“De sociaaldemocratie is doodziek.” Ander en beter?
Decennialang leek de steun voor de socialistische partijen in West-Europa onaantastbaar, maar dat is verleden tijd. Bij de Europese verkiezingen eind mei dreigt opnieuw achteruitgang voor de fractie S&D (Socialisten & Democraten): tot een vijfde van de zetels zijn bedreigd met verlies in onder meer Duitsland, Italië en Frankrijk. Het tijdperk dat de sociaaldemocratie zowat overal in Europa aan de macht was, ligt ver achter ons. Het boek “De sociaaldemocratie is doodziek” van Vincent Scheltiens levert een nuttige analyse van hoe dit kon gebeuren.
Recensie door Geert Cool
Uitdrukking van een uitzonderlijk tijdperk
De positie van de sociaaldemocratie was grotendeels bepaald door het uitzonderlijke tijdperk na de Tweede Wereldoorlog: het opzetten van de welvaartstaat als antwoord op de sterkere arbeidersbeweging en de politieke dreiging die daarvan uitging, gecombineerd met een langdurige economische groei die sociale toegevingen gemakkelijker maakte. Scheltiens merkt op dat “zowat alle politieke strekkingen het eens waren over nut en noodzaak van de uitbouw van een sociale welvaartsstaat.” Zo verwijst hij naar nationalisaties onder De Gaulle, niet bepaalde een linkse rakker. Dit was uiteraard niet van harte, maar het werd als noodzakelijk gezien om de dreiging van de arbeidersbeweging onder controle te houden. De sociaaldemocratie zette als belangrijkste instrument om de arbeidersbeweging rustig te houden de politieke toon. Tegelijk genoot ze als politieke uitdrukking van de afgedwongen hervormingen breed gedragen steun.
Met dit succes was de sociaaldemocratie toe aan “een derde leven” na het debacle van de steun aan de Eerste Wereldoorlog (1914) en het gebrek aan antwoord op de opkomst van het fascisme voor de Tweede Wereldoorlog. Dit ‘derde leven’ van de sociaaldemocratie kwam in de problemen zodra het tijdperk van economische groei eindigde. De crisis vanaf 1974-75 deed de burgerij uitkijken naar een ander beleid: het neoliberalisme dat in de jaren 1980 opgang kende met Thatcher en Reagan. Om dat door te drukken, was een confrontatie met de arbeidersbeweging noodzakelijk. Vincent Scheltiens wijst naar de aanval op de staking van de Amerikaanse luchtverkeersleiders onder Reagan in 1981 en de Britse mijnwerkersstaking van 1984-85. Het neoliberalisme raakte helemaal op volle toeren na de val van de Berlijnse Muur en het wegvallen van het ‘reëel bestaande socialisme’ in het Oostblok. Voor het establishment ging er minder dreiging uit van de arbeidersbeweging. Dat werd natuurlijk uitgespeeld: zwakheid zet aan tot agressie.
Geen antwoord op neoliberalisme
De sociaaldemocratie had geen antwoord op het neoliberale beleid van opgedreven flexibiliteit, lage lonen, afbouw van sociale bescherming en globalisering (met een grotere nadruk op diensten en de financiële sector in West-Europa). Meer nog: de sociaaldemocratie zat aan het stuur bij de creatie van de Europese Unie waarvan neoliberale dogma’s de hoeksteen vormen. De rol van de EU werd helemaal duidelijk in de Griekse crisis van 2015: “In dit Europa werd geen enkel alternatief voor de austerity politics getolereerd.” Ook dit werd onderschreven door de sociaaldemocratie: “Tsipras klopte tevergeefs aan bij de sterke sociaaldemocratische tenoren binnen de EU. (…) Het mocht niet baten. De sociaaldemocraten gaven geen krimp en geboden Tsipras amicaal het diametraal omgekeerde te doen dan dat waarvoor hij door zijn kiezers was gemandateerd.”
De neoliberale aanvallen en het harde besparingsbeleid de voorbije jaren waren niet zozeer ingegeven door de conjunctuur of omdat er ‘boven de stand geleefd werd’. “Nee, de gelegenheid werd aangegrepen om de ingezette aanval op de naoorlogse krachtsverhoudingen tussen arbeid en kapitaal te intensifiëren en die krachtsverhouding substantieel te wijzigen in het nadeel van de wereld van de arbeid.” Vandaar ook de aanvallen op de vakbonden die als ‘conservatief’ werden weggezet en aan steeds meer antivakbondsregels en repressie onderworpen werden. Dat het om de krachtsverhoudingen tussen arbeid en kapitaal gaat, zien we vandaag erg duidelijk in Nederland: een begroting met overschot is geen aanleiding om asociale maatregelen terug te dringen, er wordt integendeel verder bespaard op de werkenden en hun gezinnen. Alle propaganda die wij te horen krijgen over ‘noodzakelijke hervormingen’ en besparingen om economisch orde op zaken te stellen zodat een ander beleid mogelijk wordt, is duidelijk ‘fake news’.
De sociaaldemocratie biedt geen antwoorden op het patronale offensief. Vincent Scheltiens schrijft dit toe aan een positieverschuiving weg van socialisme en naar het omarmen van het neoliberalisme. Dit werd symbolisch bekrachtigd door het schrappen van clause IV uit de statuten van Labour (een clausule waarin stond dat de partij opkwam voor het gemeenschappelijk bezit van de productiemiddelen). Nederlands politicus Wim Kok vatte het in 1995 als volgt samen: “Een werkelijke vernieuwing van de PvdA begint met een definitief afscheid van de socialistische ideologie; met een definitieve verbreking van de ideologische banden met andere nazaten van de traditionele socialistische beweging.”
Het resultaat was een ideologische eenheidsworst. “Zowel centrumrechts als centrumlinks werden rentmeesters van de markt. Wanneer ze elkaar aan de macht afwisselden zorgde dat enkel voor ondergeschikte veranderingen, modaliteiten, ritmeverschillen, waardoor deze partijen samen een ‘ononderscheidbare politieke elite’ gingen vormen.” Ideologie was niet meer belangrijk, communicatie werd alles. Terecht merkt Scheltiens op dat dit eigenlijk niet klopt: er was geen verdwijnen van ideologie, maar algemene aanvaarding van het neoliberalisme. Wij spraken destijds al over een verburgerlijking van de sociaaldemocratie: het neoliberale ideologische offensief tegen de achtergrond van een defensieve arbeidersbeweging zorgde voor een leegloop waardoor enkel de burgerlijke leiding van de voormalige ‘burgerlijke arbeiderspartijen’ overbleef.
Toont Corbyn vandaag aan dat dit proces kan teruggedraaid worden, zoals sommigen beweren? Honderdduizenden Britten werden lid van Labour om de sociale hervormingsvoorstellen van Corbyn te ondersteunen. Ze waren geënthousiasmeerd door de breuk met het neoliberale Blairisme. Labour werd hierdoor veeleer ‘twee partijen in één’ dan een terugkeer naar het oude Labour. Hetzelfde zien we met Bernie Sanders in de VS die enthousiasme opwekt, maar dan in het kader van de Democratische partij die altijd een burgerlijke partij was. Een terugkeer naar of de creatie van een stabiele partij die op basis van de dreiging van klassenconfrontaties gedurende langere tijd sociale hervormingen kan doorvoeren, is in de huidige periode niet aan de orde.
Wat nu?
De sociaaldemocratie is doodziek, maar er staat niet meteen een opvolger klaar. “Mocht de crisis van de sociaaldemocratie geleid hebben tot de doorbraak van een hernieuwde en versterkte representatieve linkerzijde, dan zou er weinig reden tot treuren zijn,” schrijft Vincent Scheltiens. Dat is enigszins ahistorisch: de defensieve positie van de arbeidersbeweging, zeker na de val van het Oostblok, had uiteraard niet enkel op de sociaaldemocratie impact. De volledige linkerzijde kwam in een moeilijke situatie.
Maar de vraag naar een alternatief is terecht. Nieuwe vormen van ‘utopisch socialisme’ (van commons over coöperatieven tot P2P) botsen net als vroeger op de logica en de wetten van het systeem. Radicaal-links kent een zekere opgang, maar het Griekse voorbeeld van Syriza toont dat een heruitgevonden reformisme niet opgewassen is tegen de kapitalistische macht. Dat is ook voor de PVDA bij ons een reëel gevaar. Vincent Scheltiens merkt op dat het doel van de PVDA lijkt te zijn om “het reformisme te regenereren met nieuwe, onbesproken sociaaldemocratische partijen.” Daarbij stelt de kwestie van machtsdeelname zich snel: de uitdagingen voor verandering op vlak van koopkracht of klimaat laten immers niet op zich wachten. Hoe een scenario zoals dat van Syriza in Griekenland vermijden, is een vraag waar de PVDA geen antwoord op lijkt te formuleren. Er wordt verwezen naar de nood van strijd, maar tegelijk zijn er amper impulsen om strijd richting te geven.
De zoektocht naar alternatieven is geen rechtlijnig proces. Bewegingen voor koopkracht of rond het klimaat tonen de roep om verandering en zijn erg belangrijk. “Ingrijpende wijzigingen waren historisch meestal het resultaat van massabewegingen: stakingen, betogingen, bezettingen, …” schrijft Scheltiens. Maar protest volstaat niet. In de opbouw van een sterke linkerzijde is er nood aan een duidelijk programma rond eisen die gepopulariseerd worden. Dat kan het best met een linkerzijde die het verzet tegen het besparingsbeleid op inclusieve wijze verenigt.
Daarbij moeten enkele tradities van de arbeidersbeweging opnieuw opgebouwd worden: het nut van collectieve actie aantonen, internationaal georganiseerd zijn, eisen verdedigen die de directe leef- en werkomstandigheden verbeteren (arbeidsduurverkorting, hogere lonen, sociale bescherming, openbare diensten zoals vervoer en energie, …) gekoppeld aan een perspectief van echte verandering in het belang van de meerderheid van de bevolking en dus ook van de planeet. De conclusie van het boek is terecht, maar laat vragen open zoals welke stappen we vandaag kunnen zetten om tot een socialistische samenleving te komen.