Niet concurrentie, maar solidariteit creëert rijkdom

Niet solidariteit, maar concurrentie veroorzaakt armoede

In dit dossier behandelen we de hoeksteen van de huidige maatschappij, de op concurrentie gebaseerde productie. Elk uur, elke minuut, elke seconde worden we ermee bestookt: als we niet concurrentieel zijn, gaan we met zijn allen ten onder. De komende weken en maanden starten strijdbare syndicalisten een tegenoffensief. Concurrentie is al lang geen motor meer voor de creatie van maatschappelijke rijkdom. Integendeel, de huidige productie, de ontwikkeling van wetenschap en van techniek, vereisen een ander economisch model waarvan de hoeksteen niet langer concurrentie en competitie is, maar samenwerking en solidariteit.

De heersende ideologie

We kennen de openlijke patronale propaganda. Steeds dezelfde patroons die door een uitgeselecteerde keure van “neutrale” journalisten worden geïnterviewd voor massamedia die ze al dan niet rechtstreeks controleren.

Steeds dezelfde politici die met het oog op lucratieve postjes in de beheerraden van de bedrijven steeds dezelfde waarheden mogen debiteren. Interviewers die in het beste geval de lippen stijf op elkaar moeten houden, maar meestal zelf doordrongen zijn van de patronale logica en soms botweg hengelen naar een politieke carrière. Hun baseline? We moeten de competitiviteit van de bedrijven opdrijven om het hoofd boven water te houden.

Maar er is ook de meer gerafineerde, systematischer en daardoor dodelijk efficiëntere propaganda. Een banale publiciteit, het dagelijkse feuilleton, films, magazines, commerciële en dagbladen promoten bewust of onbewust de mantra dat we concurrentieel moeten zijn voor succes. Zelfs de sport, waar een gezonde dosis competitie de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van iedereen zou moeten bevorderen, wordt geperverteerd naar een pleidooi voor meedogenloze concurrentie.

En tenslotte, misschien nog het meest efficiënte van alle propagandamiddelen is de eenvoudige, doorgaans onbewuste, overlevering via ouders, vrienden, school, kerk etc. van de dominante waarden en zeden van de bestaande maatschappij. Dat is wat Marx bedoelde toen hij erop wees dat de dominante ideologie in een maatschappij doorgaans die is van de heersende klasse.

Wetenschappelijk socialisme

Dat was niet zomaar een ingeving die Marx nadien toepaste op voorkapitalistische maatschappijen, maar integendeel een wetmatigheid die hij afleidde uit een grondige studie van de tot dan gekende geschiedenis van de mens. Vandaar de term wetenschappelijk socialisme.

Helemaal verschillend van het “gezond verstand” waar onze politici zo bedreven in zijn. Zij nemen de kenmerken uit hun onmiddellijke omgeving en roepen die “ontdekkingen” uit tot universele wetten. Een paar voorbeelden? ‘De mens is van nature uit egoïst’, ‘er zijn altijd uitbuiters en uitgebuitenen geweest’, ‘de mens heeft concurrentie nodig als noodzakelijke stimulans om productief te zijn’ … allemaal “waarheden” die ons ervan moeten overtuigen alles op zijn beloop te laten en ons te schikken in ons lot.

Door zijn wetenschappelijke benadering kon Marx niet alleen de relatieve geldigheid van een wetmatigheid erkennen, maar er meteen ook de beperkingen van zien. Drie miljoen jaar (200.000 voor de homo sapiens) hebben mensen geleefd als jagersverzamelaars. Van egoïsme en uitbuiting was geen sprake, ze leefden sociaal en solidair, niet uit edelmoedigheid, maar omdat de materiële voorwaarden, leven van wat de natuur hen schonk, dat niet toestond. Pas 10.000 jaar geleden, met de landbouwrevolutie, werd uitbuiting de meest geschikte aanpassingsvorm aan de omgeving. Naast de arbeidsdeling tussen de geslachten, naar aanleg of leeftijd, ontstond een permanente arbeidsdeling tussen materiële en geestelijke activiteit.

Elke maatschappijvorm die we sindsdien gekend hebben apart analyseren is in dit artikel niet mogelijk. Kenmerkend voor alle was echter het bestaan van een monopolie op geweld in handen van de heersende elite en het beschikken over eigen ideologieën om de mensen in het reine te brengen met het afstaan van een deel van hun arbeid aan de heersende elite, of dat nu een kaste was die haar macht ontleent aan haar specifieke rol in de arbeidsdeling, zoals de Aziatische productiewijze of pakweg het stalinisme, of een klasse die haar positie ontleent aan haar eigendomsrelatie tot productiemiddelen, zoals de slavenmaatschappijen, het feodalisme, het kapitalisme of een van de talloze tussenvormen.

Marx kwam tot de conclusie dat een maatschappij zichzelf in stand kan houden zolang ze in staat is de productiekrachten te ontwikkelen. Kan ze dat niet meer, dan treedt verval in, slaat de motor van de geschiedenis – de klassenstrijd – aan of wordt ze bij afwezigheid daarvan onder de voet gelopen door dynamischer maatschappijen. In dergelijke periodes worden de tegenstellingen ten top gedreven, steeds zichtbaarder, steeds schrijnender. De oude maatschappij wil nog niet wijken, de nieuwe kan het oude carcan nog niet doorbreken. Dat leidt tot een crisis die alle oude instellingen aantast, die zich wanhopig vastklampen aan hun bevoorrechte positie en hun ideologische tunnelvisie, voor het kapitalisme is dat de liberale mantra van de concurrentie. Het zorgt ervoor dat processen die anders eeuwen in beslag zouden nemen, plots kunnen losbarsten en in een tijdspanne van uren, dagen, weken of maanden hun beloop kennen.

 


Een offensief om het effect van de betoging van 21 februari teniet te doen

Nauwelijks hadden de syndicalisten op 21 februari de pankartes opgeborgen en de spandoeken opgerold of het patronale offensief werd alweer uitgerold. “De overbodige manifestatie” schreef De Morgen de volgende dag. “Coene slaat alarm over tanende concurrentiekracht”, wist De Tijd te melden. Nog een dag later waarschuwde De Standaard: “Zonder harde ingrepen riskeert België Europese boete”. Hun boodschap? ‘Luister niet naar die lawaaierige, conservatieve, grijzende minderheid van 40.000 onderling verdeelde en van hun ‘achterban’ geïsoleerde syndicalisten, maar naar belangrijke personaliteiten als Luc Coene, gouverneur van de Nationale Bank, en Europees Commissaris Oli Rehn, anders gaan we met zijn allen ten onder.’

Het is alsof de berichtgeving dat 18 van de 100 grootste multinationals ter wereld de Belgische route gebruiken om hier miljarden belastingen te ontwijken, nooit verschenen was. Ons is bijgebleven dat de 25 sterkst gekapitaliseerde financieringsvennootschappen en holdings, die samen 340 miljard € beheren en in 2011 een gezamenlijke winst van 25 miljard € boekten, een vennootschapsbelasting van 183 miljoen € betaalden of nauwelijks 0,7%.(1) We laten Arnault en Depardieu nog eventjes rechts liggen, maar kunnen het toch niet laten erop te wijzen dat de fiscale aftrekken voor bedrijven op de inkomsten van 2010 fors meer bedroegen dan de totale vennootschapsbelasting.(2) Wat zegt Oli of het verslag van Luc Coene daarover? Geen woord. Het verslag vermeldt enkel dat de belastingen op de vennootschapswinsten “voor het derde opeenvolgende jaar fors gestegen zijn”.(3)

Het kan toeval zijn, maar qua timing past de publicatie van het jaarverslag van de Nationale Bank wel heel goed in het kraam van de politieke rechterzijde en het patronaat. Dat ook Oli Rehn zich geroepen voelt om een dag na de betoging enkele voorspelbare woorden aan België te besteden, kan eveneens toeval zijn, maar ons zou het niet verbazen dat het hem ingefluisterd werd.

In de Vlaamse pers windt men er geen doekjes om. In de Franstalige moet het wat omslachtiger. Waarom? Al in maart vorig jaar bleek uit een peiling van Ipsos dat 71% van de Belgische bevolking de fiscale voordelen van grote bedrijven wou kortwieken.(4) Het was een meerderheid in alle landsgedeelten, maar ten zuiden van de taalgrens is ze niet alleen groter, maar schreeuwt ze het ook luider uit en begint ze zich te manifesteren. Vandaar dat Onkelinx in Le Soir de voorstellen van Coene om de index alweer te hervormen een folie, een zottigheid, noemt. Dat ze daar intussen in de regering al een eind lang mee bezig is, wijt ze aan de druk van rechts.

Onder de titel “De Belgen wijten het aan de loonkost”, publiceert La libre een peiling van Dedicated. Hoewel de kop van het artikel wat anders suggereert, zijn de resultaten ervan ronduit zorgwekkend voor het patronaat en haar politieke lakeien. Maar liefst 72% van de ondervraagden willen tewerkstellingsgaranties van multinationals in ruil voor fiscale voordelen. Maar er is meer: 60% is voor een verbod op afdankingen door winstgevende bedrijven, in Wallonië 72%, in Brussel 66% en zelfs in Vlaanderen een meerderheid van 52%. Op de vraag of de overheid bedrijfssluitingen moeten tegengaan door te nationaliseren of te regionaliseren antwoordt 43% positief, in Brussel (52%) en Wallonië (53%) een meerderheid, maar ook in Vlaanderen al 36%.(5)

 

VOETNOTEN

 

  1. De Tijd 2 februari 2013 blz.5
  2. De Tijd 13 februari 2013
  3. https://www.nbb.be/doc/ts/publications/nbbreport/2012/nl/t1/verslag2012_tii.pdf Volgens het verslag bedroeg de belasting op vennootschapswinsten, van de meer dan een miljoen ondernemingen in België, in 2011 3,2% van het BBP, waardoor het niveau van voor de crisis bijna hersteld werd. In totaal is dat goed voor 11,6 miljard €. De totale winsten van alle bedrijven samen, kennen we niet, maar dankzij weekblad Trends weten we wel dat de 30.000 grootste bedrijven datzelfde jaar een gezamenlijke nettowinst van 76 miljard € boekten, tegen 57 miljard € in 2010 en 63 miljard € in 2009. Dat doet ons vermoeden dat de effectieve aanslagvoet nog steeds hooguit 9% bedraagt, terwijl de wettelijke aanslagvoet 33,99% bedraagt. De overheid misloopt hierdoor 30 miljard € aan inkomsten!
  4. Faire payer les grandes entreprises: le Belge est pour – Le Soir 14 mars 2012
  5. La Libre Belgique – 22 februari 2013 blz. 6 en 7

 


Geen investeringen

De mythe dat we ons uit de crisis zullen saneren is aangetast. Dat nog meer toegevingen op arbeidscondities en loonsvoorwaarden de competitiviteit van de bedrijven zal herstellen en relance mogelijk is, geloven velen niet meer.

Steeds meer loontrekkenden beseffen dat elke toegeving die ze doen, slechts zal leiden tot nieuwe toegevingen elders en dat we zo allemaal in een neergaande spiraal van sociale afbraak terecht komen. Het aantal burn outs, psychische aandoeningen ten gevolge van stress, mensen die het arbeidsritme niet langer aankunnen, neemt overhand toe, net zoals het gevoel van uitzichtloosheid en behandeld te worden als een wegwerpproduct.

“Wij kopen wel een bandenfabriek in China of India, betalen daar een uurloon van nog geen euro en exporteren alle banden die Frankrijk nodig heeft. U mag uw zogezegde arbeiders houden.” Dat antwoordde de Amerikaanse investeerder Maurice Taylor op de vraag om te onderhandelen over een overname van het met sluiting bedreigde Goodyear in Amiens.(1) Geen wonder dat velen in de opgelegde besparingen slechts een middel van de elite zien om nog meer rijkdom op te stapelen. Ze geloven er niet in dat meer winst ook zal leiden tot nieuwe investeringen. Volgens Trends keerden de 30.000 grootste bedrijven vorig jaar maar liefst 40% van hun winst uit aan de aandeelhouders.(2) Intussen zitten de niet-financiële Europese bedrijven op een cashberg van 2000 miljard €, maar investeren doen ze niet.

Als we Coene moeten geloven, komt dat door een gebrek aan vertrouwen, zowel bij de consumenten waardoor de consumptie stil valt, als bij de producenten die vrezen dat hun investeringen niet de gewenste opbrengst zullen opleveren. Zou het niet kunnen dat de rijkdom onevenredig verdeeld is? Tenslotte doen luxegoederen het uitstekend, terwijl massaproductie overal kampt met overproductiecapaciteit ondanks het manifeste gebrek aan energiezuinige woningen, scholen, degelijk materieel bij openbaar vervoer etc.

 

VOETNOTEN

 

  1. Het Nieuwsblad – 21 februari 2013
  2. http://trends.knack.be/economie/bedrijven/trends-top-30-000-nettowinst-van-76-miljard-euro/article-normal-243925.html

 


Een probleem van herverdeling?

Al in ‘Socialisme van utopie tot wetenschap’ had Friedrich Engels erop gewezen dat het kapitalisme weliswaar de productie socialiseerde, we werken met veel verschillende producenten aan hetzelfde product, maar de individuele toe-eigening ervan overeind liet.

Bovendien ontvangt de arbeider slechts een gedeelte van de geproduceerde arbeid in loon, de rest is winst, wordt geherinvesteerd of verdwijnt in de zakken van de aandeelhouder. Kortom: er is sowieso een voortdurende neiging tot overproductie. Tenslotte zijn diegenen die wel nog over een spaarpotje beschikken niet geneigd dat snel op te maken nu het spook van de werkloosheid om de hoek loert, gezondheidszorg, onderwijs en andere diensten alsmaar duurder worden en overleven van een wettelijk pensioen steeds moeilijker wordt. Nog meer besnoeien op hun inkomen zal hen niet tot inkeer brengen.

Maar als het probleem onder meer te wijten is aan ongelijke verdeling, kunnen we dat dan niet corrigeren door de markten en de concurrentie temperen? Bijvoorbeeld door de prijzen te bevriezen zoals Vande Lanotte deed voor energie of zoals Chavez in Venezuela? Om te beginnen neemt een prijsblokkering de concurrentie niet weg, maar verlegt ze naar andere middelen zoals het drukken van de lonen in de betrokken sector. Bovendien kan prijsblokkering zonder nationalisatie van de betrokken bedrijven, er zoals in Venezuela toe leiden dat private investeerders weigeren te verkopen met lege rekken als gevolg of gewoon wegtrekken uit de betrokken sectoren.

Kunnen we de effecten van de concurrentie dan niet bijsturen door de bedrijfswinsten meer te belasten, of de vermogens zoals het ACV voorstelt of een miljonairstaks zoals de collega’s van de PvdA bepleiten? Indien LSP ooit de kans kreeg dat te stemmen in een parlement, dan zouden we dat zeker doen. Maar niet zonder vooraf de beperkingen en de gevaren toe te lichten. De minimaatregelen van Hollande in Frankrijk zorgden eind vorig jaar voor een kapitaalvlucht van 53 miljard € op twee maand tijd. Meer doortastende maatregelen zouden internationale bankiers doen schuimbekken voor aanstormend kapitaal. De bevolking dreigt met een kater overblijven en de idee dat links wel goed is voor het sociale, maar slecht voor de economie.

Ook een probleem van winstgevendheid

In de ‘Armoede van de Filosofie’ argumenteert Marx tegen Proudhon, ook die wou de concurrentie niet opheffen, maar aan banden leggen, “een evenwicht vinden”. Marx noemt de kapitalistische maatschappij er de “op concurrentie gebaseerde associatie.” Hij wijst erop dat “de concurrentie voor de kapitalistische productieverhoudingen steeds vernietigender wordt, naarmate ze steeds meer prikkelt tot het koortsachtig in leven roepen van nieuwe productiekrachten, dit wil zeggen de materiële voorwaarden voor een nieuwe (socialistische – EB) maatschappij. Vanuit dit oogpunt”, besluit hij, “zou de slechte zijde van de concurrentie tenminste ook haar goede kant hebben”.

In ‘Beginselen van de Marxistische Economie’, licht Ernest Mandel dat toe. De hoofdoorzaken voor de concurrentie, schrijft hij, zijn de onbepaaldheid van de markt en de privé-eigendom van productiemiddelen. Daardoor is de kapitalist gedwongen om steeds post te vatten in de eerste rijen van de technologische vooruitgang, zoniet wordt hij voorbijgestreefd door de concurrentie.

Dat vereist op zijn beurt steeds meer kapitaal voor de aankoop van steeds modernere machines. De afschrijving van die machines weegt op de winst per eenheid geïnvesteerd kapitaal. Minder kapitaalkrachtige kapitalisten worden naar minder productieve sectoren verdreven, anderen gaan failliet en vervoegen de rangen van de loontrekken. Concurrentie leidt met andere woorden tot concentratie, tot de vorming van monopolies die met elkaar in concurrentie treden op een hoger niveau.

Economische concurrentie dwingt tot opstapeling (accumulatie) van steeds grotere hoeveelheden kapitaal. Dat haalt men uit de onbetaalde arbeid van de arbeider, de meerwaarde. Vandaar de economische dwang om de meerwaarde permanent te verhogen. De strijd om de verhouding tussen de onbetaalde en de betaalde arbeid, tussen de meerwaarde en het loon, ook wel uitbuitingsgraad, is de elementaire inhoud van de klassenstrijd.

Concurrentie tussen kapitalisten leidt tot concurrentie onder arbeiders. Door vakbonden te vormen, trachten de arbeiders de concurrentie onder werknemers uit te schakelen, hun arbeidskracht niet meer individueel maar collectief te verkopen. Hun collectieve organisatie wordt met andere woorden een middel om de ondergeschikte relatie van de arbeider ten opzichte van de kapitalist enigszins te herstellen. Zo wordt de politieke economie van de arbeiders tegenover die van de burgerij geplaatst. Voor de politieke economie van de burgerij geldt de concurrentie als hoeksteen, voor die van de arbeiders geldt de solidariteit als fundamenteel beginsel.

In de meest ontwikkelde industrietakken hebben productie, wetenschap en techniek al enige tijd een niveau bereikt dat de mogelijkheden van private investeerders overstijgt. Men is dat tijdelijk te boven gekomen door de mobilisatie van “slapend” kapitaal zoals pensioenfondsen, door overheidssubsidies, door militaire investeringen en de commercialisering van onderwijs en zorg. Het op punt stellen van nieuwe producten vergt echter zoveel research en ontwikkeling, en moet op zo korte termijn het geïnvesteerde kapitaal terug opbrengen om niet ingehaald te worden door alweer nieuwe producten, dat zelfs die lapmiddelen niet meer volstaan. Essentiële wetenschappelijke vondsten worden met octrooien afgeschermd voor eventuele concurrenten. Daardoor gaan kostbare tijd, energie en middelen verloren.

Concurrentie werkt vandaag verlammend, verhindert de vrije uitwisseling van kennis, staat ons niet toe de nodige investeringen te verrichten om de grote ecologische, sociale en economische uitdagingen aan te gaan en veroordeelt integendeel miljoenen jongeren en andere werknemers om intussen werkloos en berooid toe te kijken. Het vernietigt niet alleen onze tewerkstelling, de leefbaarheid in onze wijken en gemeenschappen, ons leefmilieu, maar ook dikwijls performante productie eenheden die we goed zouden kunnen gebruiken om de talloze dringende noden in de maatschappij weg te werken. Enkel een maatschappij gebaseerd op solidariteit, waarin alle banken en financiële instellingen van het land worden samengesmolten tot één nationale bank onder democratische controle van de gemeenschap kan de benodigde middelen mobiliseren en inzetten als een hefboom voor democratische planning in functie van heel de gemeenschap. Onze solidariteit zou uiteraard internationaal zijn.

Eric Byl

Dit vind je misschien ook leuk...