Kan de Democratische Partij hervormd worden?

Dossier door Tony Wilsdon en Tom Crean uit ‘Socialist Alternative’

De voorbije weken sprak Bernie Sanders zich steeds scherper uit over de situatie in de Democratische Partij. Hij antwoordde op de beschuldiging van geweld door zijn aanhangers op de coventie van de Democratische Partij in Nevada: “De Democratische Partij staat voor een keuze. Ze kan de deuren openen en mensen die voor echte economische en sociale verandering opkomen verwelkomen, mensen die bereid zijn om tegen Wall Street, de inhaligheid van de grote bedrijven of de fossiele brandstoffenindustrie in te gaan. Of de partij kan kiezen voor het behoud van de huidige structuur, afhankelijk blijven van financiële bijdragen door de superrijken en ervoor kiezen om een partij te zijn met een beperkte betrokkenheid.”

We zijn het eens met de beschrijving van Bernie over het establishment van de Democratische partij, maar hij lijkt te denken dat het mogelijk is om deze partij te hervormen tot een instrument voor de belangen van de 99%. Is dat een haalbare strategie? Kan de Democratische Partij het middel zijn waarmee de politieke revolutie tegen de klasse van miljardairs gevoerd worden?

Voor Bernie zich kandidaat stelde, riep Socialist Alternative hem op om als onafhankelijke aan de verkiezingen deel te nemen. We waarschuwden dat deelnemen aan de voorverkiezingen bij de Democraten eenvoudiger kon lijken, maar dat deze partij in handen is van de grote bedrijven. De Democraten doen zich graag progressief voor, maar hebben consequent alle grote sociale bewegingen verraden door ze eerst naar zich toe te trekken en vervolgens af te zwakken tot wat aanvaardbaar is voor het establishment. Dat is waarom de Democratische Partij ook wel het “kerkhof van sociale bewegingen” genoemd wordt.

Historisch ontstond de Democratische Partij als partij van de onderdrukkende klasse. Aanvankelijk was het de partij van de slavenhouders. Na de afschaffing van de slavernij was het een partij die gefinancierd en gedomineerd werd door de grote bedrijven. Vanaf de jaren 1930 werd ze gezien als de partij die het meest verbonden was met de belangen van de georganiseerde arbeidersbeweging, de zwarte bevolking en de vrouwen. Maar tot in de jaren 1960 was er nog steeds een “Dixiecrat”-vleugel van hevige voorstanders van het apartheidsstelsel van Jim Crow in het zuiden van de VS. Op elk ogenblik in de geschiedenis en rond elke belangrijke kwestie, koos de Democratische Partij steeds de kant van de rijke elite tegen de belangen van de 99%.

Op het belangrijke terrein van het buitenlandse beleid zijn de Democraten trouwe woordvoerders van de bedrijfsbelangen. Democraten lagen aan de basis van de Amerikaanse imperialistische oorlogen in Vietnam en Korea. Ze steunden de invasie van Bush in Afghanistan en Irak. Obama heeft de Amerikaanse betrokkenheid in deze oorlogen verdergezet. Op 15 mei 2016 schreef de New York Times: “President Obama voerde campagne als anti-oorlogskandidaat, maar was langer in oorlog dan gelijk welke andere Amerikaanse president.”

Momenteel baseert Hillary Clinton zich sterk op angst voor de mogelijkheid dat Trump president wordt. Sanders en de meeste progressieven zullen stellen dat de Republikeinen het voornaamste obstakel voor vooruitgang zijn. Het klopt dat de Republikeinse Partij sinds de jaren 1970 consequent ingaat tegen de publieke sector, de rijken steeds rijker maakt en alle verworvenheden van werkenden, zwarten, vrouwen en LGBTQ-mensen ondermijnt. Maar wat niet aan bod komt in de retoriek, is dat er de afgelopen 40 jaar doorgaans een machtsverdeling was tussen Democraten en Republikeinen. Voor de meeste wetgeving was er steun van delen van beide partijen nodig. Anders gezegd: de stemmen voor de Democratische Partij waren nodig om de afgelopen 40 jaar een zogenaamd Republikeins beleid te voeren.

Hoe progressief was Roosevelt?

Er is een breedverspreid idee onder de progressieve linkerzijde dat de Democraten “naar hun roots” moeten terugkeren waarbij er een verleden als progressieve partij zou bestaan. Dit idee wordt opgebouwd rond een verwijzing naar de regeringen van Roosevelt in de jaren 1930 en 1940 en naar de regeringen van Kennedy en Johnson in de jaren 1960.

Het progressieve imago van Roosevelt komt voort uit de hervormingen in de zogenaamde ‘New Deal’, hervormingen uit de eerste termijn van Roosevelt. Er werd onder meer beslist om werklozen een uitkering toe te kennen, jobs te creëren, sociale zekerheid in te voeren, de arbeidsduur wettelijk tot 40 uur per week te beperken, bepaalde controles op financieel kapitaal door te voeren (met de Glass Steagall Act), … Dat laatste is overigens opnieuw afgeschaft door een andere Democratische president, Bill Clinton. Wat in het discours over de ‘progressieve Roosevelt’ ontbreekt, is de context waarin dit beleid naar voor kwam.

Roosevelt werd in november 1932 verkozen, vier jaar in de Grote Depressie die veroorzaakt werd door de financiële speculatie van de jaren 1920. Hij raakte verkozen als fiscaal conservatieve kandidaat. Doorheen het land groeide de onrust als gevolg van de massale werkloosheid: tientallen miljoenen werkloze en verarmde werkenden leden honger. Er waren vastberaden betogingen en stakingen – waaronder lokaal ook algemene stakingen. Het protest nam toe en steeds meer werkenden gaven kritiek op het kapitalistisch systeem dat hen zo meedogenloos aan de kant schoof.

De radicaliserende arbeidersbeweging en de groeiende invloed van socialisten werd door Roosevelt terecht gezien als een potentieel gevaar voor het kapitalisme. Hij verliet zijn fiscaal conservatieve beleid dat de omstandigheden voor de gewone bevolking enkel erger maakte en elk economisch herstel tegenhield. In plaats van dit beleid kwamen er maatregelen zoals geld in de economie pompen om de vraag te stimuleren. Deze aanpak werd eerder verdedigd door de Britse econoom John Maynard Keynes en wordt daarom vaak omschreven als ‘Keynesianisme.’ Delen van de heersende klasse waren tegen het beleid van Roosevelt en omschreven dit als ‘soicalisme.’ Maar Roosevelt maakte duidelijk dat zijn doel het behoud van het systeem was, niet het ondermijnen ervan.

De maatregelen van de New Deal zorgden voor een tijdelijke stimulans van de Amerikaanse economie. Tientallen miljoenen werkenden haalden daar hoop uit, ook al was Roosevelt geen vriend van de werkende bevolking. Zodra de economie tekenen van beperkt herstel toonde, bouwde Roosevelt het jobprogramma af en kwam er een nieuwe forse neergang. Onder Roosevelt werd de Nationale Garde meer tegen de arbeidersbeweging ingezet dan onder gelijk welke andere president. De eerste operatie van Amerikaanse troepen in 1940 was tegen vakbondsleden in Californië, niet tegen Japanse of Duitse troepen. Op hetzelfde ogenblik werden Japanse Amerikanen in detentiekampen opgesloten.

Roosevelt bleef doorheen de Tweede Wereldoorlog repressief optreden tegen stakers. Voor zijn dood probeerde hij een succesvole stakingsgolf in 1945-46 te stoppen. Toen duidelijk werd dat repressie alleen niet volstond om de vakbonden te stoppen, kwam Harry Truman, de Democratische opvolger van Roosevelt als president, met de Taft-Hartley Act. Deze anti-vakbondswet werd met de steun van een meerderheid van de Democratische parlementsleden gestemd. Deze beruchte wet maakte heel wat vormen van stakersposten illegaal en er kwamen tal van wettelijke beperkingen voor de arbeidersbeweging. De vakbondsleiders stemden hiermee in omdat er tegelijk ook toegevingen waren in de naoorlogse periode, maar ook omdat hen beloofd was dat ze mee aan tafel konden schuiven met de grote bedrijven. Het leidde er ook toe dat de arbeidersbeweging geen eigen partij vormde en opgesloten bleef in het keurslijf van de Democratische Partij.

Het tijdperk van Kennedy en Johnson

De Democratische Partij verwijst ook naar de progressieve wetgeving onder Kennedy en Johnson in de jaren 1960. Beiden waren geen vrienden van de arbeidersbeweging, de burgerrechtenbeweging of gewone mensen doorheen de wereld. Het was Kennedy die de militaire interventie in de oorlog in Vietnam begon en de invasie van de Varkensbaai tegen Cuba organiseerde. Johnson liet het conflict in Vietnam escaleren tot een grootschalige oorlog.

Het waren niet de Democraten maar de moedige burgerrechtenbeweging en de daaropvolgende anti-oorlogsbeweging die het beleid van de jaren 1960 en 1970 veranderden als onderdeel van een golf van radicale strijd doorheen het land. Het leidde tot een ander politiek klimaat waardoor politici van beide partijen belangrijke hervormingen moesten doorvoeren, denk maar aan de Civil Rights Act van 1964. Net zoals bij de New Deal en andere hervormingen was het doel om een verdere radicalisering en eisen voor verregaandere veranderingen te stoppen.

Als er voor de Democraten ooit een ogenblik was waarop de progressieve agenda die Sanders verdedigt had kunnen doorgevoerd worden, dan was dit in de jaren 1960. De economie kende een snelle groei. De maatregelen tegen armoede en voor burgerrechten waren echter beperkt. Er kwamen geen massale programma’s van jobcreatie waarbij ook het structureel racisme werd gestopt. Het bleef bij tijdelijke maatregelen om groeiende sociale bewegingen af te remmen. Naarmate die bewegingen minder impact hadden, werden ook de maatregelen afgebouwd.

De gehate Johnson ging niet over tot een sociaal beleid, hij gaf de voorkeur aan een oorlogspolitiek in Vietnam en moest uiteindelijk het schip verlaten onder druk van een massale anti-oorlogsbeweging. Het was ironisch genoeg onder de Republikein Nixon dat de druk van onderuit leidde tot de belangrijkste sociale verworvenheden zoals maatregelen tegen discriminatie, veiligheid op de werkvloer en een basisbescherming van het leefmilieu.

Neoliberalisme

De economische groei van het VS-kapitalisme na de Tweede Wereldoorlog kwam ten einde in de diepe recessie van 1974-75. Het vormde het begin van een nieuwe crisis van het kapitalisme. Het economische beleid van 1940 tot 1974 was gebaseerd op een Keynesiaanse aanpak met een grote rol voor de overheid in het creëren van infrastructuur en het toekennen van beperkte sociale voordelen. Het toepassen van een Keynesiaans beleid was rechtstreeks verbonden met de vraag van de kapitalistische elite om een economische neergang te vermijden en de productie van goederen voor de export in stand te houden.

Het einde van de grote economische opgang van 1950 tot 1974 vormde het begin van een nieuwe crisis van het kapitalisme. De groeiende Keynesiaanse uitgaven tegen de achtergrond van een vertragende economie zorgden voor een sterke toename van de inflatie. Het dwong de heersende elite tot een koerswijziging naar neoliberalisme.

Het neoliberalisme wil het aandeel van de middelen dat naar de werkende klasse gaat beperken om de winstvoeten van de grote bedrijven te versterken en de Amerikaanse bedrijven meer concurrentieel te maken tegenover de internationale rivalen. Maar aangezien elk land een neoliberaal beleid begon te voeren, werd het een vicieuze neerwaartse spiraal waarbij de levensstandaard overal fors naar beneden werd getrokken.

Het neoliberale beleid in de VS leidde tot een algemene aanval op de lonen, gezondheidsuitkeringen, regels inzake arbeidsvoorwaarden en veiligheid op het werk, pensioenen en ook de achturendag werd opgegeven. Tegelijk werden sociale programma’s beperkt en werd bespaard op publieke huisvesting. Het aantal werklozen en daklozen nam toe. Dit werd gebruikt als waarschuwing voor de werkenden die overwogen om in staking te gaan of tegen het offensief van de werkgevers in te gaan. De grote bedrijven keerden terug naar de oude methode waarbij direct stakingsbrekers werden ingezet. Werkgevers konden gebruik maken van bestaande wetgeving om stakende arbeiders meteen te vervangen. Het ging gepaard met stelselmatige aanvallen op verworvenheden van Afro-Amerikanen en andere onderdrukte minderheden. De gevestigde media versterkten racistische propaganda om verdeeldheid onder de werkenden te stimuleren.

Democraten en Republikeinen: beiden verantwoordelijk voor crisis

Progressieven proberen dit neoliberaal economisch beleid aan de Republikeinen toe te schrijven, in het bijzonder aan Ronald Reagan die in 1980 verkozen werd. Het neoliberalisme was echter van bij het begin een project van beide partijen. De eerste neoliberale maatregelen werden ingevoerd door president Carter, een Democraat. Het werd geïnstitutionaliseerd door Reagan en nadien verdergezet door alle presidenten van beide partijen.

De gevolgen van dit beleid kwamen als een voorhamer op het hoofd van de gewone werkenden en hun gezinnen terecht tijdens de recessie van 2008. De enorme toename van ongelijkheid, het ontmantelen van sociale programma’s, de verzwakking van de vakbonden, de vrijhandelsakkoorden die jobs kosten, de toenemende repressie, … het is allemaal eigen aan het neoliberalisme en de dieper wordende crisis van het kapitalisme.

Beide partijen hebben dit beleid doorgevoerd en opgedreven. Het belangrijkste verschil is dat de Republikeinen deze agenda openlijk verdedigen, terwijl de Democraten het bedekter doen. Verschillende Democratische presidentskandidaten hebben beloofd om voor verandering te zorgen. Bill Clinton beloofde om een einde te maken aan de Reaganomics, maar kwam zelf met het vrijhandelsakkoord NAFTA, de Wereldhandelsorganisatie, intrekking van programma’s van sociale welvaart, het opdrijven van het aantal gevangenen en het economisch beleid was gericht op meer winsten voor Wall Street en de financiële sector.

Dit wil niet zeggen dat beide grote partijen gewoon hetzelfde zijn. Elke partij baseert zich op steun uit verschillende hoeken en komt met verklaringen om deze basis te behouden. Zo trok de volledige “Dixiecrat”-vleugel van de Democraten in het zuiden naar de Republikeinen in de jaren 1970 en 1980. Het maakt dat de Democraten vandaag meer afhankelijk zijn van progressieve werkenden en jongeren in de rest van het land. De Democratische Partij is geen betrouwbare bondgenoot van vrouwen, zwarten, migranten of LGBTQ-mensen, maar slaagt er wel in om zich progressief voor te doen. Dat kan vooral omwille van de bijzonder reactionaire standpunten die door de Republikeinen worden ingenomen.

Democraten – partij van de 1%

De soms scherpe tegenstelling met de Republikeinen rond sociale thema’s verandert niets aan het feit dat de Democraten een partij van de 1% rijksten zijn. President Obama is slechts het meest recente voorbeeld. Ondanks het enthousiasme voor de beloofde breuk met het beleid van Bush, was zijn eerste maatregel de beslissing om de banken van Wall Street te ondersteunen. Het belangrijkste doel van zijn beleid is het herstellen van de positie van het VS-kapitalisme. Er wordt niet vertrokken van de noden van de 99% die gebukt gaan onder de gevolgen van 30 jaar neoliberaal beleid. Het falen van Obama om jobs te voorzien, slachtoffers van de huizencrisis bij te staan, het grote aantal gevangenen terug te dringen of de repressieve drugswetgeving aan te passen, is veelzeggend. Onder het bewind van Obama waren er records inzake het aantal uitwijzingen of nog wat het aantal aanvallen met drones betrof.

In deze periode van kapitalistische crisis zijn de heersende elite en het establishment van de Democraten niet bereid om de progressieve agenda van Sanders te omarmen. De structurele Keynesiaanse hervormingen die door het kapitalisme in de periode van naoorlogse groei toegelaten werden, zijn vandaag niet meer mogelijk. Dat is waarom de elite zo vastberaden Hillary Clinton ondersteunt, zij verdedigt hun belangen al erg lang. De politiek van de Democratische Partij is sterk ingebed in de belangen van de 1% rijksten, niet die van de 99%. Sanders wijst er zelf op dat verandering van onderuit moet komen. Dit zal massale bewegingen vereisen die gebaseerd zijn op de sociale macht van de arbeidersklasse, de opbouw van een nieuwe partij van de 99% en uiteindelijk zal er voorbij de grenzen van het kapitalisme in de richting van een socialistische maatschappijverandering moeten gegaan worden om de politieke revolutie te bewerkstelligen.

Hoe de grote bedrijven de controle behouden

De belangen van de grote bedrijven zijn sterk verbonden met de Democratische Partij. Er zijn verschillende manieren om deze greep te behouden.

Eerst en vooral zijn er de miljarden die in verkiezingscampagnes gepompt worden om ervoor te zorgen dat verkozenen naar hun pijpen dansen. Geen enkele partij die het grootste deel van zijn inkomsten van de grote bedrijven krijgt, kan ooit de belangen van de 99% dienen. De campagne van Bernie Sanders is op weg om 250 miljoen dollar steun te bereiken. Al deze middelen komen van gewone mensen en tonen voor eens en altijd aan dat het mogelijk is om een sterke nationale campagne te voeren die los staat van het geld van de grote bedrijven. Maar waar is de strategie om het geld van de grote bedrijven uit de volledige Democratische Partij weg te krijgen? Een dergelijke ‘hervorming’ zou nooit aanvaard worden door de meeste verkozenen van de partij.

Ten tweede is er het ondemocratische proces van voorverkiezingen. Miljoenen mensen hebben de afgelopen maanden een snelle les gekregen van hoe de partijleiding gesloten voorverkiezingen, onverkozen superafgevaardigden, een strakke verkiezingsagenda en de gevestigde media kan gebruiken om rebelse kandidaten als Sanders te stoppen.

Sanders stelt nu voor om het partijprogramma op de nationale conventie te veranderen. Ongetwijfeld kan Bernie een aantal wijzigingen effectief bekomen. Maar het probleem is dat dit niet doorslaggevend is voor gelijk welke partij. Het gaat om een rookgordijn. Er is immers geen enkel mechanism binnen de Democratische Partij om van kandidaten te eisen dat ze het partijprogramma steunen. Het programma is eerder een wensenlijst die na de conventie zo snel mogelijk terug in de vergetelheid geraakt.

Wat met de oproep van Sanders om de werking an de Democratische Partij te veranderen? De verschillende maneuvres tegen Sanders en recent zelfs de schaamteloze inbreuken op de regels tijdens de Democratische conventie in de staat Nevada, waar er op het laatste moment veranderingen werden doorgevoerd om afgevaardigden van Sanders uit te sluiten, geven aan dat er hoogstens een schijndemocratie is binnen de Democratische Partij. Waar nodig worden regels genegeerd of gewoon herschreven zodat het beoogde resultaat wordt bekomen.

De Democratische Partij is geen instrument dat met een nieuwe progressieve inhoud kan ingevuld worden. Het is een brutaal instrument van de heersende elite gericht op het verdedigen van de belangen van die elite. De elite zal met haar Democratische partijleiding niet zomaar de controle over dit belangrijke instrument uit handen geven. Desnoods worden enkele regels gebroken. Desnoods wordt de macht overgedragen aan onverkozen superafgevaardigden. Dit geeft aan hoe ver de leiding gaat om de belangen van het establishment te verdedigen.

Indien Sanders ondanks alle obstakels toch de nominatie van de Democratische Partij had behaald – wat nu onmogelijk lijkt – dan zou de kwestie zich erg scherp stellen: de politieke revolutie doortrekken naar de presidentsverkiezingen en de periode daarna met hetzelfde programma en een opstelling waarbij geen middelen van de bedrijfswereld worden aanvaard, zou leiden tot een open oorlog binnen de Democraten. Als Democratische kandidaten zouden Sanders en zijn aanhangers in de praktijk de basis moeten leggen voor een nieuwe partij. Nu Sanders in de Democratische voorverkiezingen is afgeblokt, zal het erop aankomen om te bouwen aan een nieuwe partij van de 99% met diegenen die een politieke revolutie willen.

Wat arbeiderspartijen bereikten

Hoe komt het dat elk ander ontwikkeld kapitalistisch land buiten de VS een vorm van algemene gezondheidszorg kent? In debatten met Clinton stelde Bernie Sanders deze vraag meermaals. Een deel van het antwoord is dat bijna al deze landen een of andere vorm van onafhankelijke arbeiderspartij kenden. Zo werd de Britse Nationale Gezondheidsdienst ingevoerd onder een Labour-regering na de Tweede Wereldoorlog. In de provincie Saskatchewan was het de sociaaldemocratische Cooperative Commonwealth Party die de algemene gezondheidszorg naar Noord-Amerika bracht. Veel landen kenden een eigen nationaal pensioenstelsel, gratis hoger onderwijs en andere hervormingen die als gevolg van de kracht van de arbeidersbeweging werden bekomen. Er waren partijen die minstens deels de belangen van de werkenden vertegenwoordigden. Vandaag voeren onder meer de Franse werkenden en jongeren strijd om te vermijden dat de verworvenheden uit het verleden terug verdwijnen.

De sterke arbeidersbeweging in de VS dwong een aantal belangrijke hervormingen af in de jaren 1930 en 1940, in veel sectoren werden in de jaren 1950 en 1960 indrukwekkende loonsverhogingen en voordelen bekomen. Ongetwijfeld was er veel meer mogelijk geweest op federaal vlak indien er een arbeiderspartij was. Bernie richt zich op het hervormen van de Democraten, maar ironisch genoeg wijst de vraag die hij stelt net op de nood aan een onafhankelijke politieke kracht van de arbeidersklasse.

In de afgelopen periode werd wereldwijd een neoliberaal beleid gevoerd. De meeste arbeiderspartijen – zeker de sociaaldemocratische partijen die al lange tijd een pro-kapitalistische leiding kenden – zijn omgevormd tot volledig pro-kapitalistische partijen.

Het afdwingen en behouden van verworvenheden zoals deze die in de naoorlogse groeiperiode bekomen werden, zal vandaag veel moeilijker zijn in een context van kapitalistische neergang. Onafhankelijke politieke organisaties van de arbeidersklasse zullen meer dan ooit noodzakelijk zijn.

Dit vind je misschien ook leuk...