Keynes, de crisis van het neoliberalisme en waarom het kapitalisme niet kan worden hervormd

Covid-19 heeft de wereld op zijn kop gezet, waardoor veel van wat onmogelijk werd geacht nu wel mogelijk lijkt. In de context van een nieuwe crisis voor het kapitalisme en de wereldwijde ondermijning van de neoliberale orde is er opnieuw grotere aandacht voor de ideeën van de liberale econoom John Maynard Keynes. Maar bieden die ook een uitweg uit de crisis?

De Covid-19-crisis richt een ravage aan in het leven van de arbeidersklasse en de arme mensen op de hele planeet. Niet alleen in de vorm van het virus zelf, maar ook met de economische crisis die ermee gepaard gaat en die door velen wordt beschouwd als de ergste sinds de Grote Depressie van de jaren 1930. De Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) schat dat 50% van de werknemers in de wereld als gevolg hiervan hun levensstandaard zal zien dalen.(1)

Deze scherpe economische neergang komt iets meer dan tien jaar na de Grote Recessie van 2008. Het herstel dat toen volgde, was zwak en enorm ongelijk. Het verdiepte de ongelijkheid door het opvoeren van de bestaande neoliberale trends van groeiende welvaartsverschillen, toenemende precariteit op de werkvloer, stagnerende lonen, onbetaalbare huisvesting en uitholling van de openbare diensten.

In de context van de coronacrisis zijn de kapitalistische staten echter gedwongen om maatregelen te nemen die breken met de neoliberale orthodoxie waar ze al tientallen jaren volledig in vast zaten. Dit wordt geïllustreerd door de besluiten van de Ierse regering om – zij het tijdelijk – een eenvormig gezondheidssysteem te creëren, waarbij ziekenhuizen in het publieke systeem worden opgenomen, uithuiszettingen worden verboden, de huurprijzen worden bevroren en de overheidsuitgaven worden verhoogd. Overal ter wereld hebben de regeringen snel stimuleringsmaatregelen genomen op een grotere schaal dan in de periode 2008-2009. Zo kwam er in de VS een programma dat goed is voor 10% van het BBP. In 2009 was dat 5% en werd het programma over verschillende maanden uitgevoerd.

De uitvoering van dit beleid is in feite een erkenning van de beperkingen en zelfs tekortkomingen van de ‘vrije’ markt, en van de noodzaak van overheidsinterventie en publieke investeringen om een noodsituatie op het gebied van de volksgezondheid van deze omvang het hoofd te bieden. Hetzelfde geldt natuurlijk voor de reeds bestaande noodsituaties op het gebied van huisvesting, geestelijke gezondheid, klimaatverandering …

Neoliberalisme betwist

De vertegenwoordigers van het kapitalisme vrezen dat de huidige crisis het verzet tegen het systeem zal aanwakkeren en daarmee ook meer politieke en sociale instabiliteit. Al voor het uitbreken van de Covid-19-crisis was het duidelijk dat de sociale basis van het neoliberalisme drastisch was ondermijnd. Dit was vorig jaar te zien in de revolutionaire protestbewegingen in landen als Soedan, Libanon, China (Hongkong) en Chili.

Dichter bij huis is er een historische crisis voor de traditionele partijen van het politieke establishment. Ondanks de economische groei van de afgelopen jaren nam het ongenoegen toe en kalfde de steun voor de partijen van het zogenaamde “politieke centrum” af.

Gezien het perspectief van sociale onrust wordt de hegemonie van het neoliberalisme, zowel ideologisch als in termen van het beleid van de kapitalistische regeringen, verder ter discussie gesteld. Staatsinterventie, met inbegrip van verhoogde overheidsuitgaven en zelfs nationalisatie (van falende bedrijven), zal steeds meer op de agenda komen te staan. Het is waarschijnlijk dat de ideeën, of varianten ervan, van de econoom John Maynard Keynes prominenter zullen worden in het denken van de strategen van het kapitalisme.

Dit geldt ook voor prominente figuren en organisaties binnen de linkerzijde en de arbeidersbeweging. Denk bijvoorbeeld aan de linkse reformistische benadering zoals die van Bernie Sanders en Alexandria Ocasio-Cortez (AOC) in de VS. Maar ook in de vakbonden zal er een groeiende aandacht zijn voor Keynes. De leiding van het Ierse Congres van Vakbonden (ICTU) nodigde Keynes-biograaf Lord Robert Skidelsky bijvoorbeeld uit om alternatieven voor het neoliberalisme te bespreken op vakbondsconferenties. (2) Het Keynesianisme wordt vooral gebruikt om het idee te vestigen dat het mogelijk is dat het kapitalisme de crisis kan overkomen en meer rationeel, zelfs meer menselijk, kan gemaakt worden.

Wie is Keynes? Wat is Keynesianisme?

Keynes was geen socialist, noch een vertegenwoordiger van de arbeidersbeweging. Nochtans wordt hij vandaag in de reformistische linkerzijde verdedigd. Hij was een liberale econoom, geboren in de geprivilegieerde omgeving van de heersende Britse klasse. Zijn beroemde uitspraak dat “de klassenstrijd mij aan de kant van de opgeleide bourgeoisie zal vinden”, illustreert wiens klassenbelangen hij in wezen voor ogen had. Dit was het uitgangspunt voor zijn economische prognose en oplossingen, iets wat de voorstanders van zijn ideeën in de arbeidersbeweging, die beweren dat het kapitalisme op de een of andere manier kan worden hervormd liefst negeren.

Om dat laatste punt te illustreren, een uitspraak van Brendan Ogle, vakbondsleider bij Unite in Ierland: “In essentie was Keynes van mening dat volledige werkgelegenheid en prijsstabiliteit het beste kunnen worden bereikt door niet te werken met een volledig marktliberalisme, maar door interventie van de overheid met een beleid dat de productie van de natie eerder dan die van een individu als de belangrijkste dynamiek beschouwt. Keynes geloofde immers in de ‘maatschappij’.” (3)

Keynes en zijn ideeën kwamen naar voren in het begin van het interbellum, waar zich in de nasleep van de chaos van de wereldoorlog economische crisissen ontwikkelden. De Russische Revolutie en de verdere revolutionaire omwentelingen, vormden een reële existentiële bedreiging voor het kapitalisme. Deze dreiging kende een nieuwe opgang met de Grote Depressie vanaf 1929 met het ontstaan van massale werkloosheid en de verwoestende gevolgen daarvan voor de levensstandaard van de arbeidersklasse.

Gevestigde kapitalistische economen hielden aan het begin van de Grote Depressie vast aan het concept van de “onzichtbare hand van de markt”. Ze stelden dat vraag en aanbod, concurrentie en vrije handel – zonder staatsinmenging – de economische terugval op natuurlijke wijze zouden overwinnen. De dynamiek van een systeem dat gebaseerd is op privaat ondernemerschap, zo betoogden zij, was zowel zelfcorrigerend als zelfregulerend en zou al snel leiden tot een periode van groei en een opleving.

Naarmate de omvang van de crisis duidelijker werd, kwamen Keynes en de door hem beïnvloede kapitalistische regeringen tot de conclusie dat de ‘laissez faire’-houding van de neoklassieke school van burgerlijke economen eenvoudigweg niet geschikt was voor het beoogde doel. Niet alleen werd het kapitalisme geconfronteerd met de dreiging van volksopstanden en revolutie, er was ook het bestaan van de Sovjet-Unie, die in de jaren 1930 een aanzienlijke economische vooruitgang boekte op een ogenblik dat kapitalistische economieën wankelden. Ondanks de wrede, dictatoriale heerschappij van de bureaucratische kaste die de politieke macht onder leiding van Stalin uitoefende, was de economie van de Sovjet-Unie gebaseerd op staatseigendom en planning van de belangrijkste middelen. Dit toonde aan dat een alternatief voor het kapitalisme levensvatbaar was.

In een brief aan de nieuw gekozen president van de VS, Franklin D. Roosevelt, legde Keynes de keuze uit waarmee hun systeem werd geconfronteerd en waarom een koerswijziging noodzakelijk was: “U bent nu de vertrouwenspersoneel voor al diegenen die proberen het kwaad te herstellen door middel van een beredeneerd experiment binnen het kader van de bestaande sociale orde. Als u faalt, zal de rationele verandering ernstig aangetast zijn, waardoor het terrein overgelaten wordt aan de orthodoxie en de revolutie.”

De Grote Depressie & de ‘New Deal’

Een dergelijke koers betekende voor Keynes een grotere ingreep van de overheid in de economie om de onzichtbare krachten van de markt te reguleren. In zijn werken, zoals zijn magnum opus uit 1936, “The General Theory of Interest, Employment and Money”, benadrukte Keynes de noodzaak van agressieve en inflatoire overheidsinterventie en -uitgaven in bijvoorbeeld programma’s voor openbare werken, zoals de bouw van vliegvelden, treinstations en wegen, om werkgelegenheid te creëren. Dit zou de “effectieve vraag” van de arbeidersklasse stimuleren en op zijn beurt een markt creëren voor de goederen en diensten die door private kapitalistische bedrijven worden geproduceerd.

Door het aanbieden van infrastructuurprogramma’s die de economie stimuleren en directe werkgelegenheid creëren, wordt de vraag naar goederen en diensten gestimuleerd, waardoor kapitalisten worden gestimuleerd om hun opgepotte winsten te investeren in productie en zo de basis te leggen voor volledige werkgelegenheid. De voorstanders van een ongereguleerd vrijemarktkapitalisme geloofden in het concept van de “economie van de aanbodzijde”, dat wil zeggen dat het aanbod van goederen via kapitalistische investeringen steevast zou voldoen aan een vraag (voornamelijk van werkenden) op de markt, een argument dat door de 18e eeuwse Franse econoom Jean Baptiste Say naar voren werd gebracht. Het ging er dus gewoon om private investeringen in de economie aan te moedigen via maatregelen zoals een lage vennootschapsbelasting en deregulering.

De eerste kapitalistische regering die in de jaren 1930 experimenteerde met de ideeën van Keynes, was de Amerikaanse regering onder Franklin D Roosevelt. Dit gebeurde met zijn beroemde ‘New Deal’. Roosevelt kwam aan de macht tegen de achtergrond van massale werkloosheid en opkomende arbeidersstrijd. Daarin speelden socialisten een actieve rol, waaronder de snel groeiende Communistische Partij (die uitgroeide tot een partij met 100.000 leden) maar ook de Amerikaanse trotskisten. Tegen deze achtergrond voerde Roosevelt een reeks programma’s door om werkgelegenheid te creëren en hervormingen door te voeren, zoals de Social Security Act van 1936.

Deze maatregelen droegen bij tot een gedeeltelijke verhoging van de levensstandaard en het tijdelijk creëren van banen, maar waren niet de doorslaggevende factor om de VS uit de crisis te halen. Ook moet worden opgemerkt dat het Amerikaanse kapitalisme, als opkomende kapitalistische macht in de wereld, over grotere economische reserves beschikte om de in de New Deal doorgevoerde hervormingen door te voeren, in tegenstelling tot die van de aftakelende kapitalistische machten in Europa.

Tussen 1934 en 1937 werden in de VS vijf tot zeven miljoen jobs gecreëerd. Deze periode van relatief economisch herstel werd echter al snel gevolgd door een terugval in 1937-1939 en aan het eind van het decennium waren er opnieuw 10 miljoen werklozen. De dreigende oorlog in Europa en Azië, waar het Amerikaanse kapitalisme uiteindelijk in december 1941 in werd meegesleept, dwong tot het creëren van een nieuwe oorlogseconomie, wat wel resulteerde in volledige werkgelegenheid en een nieuwe groei. Dit, en niet de maatregelen van de New Deal, zou cruciaal blijken om de Grote Depressie te overwinnen, een economische neergang die gepaard ging met opkomende arbeidersstrijd en algemene onrust.

Geen oplossing voor kapitalistische tegenstrijdigheden en crises

Een belangrijke fout in de analyse van Keynes was dat de fundamentele tegenstrijdigheid van de kapitalistische productie niet werd onderkend. Hij gaf geen antwoord op de vraag waar de middelen vandaan zouden komen om de door hem bepleite stimulusmaatregelen te financieren. Zou het komen van de winsten van het grootkapitaal en de superrijken, of van nieuwe belastingen (direct of indirect) op de arbeidersklasse? Kapitalisten investeren niet om aan de “vraag” of aan de sociale behoeften in het algemeen te voldoen. Ze worden gedreven door het streven naar winstbejag op korte termijn. Het verhogen van de lonen en de belastingen op deze winsten zal de winstmarges negatief beïnvloeden en de kapitalistische bedrijven minder concurrerend maken ten opzichte van hun concurrenten. Zij zullen zich in de praktijk altijd verzetten tegen beleid dat een impact heeft op hun winsten.

Kapitalisten kunnen financiering verschaffen in de vorm van leningen, maar ook hier zijn banken en obligatiehouders op de financiële markten er om geld te verdienen, niet om krediet te verstrekken omwille van de kredietverlening, en zullen zij ervoor zorgen dat dergelijke leningen tegen exorbitante tarieven worden terugbetaald – waardoor de overheidsschuld nog groter wordt. Als de kapitalistische klasse niet bereid is om voor deze maatregelen te betalen, zullen het dus altijd de werkenden zijn die daartoe gedwongen worden, waardoor de goederenmarkt opnieuw wordt ondermijnd en een nieuwe deflatiespiraal wordt gecreëerd.

Het is ook een vergissing om aan te nemen dat kapitalistische investeringen, als gevolg van een grotere vraag naar goederen, zullen leiden tot hoge werkgelegenheidscijfers. De logica van de kapitalistische concurrentie houdt in dat de bazen veel sneller zullen investeren in arbeidsbesparende technologie (zoals we vandaag zien bij automatisering) dan in de omvang van hun arbeidskrachten. Nieuwe waarde in de loop van de productie, waar alle winst uiteindelijk uit voortkomt, wordt echter geproduceerd door de levende arbeid van diezelfde arbeiders en niet door de “dode arbeid” van machines of andere vormen van wat Marx “constant kapitaal” noemde, met name grondstoffen, gereedschap … Na verloop van tijd leidt dit proces van het vervangen van levende door dode arbeid tot een daling van de winstvoet, wat om te worden hersteld een nieuwe aanval op de omstandigheden van de arbeiders vereist: het verlagen van de lonen of het verlengen van de werkdag.

Keynes, en degenen die zijn ideeën binnen het kapitalistische establishment hebben verdedigd, maar ook zijn aanhangers binnen de linkerzijde en de arbeidersbeweging, gaan het fundamenteel belangenconflict tussen de arbeidersklasse en de kapitalistische klasse uit de weg. Als de staat simpelweg een vraag naar goederen en diensten onder de arbeiders zou creëren, zou de kapitalistische klasse volgens hun redenering hun middelen in het systeem investeren, in het belang van beide klassen.

In feite betekent de inherente uitbuiting waarop het kapitalisme is gebouwd, dat het fundamenteel niet in staat is om de totale vraag in stand te houden en het probleem van “onderconsumptie” te overwinnen. Werkenden krijgen in hun loonpakketten nooit de volledige som van de waarde die ze creëren. De meerwaarde gaat naar de bazen, wat betekent dat de werkenden, die ook een groot deel van de consumenten uitmaken, niet alles kunnen terugkopen wat ze produceren, wat resulteert in periodieke crises van overproductie. Dergelijke crises zijn niet automatisch, want veel goederen die door arbeiders worden geproduceerd zijn bestemd voor consumptie door de kapitalisten of de superrijken, zoals luxeproducten en kapitaalgoederen zoals machines voor productie en fabricage. Deze goederen verschillen van de goederen die door werkenden worden geconsumeerd, zoals levensmiddelen, kleding, auto’s …

Er zijn andere manieren om deze tegenstrijdigheid tijdelijk te omzeilen om te voorkomen dat het systeem in een onmiddellijke crisis terechtkomt, of om dit te vertragen. In de VS bijvoorbeeld, waar de reële lonen sinds de jaren 1970 zijn gestagneerd en waar de consumentenbestedingen 70% van de economische groei voor hun rekening nemen, zijn de uitgaven van de werkenden aangewakkerd door de uitbreiding van goedkope kredieten – wat heeft geleid tot een recordniveau van de particuliere schuldenlast. Maar op een gegeven moment moeten deze kredietzeepbellen uiteenspatten, en de crisis keert sterker terug.

De uitzondering van de naoorlogse hausse

De periode waarin het keynesiaanse gedachtegoed hoogtij vierde viel samen met de zogenaamde “Gouden Eeuw” van het kapitalisme. Dit is de enorme economische expansie die volgde op de Tweede Wereldoorlog. De verwoesting van steden, infrastructuur en industrie tijdens de oorlog en de wederopbouw van de kapitalistische economieën van West-Europa resulteerden in het herstel van de winstcijfers van de kapitalistische klasse. Deze hausse, gecombineerd met de macht van de georganiseerde arbeidersbeweging en de dreiging van de zich uitbreidende stalinistische wereld (die met een groter prestige uit de oorlog kwam), leidde ertoe dat het systeem belangrijke toegevingen deed aan de arbeidersklasse om het potentieel voor sociale onrust te ondermijnen.

Het Amerikaanse imperialisme, dat ongedeerd uit de oorlog kwam, regeerde nu oppermachtig in het wereldkapitalisme en de instellingen die het in 1944 tijdens de conferentie van Bretton Woods (die Keynes heeft bijgewoond) oprichtte, namelijk de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds. Deze instellingen speelden een belangrijke rol in de bevordering van het beleid van staatsinterventie. Er was een aanzienlijke verhoging van de levensstandaard van de werkenden, zeker in de ontwikkelde kapitalistische landen. Dit gebeurde door middel van stijgende lonen en overheidsuitgaven die gebruikt werden voor gratis gezondheidszorg, onderwijs en sociale huisvesting. Een groter deel van de economie was in overheidseigendom, wat vaak een ‘gemengde economie’ wordt genoemd.

De mate waarin de Keynesiaanse ideeën de orthodoxie van het wereldwijde kapitalisme werden, werd misschien wel het best samengevat door de Amerikaanse president Richard Nixon in zijn beroemde verklaring in 1971: “we zijn nu allemaal Keynesianen.” Onder druk van een militante arbeidersbeweging in de VS, en tegen de achtergrond van de Vietnamoorlog en een explosie van de strijd voor de bevrijding van zwarten, vrouwen en LGBT’s, voerde zijn regime hervormingen door die volledig indruisten tegen zijn politieke instincten. Hij was niet alleen een havik uit de Koude Oorlog, maar had zijn carrière ook opgebouwd uit het aanvallen van “grote overheidsuitgaven” in de New Deal. Zijn beleid omvatte de invoering van federale controles op de prijzen van olie en gas, gezondheids- en veiligheidswetgeving op de werkplek en de oprichting van het Environmental Protection Agency (EPA).

Volgelingen van Keynes, van divers pluimage, kijken naar de naoorlogse periode om de geldigheid van zijn ideeën te bewijzen. Ze leggen echter niet uit waarom deze periode van ongekende groei halverwege de jaren 1970 plaats maakte voor kapitalistische crisis. Tegen het eind van de jaren 1960 leidde de groeiende kapitalistische concurrentie tussen de VS enerzijds en de heropgebouwde kapitalistische economieën van Duitsland en Japan anderzijds, en het bestaan van een machtige arbeidersbeweging die de lonen en arbeidersvoorwaarden verdedigde, tot dalende winstcijfers. De kapitalistische investeringen droogden op, wat resulteerde in een periode van “stagflatie” – een combinatie van inflatie, waarbij de lonen werden ondermijnd door torenhoge prijzen, en stagnerende groei – gedurende een groot deel van de jaren 1970 en het begin van de jaren 1980.

De winstgevendheid en de winstvoeten konden alleen worden hersteld door het aandeel van de rijkdom in de samenleving dat naar arbeid gaat aan te tasten ten gunste van het kapitaal. Dit betekende een verlaging van de lonen en de overheidsinvesteringen die het “sociale loon” van de arbeidersklasse financierden, wat een frontale aanval op de macht van de georganiseerde arbeidersklasse noodzakelijk maakte.

De opkomst en het verval van het neoliberalisme

Net zoals de ideeën van Keynes opgang kenden in het kapitalistische establishment als reactie op de crisis van de jaren 1930, zorgde de crisis van de jaren 1970 ervoor dat de kapitalisten afstand namen van het keynesianisme. Het einde van de naoorlogse hausse maakte dat uitgekeken werd naar een beleid dat bekend staat als “monetarisme” of “neoliberalisme.” Vooraanstaande voorstanders van deze ideeën waren onder meer Milton Friedman en zijn volgelingen in de Chicago School, en het eerste laboratorium om hun ideeën te testen was Chili, na de door de CIA gesteunde omverwerping van de linkse regering van Salvador Allende, en de vestiging van de dictatuur onder Augusto Pinochet. De meest prominente boegbeelden en kruisvaarders voor het neoliberalisme in de ontwikkelde kapitalistische landen waren Margaret Thatcher en Ronald Reagan. Centraal in hun project stond een oorlog tegen de georganiseerde arbeidersklasse, met name in de staking van de luchtverkeersleiders in de VS (1981) en de mijnwerkersstaking in Groot-Brittannië (1984-1985).

Het beleid van het neoliberalisme bestond uit het privatiseren van de openbare diensten, het snijden in de sociale uitgaven, het dereguleren van de financiële markten, het afschaffen van de kapitaalcontroles en het aanvallen van de lonen en omstandigheden op de werkplek. In wezen betekende dit dat hardnekkige beperkingen op het vermogen van bazen om de arbeidersklasse genadeloos uit te buiten werden afgebouwd. In plaats van Keynesiaanse begrotingstekorten waarbij meer werd uitgegeven dan er binnenkwam, kwam er een strak regime voor de begrotingen van de kapitalistische staten (hoewel dit in het geval van de VS nooit is nageleefd). De Europese Unie, een belangrijke drijvende kracht achter het neoliberalisme, heeft ervoor gezorgd dat alle EU-staten een stelsel van besparingen in hun wetten hebben opgenomen, door strikte regels in te voeren met betrekking tot de begrotingstekorten en de staatsschuld, waardoor wordt voorkomen dat deze respectievelijk meer dan 3% en 60% van het bbp bedragen. Dit beleid werd streng gehandhaafd in de context van de crisis in de eurozone van de afgelopen tien jaar, met bijzonder verwoestende gevolgen in Griekenland.

Een factor die de neoliberale ideologie versterkte was de ineenstorting van de stalinistische regimes in de Sovjet-Unie en Oost-Europa in de periode 1989-1991. Deze ineenstorting kwam er als gevolg van het misdadige wanbeleid van de onverkozen heersende bureaucratische kaste. Het staatseigendom en de planning van de economie werden voorgesteld als inherent inefficiënt, wat onvermijdelijk zou leiden tot een verlaging van de levensstandaard. Dit werd niet alleen gebruikt om het idee van socialisme in het algemeen te ondermijnen, maar ook om de privatisering van de openbare diensten en een verdere deregulering van de financiële markten te stimuleren. Deze argumentatie werd omarmd door de leiders van de massa-organisaties van de arbeidersklasse. In Groot-Brittannië dumpte “New Labour” onder leiding van Tony Blair “clausule vier” van de statuten van de partij waarin werd gepleit voor de nationalisatie van de sleutelsectoren van de economie.

De doorvoering van het neoliberale beleid in de kapitalistische landen gebeurde niet uniform en de staat speelt nog steeds een cruciale rol in de kapitalistische ontwikkeling, in tegenstelling tot de mantra van “de onzichtbare hand van de markt”. Zelfs onder Ronald Reagan was er in de VS een vorm van ‘gemilitariseerd keynesianisme’, waarbij de overheidsuitgaven voor bewapening massaal toenamen.

In de jaren 1990 en 2000, na de ineenstorting van de vastgoedzeepbel en de daaropvolgende recessie, hebben de Japanse regeringen, toen de op één na grootste economie ter wereld, een reeks grote stimuleringsprogramma’s uitgevoerd die gepaard gingen met massale investeringen in de openbare infrastructuur. In Europa en de VS werden na de crash van 2008-2009 stimuleringsmaatregelen genomen en staten hebben via hun centrale banken een cruciale rol gespeeld bij het overeind houden van de kapitalistische economie door middel van Quantitative Easing (QE), d.w.z. het drukken van geld en het verlagen van de rentetarieven om de kapitalistische investeringen te bevorderen. Geen van deze beleidsmaatregelen, noch in Japan, noch in de VS of Europa, heeft bijgedragen aan het overwinnen van de structurele zwakheden van het kapitalisme van vandaag.

Halfslachtige reformistische maatregelen volstaan niet

Angst voor een terugkeer van een sterke arbeidersklasse in dit tijdperk van economische, sociale en politieke instabiliteit betekent ook een mogelijke terugkeer van keynesiaanse maatregelen in de vorm van meer overheidsingrijpen in de economie. De coronacrisis heeft deze trend al versneld. Een dergelijk beleid is echter geen socialisme, zoals Bernie Sanders ten onrechte beweert. Het zijn veeleer hervormingen die worden doorgevoerd in het kader van het privaat eigendom van de industrie en de financiën en de heerschappij van de private winst. Toch zal de uitvoering ervan de mantra van Thatcher doorprikken dat “er geen alternatief is” voor de bestaande economische orde.

De ideeën van Keynes zullen ongetwijfeld gebruikt blijven worden door de reformistische stromingen in nieuwe linkse bewegingen en partijen. Ze zullen zich daarin aangemoedigd voelen naarmate het neoliberale kapitalisme ideologisch ondermijnd raakt, zelfs indien de heersende klasse nog steeds een neoliberaal beleid voert in opdracht van het grootkapitaal en de bankiers. Hun programma’s zullen echter botsen op de realiteit van het centrale belangenconflict in het hart van dit systeem: de behoeften van de kapitalistische klasse en die van de arbeidersmeerderheid kunnen niet vreedzaam naast elkaar bestaan, hoe “gemengd” de economie ook wordt.

Revolutionaire socialisten zullen natuurlijk strijden voor hervormingen zoals overheidsinvesteringen om jobs te creëren, het verhogen van de lonen van werkenden … die zowel door reformisten als door Keynesianen worden bepleit. We zullen dit echter koppelen aan de noodzaak van een bredere radicale verandering. Het kapitalisme is gebaseerd op crises, die in de 21e eeuw steeds ernstiger worden. De accumulatie van kapitaal en rijkdom door de miljardairklasse kan alleen gebeuren ten koste van onze levensstandaard, onze gezondheid en ons milieu.

Er is echter een reëel alternatief: een alternatief dat zich niet beperkt tot pogingen om aspecten van het roofzuchtige marktsysteem aan banden te leggen, maar dat de drang om winst te maken vervangt door de drang om in de behoeften van de mensen te voorzien. Dat is een alternatief dat de marktanarchie vervangt door een rationele, democratische planning van de economie; dat de heerschappij van een kleine elite vervangt door de heerschappij van de immense meerderheid. Zo’n socialistisch alternatief kan alleen worden bereikt door, in de woorden van Karl Marx, “de onteigenaars te onteigenen”. Dat wil zeggen: de rijkdom en de middelen die de werkende mensen creëren in beslag nemen en onder hun beheer en controle in publiek bezit brengen. Op die manier wordt de basis gelegd voor een internationale socialistische samenleving waarin onze planeet wordt beschermd en de mensheid zich ten volle kan ontplooien.

Voetnoten

  1. “Half of world’s workers ‘at immediate risk of losing livelihood due to coronavirus”, The Guardian, 29 April 2020,
  2. https://www.ictu.ie/press/diary/2010/10/12/building-an-alternative-vision-skidelsky-lecture/
  3. Brendan Ogle, From Bended Knee to a New Republic: How the Fight for Water is Changing Ireland, Liffey Press (2016), p.32
  4. “Open Letter to President Roosevelt”, New York Times, 31 December 1933

Dit vind je misschien ook leuk...