Recensie: De logistieke sector en waarom socialisme nodig is
Verso Books, 2019
Een van de meest voorkomende argumenten van de conservatieven is dat planeconomieën altijd falen. Typisch voor kapitalisten is dat ze denken dat hun systeem, ondanks de gebreken van de vrije markt, veel beter is dan elk ander systeem dat heeft bestaan of zou kunnen bestaan, omdat elk systeem dat probeert de markt te overwinnen onvermijdelijk zou leiden tot autoritarisme en inefficiëntie. De ineenstorting van de Sovjet-Unie leek dit argument kracht bij te zetten. Zelfs velen in de heroplevende linkerzijde, zoals Bernie Sanders, pleiten weliswaar voor zeer belangrijke hervormingen, waaronder het in overheidshanden nemen van ziektekostenverzekeringen en nutsbedrijven, maar accepteren nog steeds principieel dat het grootste deel van de economie in particuliere handen wordt gelaten.
Leigh Phillips en Michal Rozworski helpen in hun nieuwe boek People’s Republic of Walmart: How the World’s Biggest Corporations Are Laying the Foundations for Socialism, om te laten zien hoe juist de voorbeelden van efficiëntie in de kapitalistische samenleving zelf de argumenten tegen planning ontkrachten. Hun argument luidt als volgt: ondanks het feit dat ze in een externe markt opereren, is het interne leven van bedrijven, zoals Walmart, afhankelijk van interne samenwerking en het delen van informatie door het gebruik van geautomatiseerde informatietechnologie. In tegenstelling tot een socialistische planeconomie wordt deze planning gedaan uit winstbejag, in plaats van uit menselijke noodzaak, en berust ze op de tirannieke uitbuiting van arbeidskrachten. Desalniettemin toont dit aan dat grootschalige planning niet alleen mogelijk is, maar zelfs noodzakelijk onder het geglobaliseerde kapitalisme.
Het boek schiet helaas tekort als het gaat om een programma voor het bereiken van een democratische planeconomie, maar het biedt desalniettemin een reeks nuttige case studies over economische planning om de levensvatbaarheid ervan aan te tonen.
Het economisch berekeningsdebat
In het hele boek komen de auteurs terug op de vraag van het zogenaamde “economische berekeningsdebat”, waarbij de vraag werd gesteld of het plannen van een economie op nationale schaal mogelijk is. Dit debat kwam grotendeels voort uit de opkomst van de Sovjet-Unie, die in het begin van de 20e eeuw de levensvatbaarheid van grootschalige planning leek aan te tonen. In antwoord hierop formuleerden de rechtse economen van de “Oostenrijkse school”, Ludwig von Mises en Friedrich Hayek, de meest bekende argumenten tegen de mogelijkheid van economische planning.
Mises richtte zijn aanvallen op de antikapitalistische, maar niet-marxistische, econoom Otto Neurath, die geloofde dat de hele economie op een vergelijkbare basis kon worden georganiseerd als de Duitse oorlogseconomie – gepland door een centraal orgaan waar “geld en markten geen rol spelen bij de toewijzing van goederen” (blz. 24). In tegenstelling tot Neurath beweerde Mises – in de woorden van Phillips en Rozworski – dat “geen enkel menselijk proces alle noodzakelijke gegevens kan verzamelen, deze in real time beoordelen en plannen opstellen die vraag en aanbod in alle sectoren nauwkeurig beschrijven… Deze inefficiënties zouden leiden tot zulke sociale en economische barbaarsheden – tekorten, honger, frustratie en chaos – dat zelfs als men de onvermijdelijkheid van ongelijkheden en de daarmee gepaard gaande talloze andere verschrikkingen van het kapitalisme accepteert, de markt nog steeds goedaardig zal lijken.” (p. 28). Daarentegen beweerde Mises dat de vrije markt, ondanks beperkingen, de prijzen gebruikte om automatisch de optimale toewijzing van middelen te berekenen.
Hayek, de peetvader van het neoliberalisme, viel het socialisme op een andere manier aan. Hij verschilde van sommige andere kapitalistische economen in die zin dat hij de al lang bestaande kapitalistische veronderstelling van rationele, alwetende en zelf-geïnteresseerde marktspelers in twijfel trok. In plaats daarvan betoogde hij dat de mens vaak irrationeel is. Hieruit concludeerde hij dat een belangrijke rol van de markten was dat zij daadwerkelijk informatie produceerden, en dat centrale planners niet in staat zouden zijn om alle informatie te produceren die nodig is om een oordeel te vellen.
In het hele boek gaan Phillips en Rozworski in op andere aspecten van het economische berekeningsdebat en gaan ze dieper in op de ideeën van Neurath en anderen. Maar een groot deel van het debat vond plaats via de taal van het abstracte formalisme. Ongeacht de theoretische debatten over economische berekening, hebben Walmart en Amazon in de praktijk de kwestie geregeld: enorme economieën kunnen worden gepland. Zoals Phillips en Rozworski het uitdrukten: “Als iets in theorie werkt, maar niet in de praktijk, dan is er meestal iets mis met de theorie. Maar het is evenzeer waar dat als iets in theorie niet werkt, maar in de praktijk wel, dan moet er ook iets mis zijn met de theorie. En hier komt de slechterik Walmart ons verhaal binnen. Walmart is misschien wel het beste bewijs dat, terwijl planning niet lijkt te werken in de theorie van Mises, het in de praktijk zeker wel werkt.” (p. 30).
Walmart / Amazon
Socialist Alternative wijst er al lang op dat Walmart en andere mega-vennootschappen, ondanks afhankelijkheid van de markten, een enorme interne planeconomie hebben. Walmart is het grootste bedrijf ter wereld op basis van inkomsten die de Sovjet-Unie op haar hoogtepunt overstijgen, van een bijzonder groot aantal personeelsleden met alleen al in de VS al 1,5 miljoen mensen en van de Amerikaanse import. Hun fysieke netwerk van toeleveringsketens, van overzeese leveranciers tot 11.000 winkels, vereist planning op wereldschaal.
Het succes van Walmart en Amazon is afhankelijk van de technologische en organisatorische innovaties die de logistieke revolutie hebben aangedreven, zoals gemechaniseerd voorraadbeheer, barcodes en transportcontainers. Amazon, die verder bouwt op de knowhow van Walmart, maakt gebruik van “Big Data” verzameld uit bewakingsmechanismen – die niet alleen weten wat je hebt gekocht, maar ook wat je dacht te kopen – om zijn eigen geplande imperium binnen de retailmarkten te vestigen en uit te breiden.
De auteurs wijzen op een tegenvoorbeeld in de vorm van Edward Lampert, de CEO van Sears, die geïnspireerd door de vrijemarktgoeroe Ayn Rand, zijn bedrijf kapot maakte door planning te vermijden en in plaats daarvan verschillende divisies als in een markt tegen elkaar te laten concurreren. De divisie apparatuur moest bijvoorbeeld een vergoeding betalen aan de branding divisie om het Kenmore merk van Sears te gebruiken, maar ontdekte dat het goedkoper was om in plaats daarvan apparatenmerken van derden op de markt te brengen (pp. 41-43). Uiteraard raakte het bedrijf in oorlog met zichzelf en is het uiteindelijk bezweken en failliet gegaan.
Zo onthullen de auteurs het “vuile geheim” van het kapitalisme: “de markteconomie is niet alleen rijk aan planning, maar ook aan autoritaire planning [binnen bedrijven] die de economische besluitvorming concentreert in de handen van eigenaren en die het personeel in het gareel houdt” (p. 50). Dit zijn “eilanden van tirannie” in een zee van ellende. Naast het individuele bedrijf, beweren de auteurs, wijzen de financiële markten en banken de middelen toe en herverdelen ze over de hele economie, waarbij ze het tempo van de economische activiteit aanpassen, in een rol die verwant is aan die van de centrale planners: “Rentevoeten, regelgeving voor de financiële sector en beslissingen over leningen zijn de manier waarop het kapitalisme kiest tussen verschillende mogelijke economische plannen.”
Het is waar dat belangrijke actoren in het financiële systeem, en met name centrale banken, beslissingen nemen die de hele economie beïnvloeden en toegang hebben tot een schat aan gedetailleerde economische informatie op dezelfde manier als een centrale planner dat zou kunnen. Marx merkte ooit op dat het banksysteem “de vorm, en uitsluitend de vorm voor een algemene boekhouding en verdeling van de productiemiddelen op maatschappelijke schaal, doet ontstaan.” Voor socialistische planning is een democratisch systeem nodig dat vergelijkbaar is met dat van een bank voor het nemen van investeringsbeslissingen. Maar uiteindelijk is een directe vergelijking met centrale planners enigszins beladen, vanwege de mate waarin de concurrentie tussen verschillende groepen financiële kapitalisten bij investeringsbeslissingen domineert. Dit geldt vooral op internationale schaal, waar de financiële kapitalisten van verschillende imperialistische mogendheden, zoals China en Amerika, met elkaar concurreren om de controle over de wereldmarkten. De auteurs wijzen op de rol die de concurrentie binnen de financiële sector speelt, maar hebben het niet over de concurrentie tussen de imperialistische mogendheden bij het nemen van investeringsbeslissingen.
Hoe zit het met Rusland?
Hoewel de interne planning bij Walmart en Amazone de levensvatbaarheid van een planeconomie kan aantonen, is de planning in deze bedrijven volstrekt ondemocratisch. Dit laat de vraag open of een democratische planning wel levensvatbaar is. Voor tegenstanders van een planeconomie wordt het voorbeeld van de stalinistische dictatuur in de Sovjet-Unie opgehouden als een waarschuwing. Phillips en Rozworski komen tot een andere conclusie: “Mises en Hayek hebben het omgedraaid: het is niet zo dat degradatie van economische informatie als gevolg van planning leidt tot autoritarisme, maar dat autoritarisme leidt tot degradatie van informatie, wat de planning ondermijnt.” (p. 150).
De Russische Revolutie van 1917 bracht voor het eerst in de geschiedenis arbeiders aan de macht op nationale schaal. In de begindagen van de Sovjet-Unie vonden er snelle verschuivingen plaats in het economische en sociale leven van het land. Er waren enorme sociale verworvenheden voor de werkende mensen, vooral onderdrukte nationaliteiten, vrouwen en LGBTQ mensen, en de heerschappij van de tirannieke tsaar werd verslagen. Lenin, Trotski en andere bolsjewistische leiders hebben vanaf het begin duidelijk gemaakt dat als de revolutie zich niet over heel Europa verspreidde naar meer ontwikkelde landen, ze gedoemd was te mislukken.
In de jaren na 1917 werden er veel heldhaftige pogingen gedaan tot revoluties, die allemaal eindigden in een bloedige tegenrevolutie. Door het isolement en de wanhopige economische omstandigheden van de Sovjet-Unie in de jaren na de revolutie kon een bureaucratie helaas de overhand krijgen, met Stalin als uitverkorene. Met arbeiders en ambtenaren die angst hadden voor de politieke gevolgen als ze eerlijk waren, werd het vermogen van de bureaucratie om te plannen voortdurend aangetast. De informatie waarover de planners beschikten was van beperkte kwaliteit en het belang van de bureaucraten om hun privileges te behouden en te overleven overheerste de belangen van de samenleving.
Een ijzingwekkend voorbeeld wordt in het boek gegeven: tijdens de gedwongen collectivisering van de landbouw, waarbij boeren werden ingelijfd op collectieve boerderijen met onvoldoende uitrusting en opleiding, werden vrijwillige technici uitgezonden om hen op te leiden in technische zaken. De technici realiseerden zich snel dat het tempo van de collectivisering veel te hoog was en op een ramp afstevende. Ze waarschuwden de centrale autoriteiten. In plaats van gehoor te geven aan hun waarschuwing, werden de technici aangeklaagd als vijanden van de revolutie en geëxecuteerd of naar werkkampen gestuurd. Het resultaat was een massale hongersnood, vooral in de Oekraïne.
In hun verklaring voor het falen van de bureaucratische planning, sluiten Phillips en Rozworski aan bij de analyse van de Russische revolutionair Leon Trotski, die de strijd tegen het stalinisme leidde: “Onder een genationaliseerde economie vereist kwaliteit een producenten,- en consumentendemocratie, vrijheid van kritiek en initiatief – omstandigheden die niet te verenigen zijn met een totalitair regime van angst, leugens en vleierij.” (De Verraden Revolutie, 1936, Hfd. 11).
Terwijl Phillips en Rozworski met succes aantonen dat economische planning niet onvermijdelijk leidt tot dictatuur, struikelen ze als het erom gaat uit te leggen waarom de Sovjet-bureaucratie aan de macht kwam. Concreet bekritiseren de auteurs de bolsjewieken voor hun vermeende gebrek aan een coherente strategie voor economische planning in deze periode. Ze contrasteren de bolsjewieken met Otto Neurath, die een “gedetailleerde theorie over de organisatie van de socialistische industrie” had opgesteld (p. 151).
Het economische programma van de bolsjewieken richtte zich in 1917 op eisen als het overdragen van de staatsmacht aan de opkomende sovjets (arbeidersraden), het in beslag nemen van de winsten van de kapitalisten, het nationaliseren van de banken, en het toestaan dat de arbeiders alle activiteiten van de kapitalistische ondernemingen inspecteren en ter verantwoording roepen. Hoewel Neurath’s plannen interessant zijn, en misschien nuttig voor een ontwikkelde kapitalistische economie, zouden ze van beperkt nut zijn geweest in de semi-feodale economie van Rusland in 1917.
De bolsjewieken werden geconfronteerd met burgeroorlog en buitenlandse invasies, maar ook met de semi-feodale economie van het pre-revolutionaire Rusland. Aanvankelijk werd gehoopt dat de revolutie elders zou plaatsvinden, en ze verspreidde zich inderdaad naar Duitsland en Hongarije. De combinatie van Russische grondstoffen en de Duitse industrie had de basis kunnen vormen voor een krachtige planeconomie in de gehele Euraziatische landmassa. Dit zou het begin zijn geweest van de wereldwijde overgang naar het socialisme.
Maar tragisch genoeg werden die bewegingen neergeslagen, waardoor de revolutie geïsoleerd bleef. Dit isolement, en de dood van vele arbeiders tijdens de oorlog, deed de bureaucratie ontstaan. Hier zouden de auteurs er goed aan gedaan hebben om meer te kijken naar Trotski’s verklaring van het stalinisme. Hij stelde dat de bureaucratie zich ontwikkelde om de distributie van goederen te controleren in tijden van schaarste (De Verraden Revolutie, Hfdst. 5).
Maar zelfs ondanks deze bureaucratie kon de planeconomie nog steeds aanzienlijke winst opleveren voor de arbeiders, omdat de levensstandaard van de Sovjet-bevolking sneller steeg dan onder het kapitalisme het geval zou zijn, vooral in de Centraal-Aziatische republieken. Zo werd bijvoorbeeld de dakloosheid in de Sovjet-Unie bijna volledig geëlimineerd.
De Sovjet-Unie ging van een grotendeels agrarische economie naar het sturen van de eerste persoon naar de ruimte en dit op een termijn van amper drie decennia. Er werden ongekende niveaus van groei bereikt, maar dit wel tegen enorme menselijke kosten als gevolg van bureaucratische onbekwaamheid.
Er waren natuurlijk ernstige beperkingen aan wat een geïsoleerde arbeidersstaat kan bereiken, vooral zonder arbeidersdemocratie. Toch begonnen na de ineenstorting van het Oostblok en de privatisering talrijke problemen opnieuw op te duiken, zoals een sterke stijging van de kindersterfte, ineenstorting van de lonen en een toename van de etnische conflicten.
Grenzen van planning binnen het kapitalisme
De auteurs kijken naar pogingen om planning in te voeren door middel van hervormingen binnen het kapitalisme. Zo is bijvoorbeeld de Britse National Health Service (NHS), die als toegeving aan de machtige arbeidersbeweging midden vorige eeuw werd afgedwongen. De gezondheidsdienst NHS is een massale overheidsinstelling die door de staat wordt beheerd en die is ontworpen om een publieke behoefte te dienen zonder te worden gedreven door het winstbejag. De auteurs stellen dat het gebrek aan controle door de gemeenschap en de werkenden de NHS vatbaar maakt voor ononderbroken ondermijning door neoliberale maatregelen onder Margaret Thatcher en erna. Controle op sectoren moet niet alleen bekomen worden door nationalisatie, er is ook nood aan verdere democratisering.
De auteurs erkennen onvoldoende wat voor een enorme zegen zelfs de enigszins technocratische NHS was voor de arbeidersklasse. Door de zorg uit de markt te houden, konden miljoenen werkende mensen ziekte en vroegtijdige dood vermijden. De auteurs concentreren zich op het gebrek aan democratie als de belangrijkste oorzaak voor de ondermijning van de NHS. Maar het is belangrijk op te merken dat de kapitalisten de NHS nooit aanvaard hebben als permanent gegeven, ze zagen het als een ‘slecht voorbeeld.’ Ze probeerden het af te bouwen en zagen het ook als een potentiële markt om te exploiteren. Toen de arbeidersbeweging zich in de afgelopen dertig jaar terugtrok, voerde de Britse elite een neoliberaal offensief dat heeft geleid tot aanzienlijke besparingen en privatisering van delen van de NHS.
De auteurs onderzoeken het dynamisch maar kortstondig voorbeeld van planning in het Chili van Salvador Allende. Allende, een linkse reformist, kwam in 1970 aan de macht en initieerde een reeks radicale veranderingen onder impuls van arbeiders, zoals de nationalisatie van delen van de economie en de ontwikkeling van een “proto-internet” genaamd Cybersyn. Dit systeem verbond verschillende fabrieken en faciliteiten via telefoonlijnen met een centrale computer. Hoewel de auteurs de radicale mogelijkheden van zowel Cybersyn als de NHS terecht benadrukken, beschrijven ze niet wat nodig zou zijn geweest om te voorkomen dat deze hervormingen werden uitgehold of vernietigd door de kapitalistische klasse.
Het nationaliseren van een groot deel van de economie zou een stap in de richting van socialisme kunnen zijn, maar alleen als de staatsmacht zelf tenvolle in handen is van voorstanders van die overgang. Dit vereist het breken van de politieke macht van de kapitalisten en het vestigen van een arbeidersregering. We zullen niet in staat zijn om door middel van een reeks hervormingen een democratische planning tot stand te brengen. Allende voorzag een vreedzame en geleidelijke invoering van socialistische planning, waardoor hij niet voorbereid was op de door de VS gesteunde militaire staatsgreep die meer dan 25 jaar lang een militaire dictatuur vormde.
De auteurs zien het voorbeeld van Cybersyn als een mogelijke manier om de gevaren van een bureaucratisch systeem zoals dat van de Sovjet-Unie te vermijden. Zij stellen dat dit voorbeeld aantoont dat “de hedendaagse rekenkracht en telecommunicatienetwerken kunnen werken om de economische berekeningsuitdaging te overwinnen” (p. 229).
Helaas presenteren de auteurs wel een visie op een nieuwe maatschappij, maar bieden ze geen duidelijk programma aan hoe ze daar kunnen komen. Ze presenteren de globale democratische planning als een doel, maar zien dit als een werk van “vele generaties.” Hervormingen worden vaak door de kapitalisten teruggeschroefd en een dreigende wereldwijde democratische planning zou op harde weerstand stuiten, zoals in Chili is gebeurd. In een boek over Walmart waarin de nadruk wordt gelegd op publiek eigendom, stellen de auteurs verbijsterend genoeg niet expliciet de noodzaak om Walmart in publieke handen te brengen. Het nationaliseren van ’s werelds grootste particuliere werkgever zou enorme gevolgen hebben. Uiteindelijk zal een revolutionair programma nodig zijn om een grootschalige democratische planning te kunnen invoeren. De auteurs benadrukken de technische ontwikkelingen die de planning efficiënter maken, maar nog belangrijker is de organisatie van de macht van de arbeidersklasse om de planning in eigen hand te nemen.
Dit gezegd zijnde, biedt The People’s Republic of Walmart een reeks nuttige casestudies, variërend van hedendaagse kapitalistische praktijken tot historische voorbeelden, die aantonen dat grootschalige economische planning niet alleen haalbaar is, maar ook daadwerkelijk de voorkeur verdient. Het boek is een nuttige demonstratie van het oude adagium van Marx dat het kapitalisme, in dit geval Walmart en Amazon, uiteindelijk zijn eigen doodgravers voortbrengt, maar alleen als de arbeidersklasse de schoppen hanteert.