren in Rusland meer dan tachtig jaar geleden. De kapitalistisch-democratische revolutie is nog niet voltooid in grote delen van de neo-koloniale wereld. De landheren en kapitalisten zijn niet in staat een opeenstapeling van problemen op te lossen die nu bestaat en groter was dan in Rusland in 1917. Al eerder werd een vergelijking gemaakt tussen India vandaag de dag en de tijd voor 1917 in Rusland.

Ondanks de veelbetekenende groei in industrie in stedelijke gebieden, leeft de overgrote meerderheid van de bevolking in de onmenselijke omstandigheid van behoud van feodale en semi-feodale land verhoudingen en het monsterlijk regime dat daarbij hoort. Een ander voorbeeld is Kongo, de voormalige kolonie van België.

Na de moord op Patrice Lumumba in 1961 werd dit “land” geregeerd bij het misdadig kapitalistische regime van Sese Seko Mobutu. Een complete desintegratie vloeide voort uit de herinstelling van het tribalisme, en de monumentale corruptie van Mobutu en zijn kliek, die de meeste bezittingen van het land stolen. De hoop van de verarmde bevolking steeg, echter met de triomf van Laurent Kabila in 1997.

Hij was een voormalige medewerker van Che Guevara toen laatstgenoemde deelnam aan een guerilla oproer in 1965. Kabila heeft echter, in de context van de wereldwijde triomf van de “vrije markt”, de bestendiging geaccepteerd van alle ziektes van het Mobutuisme dat hem voorging. Niet alleen bestaan tribalisme en corruptie nog steeds, ze zijn zelfs sterker geworden. Er is nu het vooruitzicht van een verschrikkelijke Rwanda-achtige genocide die zich ontwikkelt uit het verwoestende tribalisme in de komende periode. Sierra Leone laat ook zien dat daar waar geen klassen bestaan of bezitten, het noodzakelijke bewustzijn om de maatschappij vooruit te stuwen, een verschrikkelijke terugval en regressie kan volgen.

Echter, zoals Lenin al verklaarde, zou Afrika op de basis van communisme, binnen één generatie van tribalisme naar communisme kunnen bewegen. Alleen de Afrikaanse arbeidersklasse kan echter, samen met de wereldwijde arbeidersbeweging, dit bereiken. Eenmaal aan de macht zal de arbeidersklasse de burgerlijke democratische revolutie voltooien en de socialistische regeneratie van Afrika doorvoeren door middel van een Afrikaanse socialistische federatie die het hele continent bestrijkt.

De strijd tegen neo-kolonialisme

Zelfs tijdens de hoogconjunctuur van 1950-1975, vond de Permanente Revolutie plaats, maar niet in de klassieke vorm. In een hele rij van landen, zoals China, Vietnam, en Cuba, onderging de maatschappij een impasse op de basis van feodalisme en kapitalisme. Aan de andere kant, de arbeidersklasse was zwak of beperkt door een verraderlijke leiding, meestal de Stalinisten.

Toen bijvoorbeeld het Rode Leger van Mao Zedong de steden binnentrok troffen zij daar een leegte aan. Er was geen weg voorwaarts op de basis van feodalisme en kapitalisme. Dit werd nog eens onderstreept door de situatie die volgde op de nederlaag van de Chinese revolutie van 1925-1927, dat resulteerde in een complete verminking van China, zijn verdeling onder verscheidene krijgsheren, en de interventie van het imperialisme. Mao Zedong balanceerde tussen verschillende delen van de maatschappij, de boeren, de arbeidersklasse, en delen van de kapitalistenklasse, en schafte geleidelijk aan het feodalisme en het kapitalisme af. Het land werd genationaliseerd en het grootste gedeelte van de industrie werd overgenomen. Maar er was geen arbeidersdemocratie zoals in Rusland in 1917. China was van het begin af aan al een gedeformeerde arbeidersstaat.

De grote lijnen van Trotski’s Permanente Revolutie werden daar wel doorgevoerd, zij het in een karikaturale vorm. Het is waar dat de bewuste rol van de arbeidersklasse als leiders van de revolutie een vitaal component was van Trotski’s theorie, en dat dit niet aanwezig was in de Chinese en Cubaanse revoluties. Ondanks dat gegeven werd er toch een sociale revolutie doorgevoerd, de vernietiging van het feodalisme en het kapitalisme had plaatsgevonden, maar zonder dat de arbeidersklasse daarin de leidende rol speelde. Dit was alleen mogelijk door de typische samenhang van wereldmacht zowel binnen China als internationaal.

Een bonapartistische elite die steunde op een boerenleger was in staat te balanceren tussen de verschillende klassen en de sociale revolutie te dirigeren. Wat ontstond was echter een gedeformeerde arbeidersstaat in plaats van een staat waarin de arbeidersklasse en de arme boeren directe controle uitoefenden op het beheer van de industrie en de maatschappij door democratisch gekozen sovjets of raden.

In Cuba ontwikkelde de revolutie zich op een iets andere manier, met massale steun van het volk voor de regering van Fidel Castro en Che Guevara. Maar ook hier ontbrak het aan de echte arbeidersdemocratie van de Russische Revolutie, en daardoor begin zich onvermijdelijk, al bijna van het begin af aan, een bureaucratische laag uit te kristalliseren, die de macht in eigen handen concentreerde.

Een vergelijkbare situatie volgde op de overwinning van de Vietnamese revolutie, waarbij de grootste kracht niet de stedelijke arbeidersklasse was, maar de boeren, waar het grootste deel van de bevolking uit bestond. De guerrilla oorlog geleid door het Nationaal Bevrijdings Front was in staat het machtigste militaire apparaat dat op de wereld bestond te verslaan, wat een overwinning betekende, niet slechts voor de bevolking van Vietnam, maar voor de bevolking van de gehele neo-koloniale wereld. Maar vanwege de macht van de betrokken klassen kon het regime dat ontstond door de Vietnamese revolutie, gebaseerd op de boeren en met nationale beperkingen, geen gezonde arbeidersstaat zijn.

Zonder een begrip van Trotski’s theorie van de Permanente Revolutie, en zijn methode van analyse, zouden huidige marxisten de gebeurtenissen in de onderontwikkelde wereld sinds 1945 niet kunnen begrijpen. Maar het is niet genoeg om simpelweg de formules te herhalen die Trotski toepaste op de Russische Revolutie. We moeten ook rekening houden met de veranderingen in de objectieve situatie sindsdien. Een nieuwe situatie doet zich nu voor na de ineenstorting van het stalinisme. Het is nu mogelijk voor de klassieke ideeën van de Permanente Revolutie, met de leidende rol van de arbeidersklasse, zich te manifesteren.

De catastrofale situatie in de neo-koloniale wereld wordt geïllustreerd door bijvoorbeeld de situatie in Venezuela, Ecuador en Bolivia in Latijns-Amerika. In Venezuela is een middenklasse leger-officier, Hugo Chavez, gedwongen tot radicale maatregelen, en zelfs nog radicaler taalgebruik. Hoever Chavez zal gaan hangt af van een aantal factoren, niet in het minst de economische wereldsituatie en de effecten daarvan op Venezuela en de rest van Latijns-Amerika. Zou Chavez dezelfde weg kunnen bewandelen als Castro 41 jaar geleden, en een breuk maken met feodalisme en kapitalisme?

Dit is een niet te beantwoorden vraag door de afwezigheid van een machtig stalinistisch regime in Rusland, dat zowel steun gaf aan, als een voorbeeld was voor gedeformeerde arbeidersstaten die zich in de neo-koloniale wereld ontwikkelden. De arbeidersklasse aan de andere kant, wordt tegengehouden door een onvoldoende bewustzijn van de objectieve realiteit van maatschappijen zoals Venezuela, of worden in de wurggreep gehouden van ex-arbeiderspartijen die de “vrije markt” propageren. Het zal tijd en ervaring kosten voor de arbeidersklasse om hun macht te hergroeperen en een totaal begrip te ontwikkelen van de situatie waarmee ze zich geconfronteerd zien. Maar het is duidelijk dat Trotski’s theorie van de Permanente Revolutie van vitaal belang is bij het begrijpen van de situatie van, en de herbewapening van de arbeidersklasse in deze maatschappijen.

De ervaring van de Russische revolutie

Er waren verschillende stromingen aanwezig binnen de Russische linkerzijde, maar iedere stroming was het erover eens dat de komende revolutie een burgerlijk-democratische revolutie zou zijn, d.w.z. een revolutie die tot stand gebracht wordt door de tegenstelling tussen de zich ontwikkelende kapitalistische economie en de half-feodale autocratische staat van het Tsarisme. Maar die algemene erkenning van de burgerlijke aard van de revolutie beantwoordde niet de concrete vraag welke klasse de revolutionaire strijd tegen de autocratie zou leiden. De mensjevieken namen, analoog aan de grote burgerlijke revoluties van het verleden, aan dat de revolutie zou worden geleid door de burgerlijke en kleinburgerlijke democraten, gesteund door de arbeidersbeweging.

Lenin bekritiseerde de mensjevieken omdat ze de onafhankelijke beweging van de arbeiders tegenhielden en schamperde op hun pogingen in het gevlei te komen bij de “progressieve” kapitalisten. Al in 1848 merkte Marx opdat de Duitse burgerlijke “revolutionaire democratie” niet in staat was een revolutionaire rol te spelen in de strijd tegen het feodalisme, waarmee het liever een compromis sloot uit angst voor de revolutionaire beweging van de arbeiders. Het was op dit punt dat Marx zelf de leuze van de “Permanente Revolutie” naar voor bracht.

Volgend in de voetsporen van Marx, die de burgerlijke “democratische partij” had beschreven als “veel gevaarlijker voor de arbeider dan de vroegere liberalen”, legde Lenin uit dat de Russische kapitalistische klasse niet een bondgenoot van de arbeiders zou zijn, maar onvermijdelijk de kant van de contrarevolutie zou kiezen.

“De kapitalisten zullen zich in het algemeen,” schreef hij in 1905, “onvermijdelijk wenden tot de contrarevolutie, tot het absolute, tegen de revolutie en tegen het volk keren zodra zijn beperkte, zelfzuchtige belangen zijn bevredigd, zodra het “terugdeinst” van een consequente democratie (en dat doet het al!).”

Welke klasse kon in Lenins ogen de burgerlijk-democratische revolutie leiden?

“Wat nu over blijft is “het volk”, d.w.z. de arbeidersklasse en de boerenstand. Alleen op de arbeidersklasse kan vertrouwd worden dat ze tot het einde toe door marcheert, want ze gaat de democratische revolutie ver voorbij. Daarom strijdt de arbeidersklasse in de frontlijn voor een republiek en verwerpt ze met verachting het stomme en onwaardige advies om rekening te houden met de mogelijkheid dat de kapitalistenklasse terugdeinst.

Tegen wie zijn deze woorden gericht? Tegen Trotski en de permanente revolutie? Laten we kijken wat Trotski op datzelfde moment schreef:

“Dit resulteert in het feit dat de strijd voor de belangen van geheel Rusland het deel is geworden van de pas nu bestaande sterke klasse in het land, de industriële arbeidersklasse. Om deze reden heeft de industriële arbeidersklasse een enorm politiek belang en om deze reden is de strijd voor de bevrijding van Rusland van de nachtmerrie van het absolutisme die het verstikt, veranderd in een enkel gevecht tussen het absolutisme en de industriële arbeidersklasse, een enkel gevecht waarin de boeren een aanzienlijke steun kunnen geven, maar waarin ze geen leidende rol kunnen spelen.”

Over de houding tegenover de kapitalistische partijen waren de ideeën van Lenin en Trotski volledig solidair en verzetten ze zich beiden tegen de mensjevieken die zich verborgen achter de burgerlijke aard van de revolutie als dekmantel om de arbeiderspartij aan de kapitalistische klasse te onderwerpen.

Argumenterend tegen klassencollaboratie legden zowel Lenin als Trotski uit dat alleen de arbeidersklasse in een bondgenootschap met de boerenmassa’s de taken van de burgerlijk-democratische revolutie konden uitvoeren.

Het punt dat in de debatten binnen de Russische sociaal-democratie ter discussie stond was niet de aard van de revolutie (niemand bestreed die) maar welke klasse haar zou leiden. Op dit punt kristalliseerden zich 2 duidelijk onderscheiden stromingen: enerzijds de mensjevieken, die als een geloofsbelijdenis steeds herhaalden dat de revolutie “burgerlijk” was en probeerden de marxistische beweging te compromitteren door overeenkomsten te willen sluiten met de “liberalen”; en degenen die wezen op de zwakheid, lafheid en verraderlijkheid van de kapitalistische klasse en die onafhankelijke massa-actie eisten onder leiding van de enige consequente revolutionaire klasse, de arbeidersklasse – zo nodig tegen de kapitalistische klasse. Dat was de beroemde tweeërlei tactiek van de sociaal-democratie, waarmee Lenin afrekent in zijn brochure.

Wat was Lenins houding ten opzichte van de boerenstand in de revolutie? Hij argumenteerde dat de boerenstand door de arbeiders moest gemobiliseerd worden om de democratische, anti-feodale taken door te voeren. Op het moment dat de arbeiders in beweging komen voor het socialisme, beginnen de klassentegenstellingen zich te manifesteren. De reactionaire, bonapartistische neigingen onder de boerenstand, waartegen Lenin herhaaldelijk waarschuwde, zouden tegen de arbeidersklasse gericht worden. In een land waar de overweldigende meerderheid van de bevolking uit boeren bestond zou de strijd voor het socialisme de meest serieuze en vastberaden oppositie ontmoeten van de rijkere lagen van de boerenstand.

Lenin: “Dit zal echter, vanzelfsprekend, geen socialistische, maar een democratische dictatuur zijn. Zij zal (zonder een hele reeks van overgangstrappen van de revolutionaire ontwikkeling) niet in staat zijn de grondslagen van het kapitalisme aan te tasten. Zij zal in het meest gunstige geval een radicale herverdeling van de grondeigendom ten gunste van de boeren tot stand kunnen brengen; een consequente en volledige democratie kunnen invoeren, tot en met het instellen van de republiek; alle Aziatische en slaafse trekken, niet alleen in het dorpsleven, maar ook in de fabriek, met wortel en tak kunnen uitroeien en de grondslag kunnen leggen voor een echte verbetering van de positie van de arbeiders, voor het verhogen van hun levenspeil en tenslotte – het laatste, maar niet het minste -de revolutionaire fakkel naar Europa kunnen dragen.”

Lenins stellingname is eenduidig: de komende revolutie zal een burgerlijke revolutie zijn, geleid door de arbeidersklasse in een bondgenootschap met de boerenmassa’s. Het beste dat ervan verwacht kan worden, is de vervulling van de fundamentele burgerlijk-democratische taken: de verdeling van de grond onder de boeren, een democratische republiek enz. Dit gezien elke poging om “de grondslagen van het kapitalisme aan te tasten” noodzakelijkerwijs de arbeidersklasse in conflict moet brengen met de massa van de kleine boerenbezitters.

In welke zin verwees Lenin naar de mogelijkheid van de socialistische revolutie in Rusland? In het citaat hierboven uit “Tweeërlei Tactiek” stelt Lenin dat de Russische revolutie niet in staat zal zijnde grondslagen van het kapitalisme aan te tasten “zonder een hele reeks van overgangstrappen van de revolutionaire ontwikkeling”

Voor Lenin was de Russische Revolutie niet een daad op zich, een “Russische weg naar het socialisme”! Het was het begin van de internationale arbeidersrevolutie. Precies daarin in lag de kans op de omvorming van de burgerlijk-democratische revolutie naar de socialistische revolutie in Rusland.

Dat is de kern van Lenins voorspelling van de komende revolutie in Rusland: de revolutie kan alleen maar burgerlijk-democratisch zijn (niet socialistisch) maar omdat de kapitalistische klasse niet in staat is een revolutionaire rol te spelen, kan de revolutie alleen maar worden doorgevoerd door de arbeidersklasse, geleid door de sociaal-democratie, die de boerenmassa’s als ondersteuning in opstand zal brengen. De omverwerping van het Tsarisme, het verwijderen van alle sporen van het feodalisme en de schepping van een republiek zullen een enorme revolutionerende werking hebben op de arbeidersklasse van het ontwikkelde West-Europa. Maar de revolutie in het Westen kan alleen maar een socialistische revolutie zijn, vanwege de enorme ontwikkeling van de productieve krachten die onder het kapitalisme zelf zijn opgebouwd, en de enorme kracht van de arbeidersklasse en de arbeidersbeweging in deze landen. Tenslotte zal de socialistische revolutie in het Westen nieuwe bewegingen in Rusland losmaken en met de steun van de socialistische arbeidersklasse zal de democratische revolutie, tegen de oppositie van de burgerij en de contrarevolutionaire boerenstand in, omvormen in een socialistische revolutie.

Wat waren de verschillen tussen de ideeën van Lenin en Trotski?

Beiden waren het eens over de fundamentele problemen van de revolutie:

  • de contra-revolutionaire rol van de kapitalistische klasse;
  • de noodzaak voorde arbeiders en boeren om de democratische revolutie voor te voeren;
  • de internationale betekenis van de revolutie enz.

De verschillen ontstonden uit Lenins karakterisering van de revolutionair-democratische regering die de taken van de revolutie zou doorvoeren als de “democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand”

Trotski bekritiseerde deze formulering vanwege zijn vaagheid, omdat het niet duidelijk maakte welke klasse de dictatuur zou uitoefenen. Lenins vaagheid was opzet. Hij was niet bereid op voorhand te zeggen welke vorm de revolutionaire dictatuur zou aannemen. Hij sloot zelfs de mogelijkheid niet uit dat de boeren binnen de coalitie zouden overheersen.

Op dit idee van Lenin antwoordde Trotski dat op geen enkel moment in de geschiedenis de boerenstand ooit in staat geweest was een onafhankelijke rol te spelen. Het lot van de Russische Revolutie zou worden beslist door de uitkomst van de strijd tussen de kapitalistische klasse en de arbeidersklasse om de leiding over de boerenmassa’s. De boerenstand kon gebruikt worden als een instrument voor revolutie of voor reactie. In elk geval waren de enige mogelijke uitkomsten van de revolutie de dictatuur van de kapitalistische klasse, die in de armen van de Tsaristische reactie zou terechtkomen, ofwel de dictatuur van de arbeidersklasse in een verbond met de arme boeren.

Alle theorieën over de aard van de Russische revolutie die de marxisten voor 1917 verkondigden, waren natuurlijk van min of meer algemene en voorwaardelijke aard. Het waren geen blauwdrukken of astrologische voorspellingen, maar verwachtingen die bedoeld waren de beweging te voorzien van een leidraad tot actie, een perspectief. Dat is de fundamentele taak van de marxistische theorie.

De juistheid of onjuistheid van deze theorieën kan niet gemeten worden door een onderzoek van de polemieken van 1905, maar enkel in het licht van wat echt gebeurde. Engels was dol op het spreekwoord “The proof of pudding is in the eating” (de praktijk zal het moeten uitwijzen), terwijl Lenin vaak de woorden van Goethe citeerde “theorie is grijs, mijn vriend, maar de boom van het leven is altijd groen”. Voor een marxist kan het bewijs voor een revolutionaire theorie alleen de ervaring van de revolutie zelf zijn.

De ervaring van 1917 bevestigt de verwachting van Lenin en Trotski over de contra-revolutionaire rol van de kapitalistische klasse, zoals die zich in de daden van de Voorlopige Regering die na de Februarirevolutie aan de macht kwam, manifesteerde. Het is kenmerkend voor hun grote begrip van de marxistische methode dat Lenin als Trotski onafhankelijk van elkaar onmiddellijk de betekenis van het Kerenski-regime begrepen en de houding die de arbeiders er tegenover moesten aannemen. Lenin in Zwitserland en Trotski in New York kwamen gelijktijdig tot dezelfde conclusie, d.w.z. de noodzaak van onverzettelijke oppositie tegen de burgerlijke Voorlopige Regering en de omverwerping ervan door de arbeidersklasse.

Wat was de positie van de “oude bolsjevieken” die zo’n “belangrijke rol” speelden in 1917. Zonder uitzondering waren ze voor steun aan de Voorlopige Regering. Van alle kaders van het bolsjevisme die “zich aan de collectieve discipline onderwierpen” gedurende een lange periode, was er niet een die tegen de beslissende toets van de gebeurtenissen was opgewassen.

Toen Lenin zijn beroemde Aprilstellingen aan de partij voorlegde, waarin hij opriep tot de omverwerping van de Voorlopige Regering, werden ze onder zijn naam gepubliceerd: geen van de ‘leiders” van de partij was bereid zijn naam te verbinden aan een stellingname die volledig inging tegen alle verklaringen, manifesten, artikels en toespraken die zij sinds de Februari-revolutie geproduceerd hadden. De dag na de publicatie van Lenins stellingen schreef Kamenev een editoriaal in de Pravda onder de kop “Onze verschillen”, waarin hij benadrukte dat de stellingen alleen Lenins “persoonlijke mening” vertegenwoordigden. Het artikel eindigde met de volgende woorden:

“Wat Lenins algemene schema betreft, lijkt het onaanvaardbaar, aangezien het uitgaat van de veronderstelling dat de burgerlijke revolutie afgelopen is en rekent op de onmiddellijke transformatie van de revolutie in een socialistische revolutie.”

Marx stelde al lang geleden vast dat het opportunisme zich vaak vermomt in de kledij van versleten revolutionaire leuzen, leuzen die hun revolutionaire nut verloren hebben. Zo ging het ook met de “oude bolsjevieken” in 1917 die de leuze van de “democratische dictatuur van de arbeidersklasse en de boerenstand” gebruikten als een masker om hun opportunisme te verbergen. In deze context schreef Lenin; dat:

“Wanneer we dit feit vergeten waren, dan zouden we geleken hebben op die “oude Bolsjevieken” die meer dan eens zo’n armzalige rol gespeeld hebben in de geschiedenis van onze partij door een formule die ze zinloos van buiten geleerd hadden te herhalen in plaats van de specifieke formuleringen de nieuwe trekken van de echte werkelijkheid te bestuderen.”

Als er in Lenins werken voor 1917 al weinig verwijzingen naar de theorie van de permanente revolutie zijn, na 1917 zijn het er geen meer. Trotski’s boek over de permanente revolutie werd in Rusland gepubliceerd en door de Communistische Internationale tijdens Lenins leven in veel talen vertaald, zonder een woord van protest of van kritiek van Lenin of van de legendarische “meerderheid van het Centraal Comité”. Maar in de Complete Works of Lenin die door de Sovjet-regering na de revolutie werden gepubliceerd staat een noot over Trotski die de volgende passage bevat:

“Voor de revolutie van 1905 bracht hij zijn eigen unieke en nu gehuldigde theorie van de permanente revolutie, die stelde dat de burgerlijke revolutie van 1905 direct zou overgaan in een socialistische revolutie die de eerste zou blijken te zijn van een reeks van nationale revoluties.”

Kritiek op het stalinisme vandaag

LSP vertrekt in het analyseren van conflicten en problemen steeds van een klassenstandpunt. Hoe kan de strijd van arbeiders en jongeren worden ontwikkeld? Hoe kan hun klassenbewustzijn worden versterkt?

Daarbij proberen we steeds de progressieve van de reactionaire elementen te scheiden. Het is belangrijk om te zien dat die tegenstrijdige elementen in dezelfde partij, figuur of beweging aanwezig kunnen zijn. Dit vereist inzicht in de dialectiek, de filosofie van het marxisme, die rekening houdt met alle elementen die het karakter van een fenomeen uitmaken – ook als die intern tegenstrijdig zijn. Het vereist een veelzijdige, uitgebalanceerde analyse.

Deze benadering staat in schril contrast met een zwart/wit denken dat arbeiders en jongeren niet waarschuwt voor de beperkingen van politieke krachten en politieke vertegenwoordigers van de burgerij. Een denken dat principeloos meegaat in illusies, reactionaire elementen verzwijgt en arbeiders en jongeren feitelijk beliegt over politieke formaties of figuren.

Welke houding tegenover de burgerij?

Marx karakteriseerde in het Communistisch Manifest de revolutionaire rol van de burgerij. Door de vestiging van de grote industrie werden de productiekrachten op een hoger niveau gebracht. Dit ging gepaard met de vorming van grote nationale staten met 1 munt en 1 taal. Het feodale particularisme, met zijn verschillende munteenheden en toltarieven die de handel en de industrie afremden, werd omvergeworpen door de opeenvolgende burgerlijke revoluties.

Op deze manier, door de arbeidsproductiviteit enorm op te tillen, creëerde het kapitalisme – voor het eerst in de geschiedenis – de voorwaarden voor een maatschappij van overvloed – het socialisme. Nog een heel eind in de 19e eeuw gaf Marx “kritische steun” aan de burgerij tegen de feodale reactie. Hij steunde Bismarck omdat hij diens eenmaking van de Duitse economie progressief achtte. Maar dit was kritische steun. Met vooral weinig steun en veel kritiek omdat Bismarck ook de auteur van de repressieve “socialistenwet” was. Marx bleef de politiek van Bismarck tegenover de arbeidersklasse bevechten. De onafhankelijke belangen van de klasse werden niet opgeofferd aan de deels progressieve rol van de burgerij in haar strijd tegen de overblijfselen van het feodalisme.

Waar anderen daar vandaag niet toe in staat zijn, maakte Marx dus een onderscheid tussen de progressieve en reactionaire trekken die in hetzelfde fenomeen aanwezig kunnen zijn.

Het proces van de vorming van grote nationale staten was tegen 1871, de Duitse eenmaking, grotendeels vervolledigd. De laatste decennia van de 19e eeuw kwam het kapitalisme in een nieuwe fase, de fase van het imperialisme. Met de vestiging van de kapitalistische productiewijze op wereldvlak en de creatie van de wereldmarkt had de burgerij haar relatief progressieve rol uitgespeeld (‘relatief’ in de zin dat de arbeidersklasse in staat was om op dat moment de macht te grijpen en de economie op een geplande basis sneller te laten ontwikkelen). De kapitalistische wingewesten konden enkel door een wereldoorlog – WO 1 – worden herverdeeld. Dit was de betrachting van de kapitalistische en koloniale laatkomer Duitsland in 1914.

Wie flirt met de “progressieve delen” van de burgerij in de neokoloniale wereld, gaat voorbij aan heel de theorie van Lenin over het imperialisme. Die theorie stelt dat de progressieve rol van de burgerij met de verdeling van de wereld in kapitalistische wingewesten en de creatie van de wereldmarkt is uitgespeeld. De burgerij in de koloniale landen is te afhankelijk van investeringen uit de geavanceerde kapitalistische staten om een onafhankelijke politieke en economische rol te spelen (zie ook de onderwerping aan instellingen als het IMF vandaag). Ze is niet meer in staat om de maatschappij op een hoger niveau te tillen.

Maar ook de teksten van Lenin en de bolsjevieken over de rol van de burgerij in de strijd tegen het feodale, semi-koloniale Rusland gaan op deze wijze overboord. Waar we bij belanden, zijn de starre, levenloze schema’s van de mensjevieken – de kleinburgerlijke opportunisten, voorlopers van de sociaal-democratie en inspiratoren van de stalinistische bureaucratie die door de Russische revolutie omstandig in het ongelijk werden gesteld. Hoe is het zover kunnen komen?

De lessen uit de Russische revolutie

Als we vandaag onze houding willen bepalen tegenover burgerlijke leiders als Arafat of populisten als Chavez uit Venezuela, slaan we er best de conclusies van Lenin en Trotski uit de Russische revolutie op na.

Wat was de houding van Lenin tegenover de Russische burgerij? Lenin wees erop dat de burgerij erg zwak stond. Ze was sterk afhankelijk van buitenlands kapitaal, o.a. uit Frankrijk, België en Groot-Brittannië. Bovendien werd er ook door de grootgrondbezitters geïnvesteerd in de ontluikende industrie. Op haar beurt had de Russische burgerij geïnvesteerd op het platteland. Ze had al vroeg een vrees ontwikkeld voor de arbeidersklasse, die zich begon te organiseren in vakbonden en arbeiderspartijen.

In een revolutie tegen het feodalisme, stelde Lenin, zou de burgerij langs de kant van de reactie vallen en op het tsaristisch staatsapparaat steunen om de arbeiders onder de knoet te houden. Haar rol was in essentie contra-revolutionair. In april 1917 bij zijn aankomst in Rusland verwierp Lenin elke vorm van steun aan Kerenski en zijn voorlopige burgerlijke regering. Hij lanceerde de slogan “alle macht aan de sovjets”, de eigentijdse uitdrukking van wat Marx de “dictatuur van het proletariaat” had genoemd.

Daarmee trad Lenin Trotski bij. Net als Lenin baseerde Trotski zich op een strijdende alliantie van arbeiders en boeren. Dit waren de enige krachten die de grond konden verdelen, een van het imperialisme onafhankelijke koers konden gaan varen, democratische rechten instellen en het recht op zelfbeschikking aan de door de tsaar onderdrukte naties konden verlenen.

De arbeidersklasse kon zich echter niet beperken tot deze democratische taken en zou overgaan tot socialistische maatregelen om haar levensstandaard op te trekken. Omwille van de verdeeldheid van de boerenstand tussen rijkere en arme lagen, haar isolement op het platteland en haar onvermogen om een van de burgerij en van de arbeidersklasse onafhankelijke koers te volgen, zou de sterker georganiseerde en politiek meer ontwikkelde arbeidersbeweging in zo’n alliantie dominant zijn.

Om de verworvenheden van de revolutie veilig te stellen, stelde Trotski, was een uitbreiding nodig naar het ontwikkelde westen, dat het achtergebleven Rusland staatssteun en specialisten zou verlenen en de basis zou leggen voor een evenwichtige ontwikkeling van de economie in socialistische richting. Dit is Trotski’s theorie van de permanente revolutie. Zowel Lenin als Trotski wezen een progressieve rol van de burgerij in het semi-koloniale Rusland van de hand. Vanwaar komt de 2-stadia theorie – die stelt dat in de onderontwikkelde landen voor de “anti-imperialistische burgerij” nog een progressieve rol is weggelegd, vooraleer er aan socialisme kan worden gedacht – dan vandaan?

Bureaucratische maneuvers, de school van Stalin en Mao

Vanaf midden jaren ’20 domineerde de bureaucratische elite onder leiding van Stalin de Sovjetunie. Dit was het gevolg van het geïsoleerd blijven van de revolutie in een industrieel en cultureel achtergebleven land. Na de burgeroorlog, die 50% van de arbeidersklasse het leven kostte, en de mislukking van de revolutionaire bewegingen in West-Europa – bij gebrek aan een bolsjevistische partij – drong de oude laag van functionarissen van onder het tsarisme zich opnieuw op in het bestuur van het land. Het is op deze conservatieve laag dat Stalin zijn macht vestigde.

In de plaats van revolutionaire partijen uit te bouwen, steunde de stalinistische Comintern meer en meer op burgerlijk-nationalistische bondgenoten om haar enge, nationale belangen tegen het imperialisme te verdedigen. In China betekende dit onvoorwaardelijke steun aan Tsjang Kai-shek. Deze leider van de burgerlijk-nationalistische Kwo Min Tang (KMT) werd gezien als een bondgenoot tegen het imperialisme, dat in China zijn economische belangen wou veilig stellen via directe militaire interventies. Socialisme was, zoals de mensjevieken in Rusland ook altijd hadden gesteld, volgens Stalin niet aan de orde. De Chinese communisten werden door Stalin verplicht om zich als individuele leden in de burgerlijk-nationalistische KMT op te lossen.

Zoals te verwachten viel, keerde deze “anti-imperialistische held” zich tijdens de Chinese revolutie van 1925-1927 tegen de arbeiders. In Shangai richtte de door Stalin gesteunde Tsjang Kai-shek een bloedbad aan onder de arbeidersbeweging. Duizenden communisten en vakbondsleden werden door de KMT om het leven gebracht, nadat ze in de stad op basis van massamobilisatie de macht hadden gegrepen. Na de coup bleef Stalin de KMT steunen: niet de arbeidersbeweging, maar de belangen van een bureaucratische kaste in Rusland waren doorslaggevend.

De lijn van bureaucratisch opportunisme werd door Mao doorgetrokken. En net als bij Stalin waren de maneuvers een gevolg van Mao’s vervreemding van de arbeidersklasse als directe sociale basis. Na de nederlaag van ‘25-’27 richtte de Chinese KP zich op guerilla-strijd op het platteland. Door landhervormingen – het verdelen van de grond en het verminderen van de rente aan het lokale “communistische bestuur” – verwierf ze een sociale basis onder de boeren. In de gebieden die zij controleerde werden echter ook ex-grootgrondbezitters en handelaars in het beleid opgenomen.

Reeds voor ze aan de macht kwam had de Chinese KP zichzelf gespecialiseerd in het opportunistisch balanceren tussen de verschillende klassen en groepen in de maatschappij. Dit was een direct gevolg van haar vervreemding van de arbeidersklasse in de steden. Midden jaren ’30 stapt ze mee in Stalins Volksfrontstrategie tegen het fascisme, waarbij de KP’s gaan samenwerken met de burgerij om het oprukkende fascisme te verslaan (in werkelijkheid leidde dit tot een onderwerping van de sociale strijd aan de wensen van de burgerij en een nederlaag tegenover het fascisme, zoals in Spanje – de arbeiders hadden niets meer om voor te vechten). Met de inval van fascistisch Japan doen de oproepen van de Chinese stalinisten aan de burgerlijke KMT vooral dienst om de aanvallen van de KMT op de “communistische basissen” af te weren.

Het perspectief van Mao bij de machtsovername in 1949 was dat er eerst verschillende decennia van “Nieuwe Democratie” zouden nodig zijn, vooraleer er aan een geplande en genationaliseerde economie kon worden gedacht. Het ging hier om een vorm van gemengde economie, door de staat “geleid” kapitalisme, waarbij de KP de leiding zou nemen van alle klassen in de maatschappij. Bij de machtsovername had de stalinistische KP elke poging van de arbeiders om democratische controle te verwerven over de beweging gewelddadig onderdrukt. Arbeiders die Mao’s guerilla-leger met de rode vlag tegemoet kwamen, werden zonder veel omhaal neergeschoten. De burgerij werd verzekerd dat ze haar bedrijven niet aan de staat zou moeten afstaan. Dit utopische schema werd al na enkele jaren verlaten: de levenstandaard van de arbeiders en boeren kon zonder een geplande en genationaliseerde economie – ook al was het onder bureaucratisch leiderschap – niet worden opgetrokken.

In al deze omwentelingen in de koloniale wereld – of ze nu werden geleid door stalinisten zoals in China of Vietnam, of door burgerlijke nationalisten zoals Fidel Castro (die door de druk van de bevolking om te breken met het imperialisme en de agressie van het VS-imperialisme in het kamp van de Sovjetunie werd geduwd) – heeft de LSP steeds de progressieve verworvenheden van de planeconomie gescheiden van de reactionaire rol van de bureaucratische elites die het in deze landen voor het zeggen kregen. Net zoals Marx tegenover Bismarck “kritische steun” had verleend. We gaven steun aan de verworvenheden van de planeconomie, maar stelden dat die enkel konden worden behouden als er een systeem van arbeidersdemocratie werd ingesteld. Al deze revoluties waren, in tegenstelling tot de Russische revolutie, van meet af aan in verschillende mate bureaucratisch misvormd. Niet de arbeidersklasse speelde de leidende rol, maar een door niet-marxisten geleid guerillaleger. Het gevolg was dat de arbeiders en arme boeren geen democratische controle verwierven over de revolutie, doorheen hun eigen democratisch verkozen organen. In Rusland speelden de “sovjets”, raden in de bedrijven, wijken en kazernes, deze cruciale rol.

De 2 stadia-theorie van de stalinisten heeft niets te maken met de ideeën van Lenin en de bolsjevieken, maar is een tragische misvatting, voortkomend uit het bureaucratisch opportunisme van figuren die de arbeidersklasse als sociale basis hadden verlaten. Een tragische misvatting die talrijke revoluties, van de Chinese tot de Spaanse (om nog niet te spreken van de funeste rol van de KP’s in Latijns-Amerika), de kop heeft gekost.

Als de burgerij in de koloniale wereld, in het tijdperk van het imperialisme, nog een rol heeft gespeeld in de industrialisatie van het land, zoals in Argentinië of in het geval van de Zuidoost-Aziatische Tijgers of Japan, dan was dat enkel op basis van de tijdelijke herleving van de economie na WO 2. Maar die periode van hernieuwde, economische groei was niet mogelijk geweest zonder de vernietigingen van de oorlog – nauwelijks een bewijs van de vooruitstrevende rol van de burgerij. Bovendien ging het hier om uitzonderlijke gevallen, het was niet de overheersende trend voor de landen uit de koloniale wereld. In de Aziatische regio speelde vooral de “communistische dreiging” mee, waardoor bijvoorbeeld Zuid-Korea bewust een aantal handelsvoordelen werd geboden door het imperialisme, en zich kon ontwikkelen op basis van staatskapitalistische nationalisaties van grote bedrijven.

Als er in de koloniale wereld democratische rechten werden gegeven door de burgerij, dan was het op een erg onstabiele basis en met de voortdurende dreiging van paramilitaire of militaire interventie. Enkel een alliantie van arbeiders en arme boeren staat er garant voor de ontwikkeling van de maatschappij op een hoger niveau. Maar dit veronderstelt een breuk met het kapitalisme en het imperialisme.