Israëls geschiedenis van bezetting
Het stof is nog niet gaan liggen na de meest recente oorlog in Gaza waarin meer dan 2000 Palestijnse burgers omkwamen door het geweld van de Israëlische staatsterreur. Het is slechts het laatste bloedige hoofdstuk in de Israëlische bezetting. Het boek ‘Cursed Victory’ van Ahron Bregman biedt een nuttig beeld van de geschiedenis van de bezetting. Recensie door JUDY BEISHON.
Het erg leesbare boek van Ahron Bregman behandelt de vier decennia van de Israëlische bezetting, van de oorlog tegen Egypte, Syrië en Jordanië in 1967 tot 2007. De auteur stelt dat de oorlog van 1967 “het keerpunt was waarop in de westerse perceptie de Israëli’s van de belegerde slachtoffers van Arabische agressie plots bezetters werden.” Hij is verbaasd dat een “levendige en intellectuele natie die het lijden van de geschiedenis kent de weg opging van militaire bezetting.” Bregman is een academicus aan King’s College in Londen, hij is van Israëlische afkomst en diende zes jaar in het leger (IDF). Hij verliet het land nadien wegens zijn verzet tegen de bezetting.
Op amper zes dagen in juni 1967 slaagde het Israëlische leger er onverwacht in om de Westelijke Jordaanoever, Oost-Jeruzalem, de Gazastrook, de Sinaï strook en de Golanhoogten te veroveren. De omvang van de overwinning leidde tot een euforische stemming in Israël. De machthebbers maakten daar gebruik van om het voorstel om het veroverde grondgebied terug te geven meteen van tafel te vegen. Zeker de Westelijke Jordaanoever en de ommuurde oude stad Jeruzalem waren belangrijk voor het regime, Jeruzalem werd als de basis van de Joodse geschiedenis gezien.
Bregman beschrijft de grootschalige vernieling van de dorpen in de Westelijke Jordaanoever tijdens de oorlog. In Oost-Jeruzalem werd de islamitische ‘Marokkaanse wijk’ weg geveegd, sommige inwoners warden levend begraven in het puin. De Golanhoogten werd op Syrië veroverd. Maar liefst 95% van de 138.000 inwoners vluchtten al voor de Israëli er aan kwamen of werden nadien verjaagd. Enkel de Druzen mochten blijven.
Het boek beschrijft ook de horror van de gedwongen emigratie van de Westelijke Jordaanoever naar Jordanië in 1967. Velen die toen hun huizen moesten verlaten, waren voorheen in 1948 al gedwongen om te vluchten. In 1967 werden sommigen ‘aangemoedigd’ om te vluchten, velen werden openlijk verplicht. Het resultaat was dat er “tussen 175.000 en 250.000 Palestijnen tijdens en onmiddellijk na de oorlog vertrokken, slechts een fractie van hen, misschien 14.000 in totaal, mocht terugkeren.” Daarnaast werden velen uit de Gazastrook verdreven naar de Westelijke Jordaanoever of Jordanië. In de 18 maanden na de oorlog verloor de Gazastrook “maar liefst een kwart van de bevolking van voor de oorlog.”
De toenmalige minister van Defensie, Moshe Dayan, wilde de bezetting zo onzichtbaar mogelijk maken. Bregman merkt terecht op dat dit niet uit bezorgdheid voor de Palestijnen was, maar om het verzet te beperken. De echte visie van Dayan wordt duidelijk gemaakt aan de hand van een citaat van hem in het boek: “We willen emigratie [uit de Westelijke Jordaanoever], we willen een nieuwe kaart.”
De zachte benadering van Dayan werd al gauw verlaten toen er een golf van verzet was in de scholen doorheen de bezette gebieden. Er werd gerevolteerd tegen de Israëlische dictaten die de geschiedenis herschreven. De stad Nabloes stond vooraan in het protest en de stakingen. Het leidde tot een gewelddadige wraakactie van het IDF met arrestaties, een avondklok, huiszoekingen en het platleggen van het telefoonsysteem en het openbaar vervoer. Dayan voerde zijn dreigement aan de stad uit: “Als jullie rebelleren, hebben we geen andere keuze dan jullie te breken.”
Enkele jaren ging een Israëlische generaal, Ariel Sharon, over tot een brutale aanval op de Gazastrook nadat een Joodse familie was aangevallen bij een bezoek aan Gaza. Er werden granaten in huizen gegooid vooraleer de troepen binnenvielen. Sharon liet toe dat huizen vernield werden zodat militaire voertuigen zouden kunnen patrouilleren.
De belangen van het Israëlische regime
De meeste gebieden die in 1967 werden veroverd, bleven in Israëlische handen. Enkel Sinai werd uiteindelijk opgegeven in het vredesverdrag van 1979. Bregman wijst op de enorme druk van de Amerikaanse president Gerald Ford om tot een akkoord tussen Israël en Egypte te komen. Zo werd in 1975 beslist om de wapenleveringen aan Israël stop te zetten. Er werden verder nog geheime beloften aan Israël gedaan inzake militaire en financiële steun. Bregman haalt de toenmalige minister van Defensie, Shimon Peres, aan die tevreden stelde: “We hebben weinig moeten opgeven om veel in de plaats te krijgen.”
Er werden een aantal Joodse nederzettingen opgezet in het eerste decennium van de bezetting. Er waren 3.200 kolonisten in de Westelijke Jordaanoever. In 1977 stond Menachem Begin aan het hoofd van de eerste rechtse Likoed-regering uit de geschiedenis van Israël. Hij “werkte een groot plan uit om de bezetting onomkeerbaar te maken, met als centraal element de bouw van Joodse nederzettingen.”
Een terugkerend element doorheen het boek is de terughoudendheid van het Israëlische regime om te investeren in de bezette gebieden. Dit bleek al vroeg toen Dayan de Jordaanse koning Hoessein toeliet om de lonen van de ambtenaren in de Westelijke Jordaanoever te blijven betalen en de Jordaanse munt in voege bleef. Alle aspecten van het leven van de Palestijnen werden beperkt door de verplichte toelatingen voor zowat alles, van het telen van bepaalde planten over het schilderen van huizen tot reizen. Een van de ergste beperkingen was de controle op de waterbevoorrading en het boren van nieuwe waterputten. Dit legde de landbouw aan banden terwijl dit een belangrijke bron van inkomsten was.
Desondanks was er een economische ontwikkeling in de bezette gebieden in de eerste jaren van de bezetting. Dit was op een ongezonde basis met Palestijnse arbeiders die naar Israël trokken om er als ongeschoolde of laagopgeleide arbeiders te werken en geld naar huis mee te nemen. Bregman merkt op dat de “leraars, dokters, ingenieurs en andere hoogopgeleiden – in feite de elite van de samenleving op de Westelijke Jordaanoever naar Saoedi-Arabië, Koeweit, Jordanië en andere landen trok.”
Van het begin van de bezetting was er verdeeldheid onder de Israëlische heersende klasse over hoe het verdr moest. Deze verdeeldheid duurt tot op vandaag voort. Het boek beschrijft de botsingen in 1967 tussen vicepremier Yigal Allon en Moshe Dayan, onder meer over hoeveel grondgebied zou veroverd worden, waar er nederzettingen zouden gebouwd worden, of er zou geprobeerd worden om de Palestijnen te ‘integreren’ of net volledig af te zonderen en of er grond zou terug gegeven worden aan Jordanië.
Eerste intifada
In december 1987 kwamen vier Palestijnen om het leven toen hun auto botste met een Israëlische tanktransporteur. Het leidde tot confrontaties die het begin vormden van de eerste zes jaren durende intifada (opstand). Alle woede en protest tegen de vernederingen door de bezetters – waaronder de uitbuiting van de arbeiders die elke dag naar Israël trokken om er rotjobs te doen – kwamen aan de oppervlakte in een spontane massarevolte doorheen Gaza en de Westelijke Jordaanoever. Ongewapende mensen vulden de straten, ook al schoot het IDF op de betogers. In de eerste intifada kwamen meer dan 1.000 Palestijnen om het leven. Toen de gevangenissen vol zaten, kregen Israëlische soldaten bevel om de “armen en benen van betogers te breken” als alternatief op arrestaties.
Het boek legt uit hoe Yasser Arafat en andere leiders van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) vanuit hun ballingsoord Tunis probeerden militaire uitrusting te verzamelen vanuit Irak, Soedan en Jemen. Deze leiders waren “erg bezorgd dat de opstand werd geleid door lokale activisten waar ze weinig controle over hadden. Tegelijk was het duidelijk dat de rebellie van onderuit veel efficiënter was dan gewapende aanvallen op Israël.” Arafat gebruikte de autoriteit van de PLO onder de activisten om zich op te werpen als de verantwoordelijke voor de strijd.
Tegenover de hoofdzakelijk ongewapende opstand waarin vrouwen en kinderen een leidinggevende rol speelden, was het IDF niet in staat om zijn moderne hoogtechnologische wapens in te zetten. Er werden nieuwe methoden van repressie ontwikkeld, zoals voertuigen van waaruit rubberkogels konden afgeschoten worden. Er werden avondklokken ingesteld, huizen werden vernield, er waren martelingen en deportaties.
Bregman vestigt de aandacht op de breed verspreide vijandigheid van de Palestijnse bevolking tijdens de intifada tegenover zowel het regime van Jordanië als dat van Israël. Er was een afkeer tegenover het Jordaanse regime omdat het “invloed kocht” in de Westelijke Jordaanoever terwijl de bezetting gewoon doorging. Koning Hoessein was bovendien bang dat de intifada naar Jordanië uitbreiding zou nemen. Het zorgde er in 1988 voor dat hij afstand deed van de aanspraken op de Westelijke Jordaanoever en de banden ermee doorknipte. In het boek raakt Bregman de bezorgdheid van Hoessein voor de Palestijnse bevolking slechts beperkt aan. Hij wijst erop dat de Arabische elites en de wereldmachten vooral uit zelfbelang handelen als ze tussenkomen in het conflict.
De auteur is ook weinig genuanceerd in de grote rol die hij aan de Amerikaanse leiders toeschrijft bij het bekomen van vredesakkoorden. Die kwamen er volgens Bregman omdat de VS “hard kan zijn tegenover Israël en wanneer het nodig is het regime tot een compromis kan omkopen.” Nochtans omschrijft hij zelf de enorme steun van de VS aan het Israëlische regime en dat gedurende een lange periode. Hij haalt aan dat de Amerikaanse president Bill Clinton de toenmalige Isaëlische premier Ehud Barak achter de schermen gerust stelde en wees op de “onwrikbare Amerikaanse toewijding aan de veiligheid van Israël en aan het behoud van kwalitatieve wapens”, naast de “vastberadenheid om Israël op lange termijn een blijvende diplomatieke, economische, veiligheids- en technologische steun te bieden.”
Later in 1988, onder druk van de intifada, vergaderde de Palestijnse Nationale Raad in Algiers en werd zowaar besloten om een Palestijnse staat uit te roepen op de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, dat is op 22% van het Palestijnse gebied van voor de Eerste Wereldoorlog toen het onder Brits mandaat stond. Voor het eerst werd VN-resolutie 242 inzake het bestaansrecht van Israël erkend.
Oslo-akkoorden
In september 1993 werd na onderhandelingen in Oslo een akkoord gesloten door Arafat en premier Yitzhak Rabin. Het bestond uit het einde van de intifada. Zoals Bregman opmerkt, werd het vooruitzicht van een Palestijnse staat indirect naar voor geschoven maar zouden er voor iedere stap in de richting van echte onafhankelijkheid verdere onderhandelingen nodig zijn. Maar het akkoord liet Arafat toe om terug te keren naar Gaza om er aan het hoofd te staan van een Palestijnse Autoriteit (PA) die een aantal administratieve verantwoordelijkheden kreeg in een deel van de Gazastrook en in Jericho. Met het akkoord Oslo II zouden een jaar later nog andere gebieden volgen. Maar ondertussen nam ook het aantal Joodse nederzetten massaal toe, in de zeven jaar na Oslo I groeide het leger van kolonisten aan van 120.000 tot 206.700.
Tegen het einde van 2000 was het duidelijk dat het Oslo-proces en nieuwe onderhandelingsrondes geen antwoord boden op de verwachtingen van de Palestijnen. De veiligheidsdiensten waarschuwden Barak dat een nieuwe rebellie in de lucht hing. Bregman brengt heel wat details over de vredesonderhandelingen doorheen de jaren, hij schetst de vele tactieken om uitstel te bekomen, de manoeuvres achter de schermen, de uitvluchten of de wijze waarop de elite terug krabbelde.
Bregman haalt informatie aan van diplomatieke communicatie die nooit voorheen publiek bekend was, waaronder informatie van de Israëlische geheime diensten. Er is zelfs een opgenomen telefoongesprek tussen Clinton en andere wereldleiders, de Amerikaanse steun aan Israël betekende niet dat de VS vanuit Israël niet bespioneerd werd. Vorig jaar werd bekend hoe Amerikaanse veiligheidsagenten Israëlische leiders bespioneren – kortom, ze bespioneren elkaar allemaal. De conversaties die in het boek aangehaald worden zijn interessant en bieden meer details over de onderhandelingen, maar tegelijk bevestigen ze enkel wat al geweten was zonder iets fundamenteel nieuw hieraan toe te voegen.
De meest aanstootgevende punten omvatten onder meer de wijze waarop Israëlische agenten omgaan met Palestijnen die aangezet worden om als informant op te treden. De methoden om daartoe te komen omvatten onder meer chantage nadat het leven van mensen volledig wordt doorzocht om zwakheden te vinden, het nemen van foto’s van vrouwen die naakt zijn of nog het weigeren van toelatingen voor wie niet ‘meewerkt’.
Langs de andere kant is het nuttig om te wijzen op de 43 afgestudeerde leden van de geheime diensten van het IDF die in september 2014 aankondigden dat ze zouden weigeren om als reservist dienst te doen als het om de Palestijnse gebieden gaat. Ze weigeren nog langer de “rechten van miljoenen mensen met de voeten te treden” door willekeurige doelwitten in de Palestijnse gebieden aan te pakken of door informatie te verzamelen die er enkel op gericht is om mensen tot collaboratie aan te zetten. Ze stelden ook dat een groot aantal mensen die zij hadden gevolgd burgers waren die niets te maken hadden met militaire activiteiten tegen Israël. Het ging onder meer om mensen die politiek actief waren.
Tweede intifada
De veiligheidswaarschuwingen aan Barak bleken correct te zijn. Toen Ariel Sharon op provocatieve wijze de Tempelberg bezocht in september 2000 vormde dit de aanleiding voor de tweede intifada, ook gekend als de al-Aqsa intifada omdat de al-Aqsa moskee zich op de Tempelberg bevindt. Dit is een van de heiligste sites van de moslims.
Alle woede tegenover de toegenomen Israëlische kolonisatie van gebieden en de armoede en repressie die de Palestijnen ondergingen, kwam opnieuw tot uitbarsten. Bregman wijst erop dat deze intifada begon als een ongewapende volksopstand. Hij stelt dat het Israëlische leger het wilde omvormen tot een gewelddadige opstand zodat ze voordeel zouden halen uit hun technologische overwicht. Het IDF vuurde maar liefst 1,3 miljoen kogels af in de eerste maand van de intifada. Het leger “slaagde er effectief geleidelijk aan in om de Palestijnse volksopstand om te vormen tot een gewapende opstand waarbij geweren de stenen vervingen.”
Het IDF zette helikopters in, oorlogsvliegtuigen en had een beleid om doelwitten te vermoorden. De nieuwe premier Sharon, leider van de rechtse Likoed-partij, stelde aan zijn legerleider: “Val de Palestijnen overal op hetzelfde moment aan. De Palestijnen moeten iedere morgen wakker worden en vaststellen dat er twaalf doden zijn.” Het boek ‘Cursed Victory’ maakt duidelijk dat iedere nieuwe cyclus in het bloedbad erger werd en meer bloedbaden bracht. Dit werd opnieuw bevestigd met de recente slachtpartijen in Gaza de afgelopen jaren, zelfs indien deze niet aan bod komen in het boek dat beperkt is tot 2007.
Voor de Israëlische kapitalisten was het problematisch dat de Palestijnen in Israël ook in actie kwamen tijdens deze intifada. Ook zij werden met geweervuur beantwoord. Het duurde niet lang voor de Palestijnse milities vanuit de bezette gebieden overgingen tot zelfmoordaanslagen in Israël. In de eerste twee jaar van de opstand waren er 145 zelfmoordaanslagen. Bregman begrijpt waarom de Palestijnse milities overgingen tot willekeurige aanslagen en wijst ook op de beperkingen ervan tegenover de militaire macht van het IDF. Het boek geeft wel geen suggesties van hoe de strijd dan wel kan gevoerd worden. In juli 2014 stelde Bregman in een interview met het magazine Cicero dat er nood is aan ‘vreedzaam verzet’ waarbij hij dit uitwerkte met het idee dat “de Palestijnen bijvoorbeeld de sociale media kunnen gebruiken om zoveel mogelijk Palestijnen aan te moedigen om op straat te komen, omhuld door witte lakens om bloemen naar de soldaten te gooien.”
Vreedzaam verzet moet niet tegenover het recht op gewapende acties geplaatst worden. Wij verdedigen het recht van de Palestijnen op wapens om zich te verdedigen tegen de bezetting. We koppelen er aan dat er democratische controle van de Palestijnse strijd moet zijn en massale betrokkenheid. We verzetten ons tegen willekeurige acties tegen burgers, niet in het minst omdat het de joodse arbeiders in de handen van de meest reactionaire Israëlische politieke partijen duwt wat de de belangen van de heersende klasse versterkt.
Tweestatenoplossing
Toen Clinton een laatste vredesvoorstel deed dat in December 2000 door Barak aanvaard werd, was er volgens Bregman “weinig twijfel dat Arafat een kans misliep om een onafhankelijk Palestina met Oost-Jeruzalem als hoofdstad te bekomen, met ook Palestijnse soevereiniteit op Haram al-Sharif.” Bregman speculeert over waarom Arafat dit weigerde, hij suggereert dat hij wilde wachten om het recht op de terugkeer van vluchtelingen te bekomen.
De gedetailleerde beschrijving van de toegevingen kunnen het algemene beeld wat vertroebelen. Feit is dat er nooit een echt onafhankelijk Palestina op tafel werd gelegd, een onafhankelijk land met controle op zijn grenzen en natuurlijke grondstoffen. De Israëlische regering wilde de Palestijnse strijd stoppen door de directe bezetting van bepaalde stukken te stoppen en de repressie daar over te dragen aan de elite rond Arafat. De door Arafat geleide PA had aangetoond dat ze zelf ook in staat was om een dictatoriaal bewind op te leggen om de eigen belangen, en die van het Israëlische regime, te dienen. Er werd niet geaarzeld om over te gaan tot arrestaties, onder meer van syndicalisten en mensenrechtenactivisten.
Wat ook de machinaties achter elk ‘vredesproces’ zijn, de Israëlische heersende klasse was nooit bereid om tot een echte onafhankelijke Palestijnse staat te komen. Die heersende klasse vreest dat er in een echte onafhankelijke Palestijnse staat wel eens leiders zouden verkozen worden die erg vijandig staan tegenover de Israëlische belangen. Het VS-imperialisme steunt het Israëlische regime – met hoogtes en laagtes – om geopolitieke redenen en omwille van de klassenbelangen van Amerikaanse kapitalisten die banden hebben met het Israëlische kapitalisme. De belangen van de gewone werkende bevolking langs beide kanten van het Israëlisch-Palestijnse conflict zijn geen factor voor de VS.
Een vorm van Palestijnse entiteit of ‘staat’ kan onderhandeld tot stand komen onder het kapitalisme, maar enkel op een socialistische basis zal de Palestijnse roep naar nationale bevrijding ook echt kunnen ingelost worden, samen met een permanente vrede in het belang van alle werkenden. Enkel de opbouw van bewegingen die leiden tot het publiek bezit van de sleutelsectoren en diensten onder democratische arbeiderscontrole kan ervoor zorgen dat er aan beide kanten van de verdeeldheid in basisgoederen wordt voorzien. Dat zou de deur openen voor wederzijds gunstige samenwerking en het zou de huidige problemen oplossen in het kader van een confederatie van een socialistisch Palestina en een socialistisch Israël.
Vandaag is er pessimisme over het vooruitzicht van twee staten, dat pessimisme is begrijpelijk toegenomen in de regio als gevolg van de mislukte onderhandelingen tussen kapitalistische politici en de bijna onophoudelijke bouw van Israëlische nederzettingen en infrastructuur. Tegelijk is slechts een minderheid van Palestijnen en een minderheid van Israëlische joden voorstander van een ‘oplossing’ in de vorm van één staat. Een van de centrale redenen hiervoor is het feit dat de bevolkingsgroepen vrezen om een gediscrimineerd onderdeel te worden in die ene staat. Voor de Israëlische joden was de staat Israël bedoeld om een garantie op het behoud van hun tradities en veiligheid te bieden, een grote meerderheid zou dan ook tegen het idee van een staat met potentieel een Palestijnse meerderheid zijn. Dat kan ook niet zomaar opgelegd worden.
In 2005 zag Sharon toe op een eenzijdige terugtrekking van Joodse nederzettingen uit de Gazastrook en er werden symbolisch ook enkele nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever afgebroken, maar tegelijk werd een scheidingsmuur gebouwd. Die scheiding werd eerst verdedigd door Barak toen hij leider was van de Israëlische Arbeiderspartij, het maakt meteen duidelijk hoe weinig verschil er is tussen de gevestigde politici in Israël. Sharon wilde een gedwongen opdeling afdwingen om de belangrijkste nederzettingen van Israël te behouden en uit het doodlopend straatje van militaire repressie te halen alsook uit het vooruitzicht van een staat waarin de joden een minderheid zouden vormen. Het doel was tevens om toegevingen in de richting van een Palestijnse staat te vermijden.
De Israëlische heersende klasse was verschrikt toen Hamas in 2006 de verkiezingen won en doorheen de PA aan de macht kwam. Het boek ‘Cursed Victory’ herinnert de lezers eraan dat de Israëlische leiding in de jaren 1980, toen aanhangers van de Egyptische Moslimbroeders een activiteit aan de dag legden in de bezette gebieden, actieve steun gaf aan de versterking van de islamitische groepen. Die werden gezien als een tegengewicht voor de seculiere nationalistische PLO die volgens de Israëlische leiders een grotere bedreiging vormde.
Op het einde van zijn boek stelt Bergman dat “het verdict van de geschiedenis op de vier decennia van bezetting zal terugkijken als een zwarte periode in de Israëlische en ook in de Joodse geschiedenis.” Hij waarschuwt dat het “vele generaties kan duren vooraleer er echte verzoening komt.” Maar gewone mensen langs beide kanten van de nationale verdeeldheid kunnen niet gewoon toekijken en wachten op het einde van het bloedige conflict. Er moet dringend gebouwd worden aan onafhankelijke arbeidersorganisaties in zowel Israël als de Palestijnse gebieden om een socialistisch programma naar voor te schuiven dat de richting naar een totaal andere toekomst kan aangeven.
“Cursed Victory: a history of Israel and the occupied territories” door Ahron Bregman, Allen Lane, 2014