Presidentsverkiezingen in Peru. Nederlaag voor traditionele partijen
De presidentsverkiezingen in Peru van 9 april hebben de politieke kaarten in het land opnieuw radicaal door elkaar geschud. De drie belangrijkste traditionele kandidaten van de burgerij werden in de laatste weken voor de verkiezingen voorbijgestoken door twee figuren die het establishment liever kwijt is: de radicaal linkse Ollanta Humala, en de dochter van de autoritaire oud-president Alberto Fuijimori, Keiko. Beide kandidaten moeten het begin juli tegen elkaar opnemen in een tweede ronde.
Tot op de dag van de verkiezingen haalden alle burgerlijke media alles uit de kast om het huidige resultaat van de verkiezingen te vermijden: smeekbeden voor “het redden van de democratie”, het ophemelen van de traditionele partijen, en een zware lastercampagne, zeker tegen Humala, mochten echter niet baten: zoals het er nu naar uitziet leidt Ollanta Humala na de eerste ronde met 31,8%, gevolgd door Keiko Fujimori die ongeveer 23,5% van het electoraat wist te overtuigen. Hiermee worden voormalig eerste minister Pedro Pablo Kuczynski, oud-president Alejandro Toledo en voormalig burgemeester van Lima Luis Castañeda uitgesloten van de tweede ronde. De oorzaak ligt hierbij vooral bij het feit dat deze drie kandidaten vooral een politiek verdedigden die een verderzetting was van de neoliberale politiek van de huidige Peruaanse regering: alledrie gaven ze aan vooral de huidige economische groei in het land (10% in 2010) te willen verder zetten door eenzelfde economisch beleid.
ECONOMISCHE GROEI, MAAR GEEN VOORUITGANG VOOR ARBEIDERSKLASSE EN ARMEN IN PERU
Deze economische groei is echter vooral gebaseerd op de internationale speculatie op de grondstoffen die Peru exporteert: goud, koper, zilver en zink. Op de internationale markten verdubbelde de goudprijs op vijf jaar, de voorbije drie jaar verdrievoudigde de prijs van zilver, en de prijs van koper is op twee jaar tijd zelfs vervijfvoudigd. In reële cijfers is de groei van de export veel kleiner: de export van metalen is op tien jaar tijd nauwelijks verdubbeld, terwijl de inkomsten die Peru kreeg op basis van deze export meer dan vervijfvoudigden over dezelfde periode.
Dat deze groei zeer instabiel is kan ook gezien worden in 2009: door een tijdelijke ineenstorting van de prijzen van de belangrijkste exportproducten ging de economische groei in Peru van 10% in 2008 naar quasi 0% in 2009, om op basis van de speculatie op grondstoffen terug naar 10% te gaan in 2010. Belangrijker is dat deze groeiende export niet zorgt voor een groei van de interne markt in Peru: als we de reële koopkracht van de Peruaanse bevolking bekijken (Implied Purchasing Power Parity en BBP op basis van PPP) zien we dat deze zelfs achteruit is gegaan op 10 jaar tijd. Bovendien heeft de economische groei van de voorbije jaren ook de kloof tussen arm en rijk in Peru verder vergroot: de koopkracht bij arbeiders, arme boeren en de armen in het land is dus nog verder achteruit gegaan.
De internationale speculatie op de voedselprijzen zorgde de voorbije jaren bovendien voor sterke prijsstijgingen van basisgoederen zoals voedsel in Peru: de nationale bank van Peru rekende uit dat voedselprijzen tussen 2002 en 2008 met 9,8% stegen. Vooral dit laatste zorgde de voorbije maanden voor een zekere steun onder brede lagen voor de campagne van Alejandro Toledo: zijn presidentschap tussen 2001 en 2006 werd gekenmerkt door relatief stabiele prijzen, vooral omdat de speculatie die we vandaag zien toen niet zo sterk aanwezig was.
Het thema van de Peruaanse economie was een belangrijk thema in deze verkiezingen, en Toledo, maar ook Kuzcynski en Castañeda verdedigden het standpunt dat niet mocht ingegrepen worden in de werking van de markt. Vandaag wil dit in Peru concreet zeggen dat niets zal gedaan worden tegen het feit dat de mijnbouw massale winsten genereert voor internationale consortia, maar dat geen enkel mijnbouwbedrijf belastingen betaalt. Het wil zeggen dat speculanten vrij spel krijgen om de prijzen voor landbouwproducten in het land vrij te bepalen, wat resulteert in lage prijzen voor de producerende boeren, en hoge prijzen voor voedsel in de winkels. Het wil zeggen dat bedrijven ongestoord kunnen verder gaan met het vernietigen van het milieu, rivieren en het Amazonewoud in een ongeremde zoektocht naar grondstoffen. Het wil vooral ook zeggen dat de miljoenen Peruanen die leven in de “informele economie”, of de 10 miljoen Peruanen die in extreme armoede leven geen enkel perspectief hebben op een verbetering van hun levenssituatie.
POLITIEKE AFSTRAFFING TRADITIONELE PARTIJEN
De woede tegenover deze situatie kan duidelijk gezien worden wanneer we de score van de huidige regeringspartij APRA bekijken. APRA is oorspronkelijk een politieke organisatie die een verbond tussen de arbeidersklasse en de progressieve burgerij in Latijns-Amerika voorstaat, en die een verenigd Latijns-Amerika wil tegen het Noord-Amerikaanse en Europese Imperialisme. APRA was in Peru verboden tot in 1956 (en opnieuw tijdens het militaire bewind tussen 1968 en 1979), maar was ook al voor de legalisatie de belangrijkste politieke organisatie in het land. Vanaf de jaren ‘80 vormde de partij zich om naar het model van de West-Europese sociaaldemocratische partijen, maar dan vooral gebaseerd op de meest verburgelijkte versies daarvan. Huidig president Alan Garcia, die ook in de jaren ’80 reeds 5 jaar president was, vormde de partij de voorbije jaren zo sterk om dat ze vandaag in het politieke spectrum eerder bij de centrumrechtse als bij de meer linkse partijen behoort. Het resultaat was dat de vakbonden de traditionele partijen met APRA verbraken, en meer gingen aanleunen bij de radicaal-linkse Ollanta Humala. APRA zakte onder het presidentschap van Alan Garcia zo sterk in de peilingen dat het zelfs niet in staat was een eigen presidentskandidaat naar voren te schuiven. Even werd gepoogd om de partijloze minister Mercedes Araoz als APRA-kandidaat te selecteren, maar zij kreeg zoveel negatieve reacties over haar alliantie met APRA over zich heen dat ze er al na enkele weken campagne de brui aan gaf. In het parlement werd APRA dan ook gedecimeerd van 36 naar 4 zetels. Dit is een historische nederlaag voor de partij, waarbij de vraag kan gesteld worden of zij zich hiervan ooit nog zal kunnen herstellen.
Deze afkeer van de huidige politiek is ook onmiddellijk de reden voor de tanende populariteit van de drie kandidaten voor het presidentschap die deze politiek vooral wilden verderzetten, en de opkomst van twee kandidaten die tot op zekere hoogte een “alternatief” bieden.
TERUGKEER VAN HET FUJIMORISME?
De eerste is Keiko Fujimori, dochter van oud-president Alberto Fujimori, die tussen 1990 en 2000 een zeer autoritair regime leidde, dat gekenmerkt werd door een sterke militarisering van de samenleving in het kader van het “Conflito Interno” (“Intern Conflict”) tegen rebellenbewegingen als het maoïstische Lichtend Pad en Tupac Amaru, een ontbinding van het parlement en het uitroepen van een noodsituatie in 1992, een racistische politiek tegenover de autochtone bevolking, met bvb. een politiek van gedwongen sterilisaties van vrouwen uit Indiaanse rurale middens, een wijdverspreide corruptie, een harde repressie tegenover sociale bewegingen en de arbeidersbeweging, en pogingen om via terreur en gerichte moordoperaties tegenover vakbondsleiders de syndicale beweging monddood te maken.
Het regime baseerde zich voor deze politiek enerzijds op de afkeer van het politiek geweld uit de jaren ’80, waardoor een harde aanpak van de gewapende politieke bewegingen, vaak gepaard met blind geweld en represailles tegenover onschuldigen die verdacht werden van steun aan deze groepen, breder aanvaard werd, zeker onder de meer gegoede lagen van de bevolking. Tegelijkertijd baseerde Fujimori zijn politiek ook op een zekere steun onder de extreem armsten uit de sloppenwijken rond Lima, waar hij een beperkte politiek van infrastructuurwerken en sociale voorzieningen uitbouwde.
De steun die dochter Keiko tot op vandaag vanuit deze lagen geniet is gebaseerd op deze politiek. Binnen de georganiseerde arbeidersklasse overheerst echter een enorme afkeer van het “Fujimorisme”: enerzijds door de wijdverspreide corruptie onder het regime, maar vooral door de gewelddadige onderdrukking van strijdbewegingen tijdens de jaren ’90, die gepaard ging met een agressieve neoliberale politiek, gekend in Peru als de “Fujishock”: tot op vandaag betalen mijnconsortia nog steeds geen belastingen in Peru: een cadeau aan de multinationals dat indertijd door Fujimori werd ingevoerd. Keiko Fujimori staat voor eenzelfde beleid: ze weigert afstand te nemen van het geweld en de corruptie onder haar vader, die ondertussen veroordeeld is voor de corruptie en de moordbrigades die hij organiseerde, en die nu een gevangenisstraf van intussen 38,5 jaar uitzit. De electorale steun voor Fujimori heeft de voorbije jaren voortdurend rond de 20% geschommeld, en het is vooral de neergang van de andere kandidaten die Keiko een plaats in de tweede ronde heeft bezorgd.
OPKOMST VAN LINKS POPULISME IN PERU
De leider in de peilingen is echter de radicale linkse populist Ollanta Humala: een ex-militair die zich tot voor kort spiegelde aan het voorbeeld van Hugo Chavez in Venezuela. Enkele maanden geleden echter begon Humala steeds meer afstand te nemen van Chavez, en begon hij nauwe banden te onderhouden met de Braziliaanse oud-president Lula. Deze banden gaan vandaag zo ver dat campagnespecialisten uit de directe entourage van Lula naar Peru zijn afgezakt om Ollanta Humala te helpen met zijn campagne, en om hem een minder radicaal imago aan te meten: het rode Chavez-hemd moest plaats ruimen voor een strak pak met das, de harde taal tegenover het VS-imperialisme en de multinationals werd omgewisseld voor een vaag discours over het “promoten van de interne Peruaanse markt tegenover buitenlandse bedrijven”.
Deze imagowijziging heeft zeker gezorgd voor een zekere bredere steun bij minder gepolitiseerde lagen onder de arbeidersklasse, en tot op een zeker niveau zelfs bij een deel van de middenklasse. Aan de andere kant heeft deze koerswijziging niet tot gevolg gehad dat de meer strijdbare lagen van de arbeidersklasse zich hebben afgekeerd van Humala, integendeel: de steun die hij geniet bij activisten binnen de verschillende strijdbewegingen die vandaag in Peru aan de gang zijn blijft immens groot: zijn publieke straatmeeting op de Plaza 2 de Mayo in het centrum van Lima trok duizenden militanten die betrokken zijn in de strijd van de zucareros in het noorden van Peru, die dit plein reeds enkele maanden bezetten als protest tegen de plannen van de regering om de suikerindustrie verder te deregulariseren, en over te leveren aan een monopolistische multinational. Ook vertegenwoordigers van de havenstaking in Callao van vorig jaar waren aanwezig, evenals mijnwerkers uit het hele land die de voorbije maanden gestaakt hebben voor betere lonen en arbeidsomstandigheden. Ollanta’s slotmeeting in Arequipa werd bijgewoond door duizenden landarbeiders die betrokken zijn in de strijd rond “Tia Maria”: het Amerikaanse Southern Copper wilde in de buurt van Arequipa een grote open mijnschacht bouwen, waarbij de risico’s voor de omgeving gigantisch zouden zijn. Dit leidde tot een grote strijd van de lokale bevolking tegenover de regering en het bedrijf, met wegblokkades en massabetogingen. Verschillende keren zorgde het politie-optreden voor doden bij deze mobilisaties. Door het protest moest de regering het project voorlopig intrekken, en de betogers hopen dat Ollanta het project volledig van de kaart veegt. Deze gigantische steun vanuit de meest strijdbare lagen van de arbeidersklasse kan geen enkele andere kandidaat in deze verkiezingen claimen: toen de campagnekaravaan van Alejandro Toledo enkele dagen eerder ook Arequipa aandeed, werd de oud-president uitgejouwd, en bekogeld met stenen. In de menigte werden slogans geroepen tegen de privatisering van het lokale elektriciteitsnet in 2002, tijdens het vorige presidentschap van Toledo: een beslissing die toentertijd een enorme strijdbeweging heeft opgeroepen, en die nog steeds in het collectieve geheugen van de Arequipeños is gebleven.
Op die manier kan steun voor Humala zeker ook verklaard worden vanuit de verdergaande radicalisering en politisering onder bredere lagen van de bevolking in Peru.
WELK ALTERNATIEF BIEDT HUMALA?
De vraag is echter welk alternatief Humala vertegenwoordigt: hij beschrijft zijn economisch alternatief als het verdedigen van de “interne Peruaanse markt” tegenover de buitenlandse vrije markteconomie. Concreet wil dit zeggen dat hij meer belastingsbijdragen verwacht van buitenlandse bedrijven die in Peru actief zijn, en dat hij, indien nodig, wil overgaan tot een beperkte nationalisering, vooral in sectoren als de mijnbouw, olie –en gasindustrie, en bepaalde nutsvoorzieningen: sectoren die zo goed als volledig door multinationals worden gecontroleerd. Hij wil op deze manier echter meer ruimte geven aan “Peruaanse ondernemers”, en de markteconomie binnen het land versterken. Deze houding weerspiegelt vooral de politiek die ook in Venezuela en Bolivia wordt gevoerd: een politiek van beperkte nationalisering, maar vooral niet het omverwerpen van het kapitalistische systeem en de invoering van een democratisch socialisme: het is deze politiek die aan de lokale oligarchie en superrijken de mogelijkheid geeft de sociale politiek te boycotten door lock-outs en staatsgrepen.
Een ander belangrijk punt in de campagne van Ollanta Humala is de eis tot een grondwetswijziging. Humala stelt dat hij onder zijn presidentschap een Constitutionele Vergadering zal bijeenroepen die een nieuwe grondwet zal opstellen om meer sociale en economische rechtvaardigheid in Peru te brengen. Hij blijft echter vaag over wat deze grondwet zou moeten inhouden, of hoe deze Constitutionele Vergadering zou moeten samengesteld worden. De eis voor een grondwetswijziging komt echter regelmatig terug in heel wat strijdbewegingen van de arbeidersklasse in Peru: voor veel arbeiders gaat deze wijziging om een verandering van de eigendomsverhoudingen in het land: de nationalisatie van de sleutelsectoren in de economie, en een democratische controle van arbeiders en boeren over de economie en de rijkdommen van het land. Deze eis gaat dus veel verder dan wat Humala zelf wil zeggen, en de hoop van veel militanten is vooral dat ze door strijd onder een president als Humala veel verdere hervormingen kunnen afdwingen dan hij zelf zou willen geven.
De twijfelende houding van Humala maakt echter dat de uitkomst van de tweede ronde van de presidentsverkiezingen vandaag zeker nog niet vastligt. De campagne van Humala lijkt weinig aan te slaan bij die groep van allerarmsten die een deel van de steun voor Fujimori vertegenwoordigen: hij blijkt geen geloofwaardiger alternatief te bieden dan de beperkte sociale voorzieningen die Fujimori belooft in de armste wijken in Lima en de meest achtergestelde gebieden in het land. De steun van deze groepen is echter belangrijk om een tegengewicht te bieden tegen de rechtse politieke formaties in het land, die in een tweede ronde eerder geneigd zijn een autoritaire Fujimori te steunen dan een linkse radicaal als Humala.
Humala beseft dit, en lanceerde na het bekendmaken van de uitslag van de eerste ronde reeds een oproep naar alle strijdbewegingen van de arbeidersklasse die vandaag actief zijn, aan de sociale bewegingen en aan de bewegingen voor rechten van de autochtone bevolking om zijn campagne actief te ondersteunen, en om in heel het land op te roepen zijn kandidatuur te steunen. Eigenlijk zou het andersom moeten zijn: de kandidatuur van Humala zou een forum moeten zijn voor de strijd die vandaag in Peru plaatsvindt. Er zijn heel wat strijdbewegingen: de strijd rond Tia Maria, de strijd van mijnarbeiders in het hele land de voorbije jaren, een grote staking in de haven van Callao in april en mei 2010,… Cruciaal is echter dat deze strijdbewegingen verenigd worden door een gezamenlijk perspectief te bieden op een politiek alternatief. Humala zou hierin een rol kunnen spelen, maar wil deze rol schijnbaar niet spelen, en veel strijdbare arbeidersmilitanten in Peru beseffen dit. Toch merken zij ook dat de verkiezing van Humala een stap vooruit zal betekenen voor de arbeidersbeweging, die de nieuwe president onmiddellijk zal testen, en druk zal uitoefenen om een einde te maken aan de harde repressie tegenover de arbeidersbeweging die zowel onder APRA, Toledo als Fujimori aanwezig is geweest, en druk zal zetten om verdergaande hervormingen af te dwingen. De hoop op echte structurele hervormingen in het voordeel van de arbeidersklasse bij Humala is groot onder brede lagen, en we moeten begrip tonen voor dit gevoel, zonder echter onze kritiek op de negatieve aspecten van Humala’s programma in te slikken.
DE ARBEIDERSBEWEGING HEEFT NOOD AAN HAAR EIGEN ORGANISATIES EN PROGRAMMA
Het is echter belangrijk dat de arbeidersbeweging in Peru zelf een initiatief neemt in de opbouw van een politiek alternatief. De eis rond een grondwetswijziging zou geconcretiseerd moeten worden naar een eis voor concrete hervormingen: een nationalisering van de mijnbouw, olie –en gasexploitatie, de banken en de sleutelsectoren van de industrie. Hiermee is er genoeg rijkdom beschikbaar voor het invoeren van een gratis en degelijk nationaal onderwijssysteem en een nationale gezondheidsdienst, een sterke verhoging van de minimumlonen tot 2000 soles per maand, en een automatische koppeling van de lonen aan de index van de consumptieprijzen.
Regularisering van die sectoren van de informele economie op het gebied van arbeidersrechten en lonen, een nationale dienst die landbouwers degelijke prijzen biedt voor hun producten, en die het voedsel aan betaalbare prijzen kan aanbieden. De beweging voor een grondwetswijziging moet omgevormd worden naar een actieve politieke beweging van strijdbare militanten uit de arbeidersbeweging, die comités vormen in bedrijven, dorpen en wijken. Deze comités kunnen een belangrijke rol spelen in het verbreden van de strijd die vandaag reeds aanwezig is, en kunnen een concreet alternatief bieden aan de armste lagen van de bevolking die vandaag buiten het politieke leven blijven.
De constitutionele vergadering moet worden samengesteld uit vertegenwoordigers die op democratische wijze worden verkozen in deze comités, en moet een regering van arbeiders en arme boeren vormen die de beschreven hervormingen kan doorvoeren. Zo’n regering zal een echte socialistische politiek kunnen voeren, onafhankelijk van de buitenlandse bedrijven, en van de Peruaanse burgerij zelf. Enkel het democratisch socialisme, waarbij de rijkdom in de maatschappij onder controle staat van de arbeidersklasse, kan een dergelijke politiek mogelijk maken.
Artikel door Tim (Brussel)