Het leninisme onder Lenin

Op een nationale vergadering van afdelingsvoorzitters van LSP eind september werd een politieke discussie gehouden op basis van het boek ‘Leninism under Lenin’ van Marcel Liebman. De discussie werd ingeleid door JAN (Antwerpen). We publiceren zijn nota’s voor deze inleiding.

Marcel Liebman, een academicus aan de ULB in de na-oorlogse periode en in de jaren 1960 redacteur van La Gauche, heeft met dit boek uit 1973 gepoogd een beeld te schetsen van de ontwikkeling van de bolsjewistische partij tot aan de dood van Lenin in 1924.

Hoewel bijwijlen academisch van aard, kan het boek zeker als een standaardwerk beschouwd worden voor wie meer zicht wil op hoe de bolsjewieken konden uitgroeien tot een partij die de Russische massa’s naar een overwinning op het kapitalisme leidden en als hoofd van de sovjetstaat in moeilijke omstandigheden de eerste stenen voor een socialistische maatschappij hebben gelegd.

Liebman legt ook uit hoe het stalinisme weliswaar enerzijds de tegenpool is van het leninisme, maar anderzijds in sneltempo tot ontwikkeling kwam in de door het leninisme vorm gegeven sovjetstaat, net als gevolg van een situatie van politiek isolement op internationaal vlak, dewelke de mogelijkheden om op korte termijn tot een democratisch socialistische maatschappij te komen hypothekeerden.

Gelet op het onderwerp van de discussie, zal ik me concentreren op de schat aan lessen die de opbouw van de bolsjewistische partij voor ons heeft.

Wat ongetwijfeld de belangrijkste bijdrage van het leninisme tot het marxisme vormt, is de focus op de noodzaak om de arbeidersklasse, en daarbij in eerste instantie de meest bewuste en strijdbare lagen van de klasse, te organiseren in een gecentraliseerde partij, als ultieme voorwaarde om een overwinning van de massa’s op de – eveneens gecentraliseerde – heerschappij van het kapitaal mogelijk te maken. Leninisme ademt organisatie. Organisatie van het revolutionaire instrument, in casu de revolutionaire partij, organisatie van de revolutie zelf, organisatie van de samenleving die de revolutie zou voortbrengen. Tijdens de revolutie van 1905, wanneer de massa’s zelf in beweging kwamen zonder de hulp van welke partij dan ook, herhaalde Lenin: “Tenzij de massa’s zich organiseren, is het proletariaat niets. Organisatie is alles!”

Lenin’s overtuiging dat de eerste én allerbelangrijkste taak van een revolutionair bestaat uit het opbouwen van een revolutionaire partij, zou hét element blijven waarmee het Leninisme zich onderscheidt én afscheidt van alle andere politieke stromingen die zich zouden ontwikkelingen in de arbeidersbeweging. Dit uitgangspunt zou met verve de toets van de geschiedenis doorstaan. Dan kunnen we wijzen op de overwinning van de oktoberrevolutie o.l.v. de Bolsjevieken in 1917, maar anderzijds ook op de talrijke nederlagen van revolutionaire opstanden waar vaak het ontbreken van de revolutionaire partij als subjectieve factor aan de grondslag lag van de overwinning van de contrarevolutie.

Dat Trotski, na jaren van soms heftige strijd tegen Lenin’s opvattingen rond de opbouw van de RSDAP (Russische Sociaaldemocratische Arbeiderspartij, de partij waarvan zowel de bolsjewieken als de mensjewieken een fractie vormden), uiteindelijk tot de positie van Lenin zou komen – een proces dat uitmondde in zijn toetreding tot de Bolsjewistische partij in augustus 1917 – heeft gemaakt dat hij na de dood van Lenin de katalysator kon zijn voor de verdere ontwikkeling van het marxisme als theorie. Trotski zou dit in zijn latere leven meermaals bevestigen. Degenen die Lenin op dit punt afvielen – waaronder Plechanov en Martov – zouden later allen in het kamp van het reformisme en – ultiem – de contrarevolutie terechtkomen.

Vóór de échte oprichting van de RSDAP in 1903 beschikten de revolutionaire beweging in Rusland over slechts één centraal instrument: de krant Iskra. Tussen 1900 en 1903 kregen in Iskra de eerste ideeën rond de noodzaak voor een gecentraliseerde partij vorm. Dat gebeurde overigens vaak in de vorm van hevige polemieken tussen bekende Russische marxisten als Plekhanov, Martov, Axelrod, Lenin en Trotski. Het overtuigde Lenin van alvast één voorwaarde waar een revolutionaire organisatie aan moet voldoen om op zijn minst een beginnende graad van efficiëntie aan de dag te kunnen leggen: een krant. “Een krant is niet alleen een collectieve propagandist en een collectieve agitator, maar is tevens een organisator”. Kortom, zorg dragen voor, en het systematisch uitbouwen van de werking rond een krant is een absolute voorwaarde voor elke revolutionaire partij.

De ontwikkelingen in Rusland vanaf het einde van de 19de eeuw tot en met de revolutie van 1905 hebben Lenin’s opvattingen rond het karakter van de revolutionaire partij, op basis van een continue toets met de praktijk, doen ontwikkelen tot een volwassen theorie van de organisatie van de revolutie.

Reeds vóór de eeuwwisseling brak Lenin met de oude revolutionaire organisaties in Rusland, waaronder de Narodnaya Volya waar ook zijn oudere broer Alexander toe behoorde. Deze groepen – de Narodniki genoemd en vaak bestaande uit jonge intellectuelen – riepen de boerenmassa’s om de wapens op te nemen tegen de tsaar. Ze braken echter nooit uit hun isolement tegenover de massa’s en hun strijd bleef in hoofdzaak beperkt tot terroristische aanslagen tegen de tsaar. Lenin zag de beperkingen van deze organisaties en kwam snel tot de conclusie dat een revolutionaire partij zich diende te baseren op de militante actie van de massa’s van arbeiders en boeren. Hij benadrukte de noodzaak om de partij te linken met de massa’s, en in het bijzonder de arbeidersklasse.

In één van zijn bekendste werken, “Wat te doen?” uit 1902, definieerde hij de verhouding tussen de partij en de klasse, de voornoemde “link” tussen de partij en de brede beweging. Liebman wijst op verschillende passages in het boek die aantonen dat Lenin in de eerste plaats geïnteresseerd was in een instrument dat de spontane actie van de massa’s kan kanaliseren in een efficiënt wapen tegen het tsarisme en voor socialisme.

Reeds eind 1899 schreef Lenin dat de ‘revolutionaire organisatie overal en altijd de vertegenwoordiger van de klassenbewuste arbeiders is geweest én zal zijn, en niet die van de niet-klassenbewuste arbeider’. Hij wees hierbij op de diepgaande effecten van de kapitalistische uitbuiting, de repressieve methodes en verdeel-en-heers strategieën gehanteerd door de kapitalistische machthebbers op het bewustzijn van brede lagen van voornamelijk ongeschoolde en achtergestelde arbeiders. Een revolutionaire partij kon dus enkel een voorhoedepartij zijn bestaande uit “de sociologisch hoger gepositioneerde lagen van de arbeidersklasse, die sneller en gemakkelijker voor het socialisme te winnen zouden zijn”. Dit betekent, in de context van Rusland, met de autocratische en repressieve natuur van het tsarisme, het ontbreken van elke vorm – zelfs de meest elementaire – van democratie, dat het onmogelijk was om tot open en massale revolutionaire partijen te komen. De organisatie kon dus enkel klein en clandestien zijn, bestaande uit professionele revolutionairen.

Lenin beperkte zich in zijn polemieken over het karakter van de revolutionaire partij echter niet tot de Russische politieke situatie. Hij bekritiseerde tevens de Westerse – massale – socialistische partijen wiens hoofddoelstelling gericht was op het vertegenwoordigen en opnemen van de volledige werkende klasse. Terecht wees hij op de druk die dit creëert om het programma af te zwakken en te vervallen in “tail-ism”: het achternalopen v/d massa’s, in plaats van de klasse te leiden. Hij kon niet correcter de vinger op de wonde leggen, want amper 10 jaar later zouden de socialistische partijen van de Tweede Internationale in het Westen quasi zonder uitzonderingen vóór de oorlogskredieten stemmen. Dit verraad vond haar basis in een piek van nationalistische sentimenten onder bredere lagen door een intense propagandacampagne van de nationale burgerijen. Marxisten als Liebknecht en Luxemburg in Duitsland stonden in de SPD geïsoleerd met hun verzet tegen de oorlogskredieten, wat hen deed besluiten om in 1916 de Spartacusbond op te richten. Terwijl ze voorheen Lenin sectarisme verweten, kwamen ze nu dicht bij Lenins positie. Het zou hen tot de leiders van het revolutionair marxisme maken in Duitsland, al zou de kostbare tijd die verloren was om een revolutionaire organisatie op te bouwen hen in de revoluties na WO 1 nog duur te staan komen.

De revolutie van 1905 in Rusland zou op haar beurt de nog aanwezige zwakheden in de bolsjewistische partij blootleggen. In “Wat te doen?” schreef Lenin: “De geschiedenis van alle landen toont dat de werkende klasse op zichzelf doorheen de strijd enkel tot een ‘syndicaal bewustzijn’ kan komen”. De verantwoordelijkheid lag dus bij de voorhoedepartij om de strijd te politiseren en een klassenbewustzijn in de arbeidersklasse binnen te brengen. Reeds op het congres van de RSDAP in 1903 zou Lenin deze stelling nuanceren, maar het vergde de ervaring van 1905 om de bolsjewieken te overtuigen van de capaciteit van de arbeidersklasse om op eigen kracht tot een beslissende confrontatie met de heersende klasse te komen. Lenins “voorhoedeconcept” zou zich ontdoen van elk aspect van elitarisme.

Toen de opstand in januari 1905 uitbrak, was het wantrouwen van de bolsjewieken tegenover de beweging groot. Geleid door een priester, Georgi Gapon, trokken op zondag 9 januari ruim 150.000 arbeiders naar het Winterpaleis in Sint-Petersburg om daar een petitie af te geven die de ontberingen van de Russische arbeiders en boeren aan de Tsaar kenbaar moesten maken. De betogers droegen kerkvaandels, religieuze iconen en afbeeldingen van de Tsaar mee. Velen onder hen koesterden immers de illusie dat de tsaar gevolg zou geven aan de verzuchtingen van de betogers. De bolsjewieken beslisten om als een afgescheiden blok op te stappen. Ze waren met 15. Ondanks het feit dat de beweging op 3 januari startte met een staking in een fabriek die zich als een lopend vuurtje verspreidde – tegen 7 januari namen er reeds 140.000 arbeiders aan deel – bleven de meerderheid van de bolsjewieken blind voor het potentieel. De religieuze sentimenten en de illusies in de tsaar, gepersonaliseerd in priester Gapon, deed het wantrouwen bij de bolsjewieken overheersen. De betogers werden geconfronteerd met meedogenloze repressie; duizenden lieten het leven. 9 Januari zal de geschiedenis ingaan als de Russische “Bloody Sunday”.

De arbeiders zouden de maanden nadien de mobilisaties opdrijven. De eisen werden radicaler en de beweging ontwikkelde zich tot een opstand tegen de tsaar. Op 13 oktober 1905, de dag nadat de algemene staking was afgeroepen, richtten afgevaardigden van 250.000 arbeiders de Petersburgse sovjet op. De mensjewieken speelden een belangrijke rol in dit gebeuren en populariseerden het idee van sovjets onder de massa’s. Ze bleken een stuk ontvankelijker voor de druk van de massa’s, want de bolsjewieken aarzelden, wantrouwig als ze waren tegen een spontane massabeweging waar ze geen controle over hadden. Voitinsky, een belangrijke bolsjewiek, stelde later hierover: “ik denk dat op dat moment bijna alle bolsjewieken van mening waren dat de sovjets een mensjewistisch project waren”. Dit nam niet weg dat de bolsjewieken deelnamen aan de sovjets waar die ontwikkelden tot strijdorganen, en op sommige plaatsen, zoals Moskou, slaagden ze er ook in om de controle te winnen. Maar, zoals Liebman stelt, waren de bolsjewieken in januari 1905 niet in staat om het perspectief van een revolutionaire opstand van de massa’s te voorzien, laat staan ze te leiden, en dit in nog ergere mate dan de mensjewieken.

Lenin realiseerde zich snel dat de bolsjewieken het gevaar liepen om zich te isoleren van de beweging en zou als geen ander in staat blijken om de lessen van 1905 te absorberen en te koppelen aan de noodzakelijke politieke en organisatorische conclusies. Op 12 januari schreef hij reeds in een artikel dat “de arbeidersklasse doorheen de ervaring van 9 januari meer revolutionaire vorming had genoten dan de jaren en maanden van ontbering die eraan vooraf gingen”. Hij bleek ook in staat om de dynamiek van de beweging en de effecten op het bewustzijn beter te vatten dan de meeste van zijn kameraden. Het was zijn instinct om aansluiting te vinden met de ‘mood’ van de beweging dat maakte dat hij het statement van priester Gapon, de morgen na ‘bloedige zondag’, zou verwelkomen, en dit ondanks zijn gegrond wantrouwen tegenover de religieuze leider: “We hebben geen Tsaar meer. Een rivier van bloed scheidt de Tsaar van het volk.”

Op het congres van de bolsjewieken in april 1905 leidde Lenin een gevecht om actief te rekruteren onder arbeiders. Hij zou de strijd verliezen, maar was er evenwel van overtuigd dat de aankomende revolutie de partij zou genezen van haar onvermogen om haar partijorganen te ‘proletariseren’. In de daarop volgende maanden zou hij zijn kameraden systematisch wijzen op de noodzaak om de organisatie open te stellen voor nieuwe lagen van arbeiders, ondanks de hevige weerstand van vele bolsjewistische leiders. Lenin wees op de unieke opportuniteit om de partij van haar clandestien karakter te ontdoen, en te wortelen in de arbeidersbeweging.

Hij volgde het ontstaan van de sovjets, een nieuwe en onverwachte ontwikkeling, van nabij op. De mensjewieken verweet hij ‘sovjet-fetisjisme’, wijzend op het ontbreken van een gecentraliseerde structuur bij deze nieuwe strijdorganen, en de mensjewistische misvatting dat de sovjets de revolutionaire partij overbodig maakten. Anderzijds zou hij verwoede pogingen ondernemen om de bolsjewieken aan te aansporen ‘oude schema’s’ te laten varen en alle krachten te richten op het uitbouwen van de sovjets tot strijdorganen gecombineerd met het propageren van het bolsjewistisch programma. Het standpunt van Bogdanov, toen voorzitter van het Russisch Bureau van de bolsjewieken, namelijk dat de sovjets moesten gedwongen worden om het bolsjewistisch programma en de autoriteit van het bolsjewistisch centraal comité te aanvaarden, deed Lenin af als nonsens. Hij voegde eraan toe dat de sovjet moest gezien worden als het ‘embryo van een voorlopige revolutionaire regering’, waarmee hij – op dat punt – Trotski’s visie bijtrad.

De partij zou doorheen de loop van de gebeurtenissen een gedaanteverandering ondergaan, met de bewuste tussenkomst van Lenin én de druk uitgeoefend door de radicaliserende arbeidersklasse als katalysatoren in dit proces. De gebeurtenissen in Moskou, waar de bolsjewieken de controle hadden verworven over de sovjet, waren een afspiegeling van deze gedaanteverandering. Aangespoord door de afgevaardigden in de sovjet, de basis van de bolsjewistische partij en een strijdvaardige Lenin zouden de bolsjewistische leiders de gewapende opstand in december 1905 organiseren. Lenin stelde de bolsjewieken voor hun verantwoordelijkheid: “In een periode van burgeroorlog is de ideale partij van het proletariaat een strijdende partij”. De greep naar de macht mislukte, de revolutie was verslagen, maar de arbeiders waren zich bewust geworden van hun eigen vermogen om de krachtsverhoudingen in de samenleving om te gooien, én de revolutionaire partij had een belangrijke les geleerd inzake haar verhouding tot een brede beweging en haar taken tijdens de revolutie. Het was een kwestie van tijd vooraleer de tsaar en zijn burgerlijk gevolg van de politieke macht in Rusland zouden verdreven worden.

Het is de flexibiliteit waarmee Lenin politieke en organisatorische principes aanpast aan een veranderende politieke context, zonder datgene over boord te gooien wat de toets van de praktijk doorstaan heeft, waarin volgens Liebman de kracht van het leninisme schuilt. Het uitgangspunt is de socialistische revolutie en het doorslaggevende geloof in de kracht van het volk – met de arbeidersklasse als motor – om zichzelf te ontvoogden. De revolutionaire partij is het mes dat continu moet aangescherpt worden om te kunnen dienen als beslissend wapen in de strijd met de heersende klasse, maar evengoed als middel om dagdagelijkse strijdbewegingen te versterken en een socialistisch programma te populariseren. Dat ‘slijpwerk’ is de taak waaraan Lenin het grootste gedeelte van zijn leven heeft gespendeerd.

Na de nederlaag van de revolutie van 1905 ging de arbeidersbeweging gebukt onder de repressie van het tsarisme. Het werk van de bolsjewieken was opnieuw in belangrijke mate clandestien van aard. Bouwend aan een ondergronds netwerk van revolutionairen voerde Lenin een bittere strijd tegen de “liquidatorische” tendens van de mensjewieken. Voor hen moest de arbeidersbeweging de leiding van de burgerij in de strijd tegen de tsaar aanvaarden, en diende de RSDAP zich om te vormen tot een legale massale arbeiderspartij naar Westers model. Aan de andere kant was hij niet minder scherp voor de uiterst linkse tendens van Bogdanov, die weigerde de mogelijkheden van de pas opgerichte Duma, als platform om socialistische ideeën te verspreiden, te gebruiken. Lenin bereidde de bolsjewieken voor op een definitieve split met de mensjewieken – dewelke zich voltrok in 1912 – omdat deze laatsten zich onmiskenbaar tot het kamp van de burgerij hadden bekend. Binnen de bolsjewistische partij zou hij tijdens de periode van reactie (1907-1912) de nadruk leggen op een ideologische strijd teneinde het bolsjewisme te bewapenen met politieke duidelijkheid, cohesie en scherpte.

De houding van Lenin tijdens de vele gevechten tussen uiteenlopende tendensen in de bolsjewistische partij en daarbuiten, toont hoe de flexibiliteit van het leninisme zich ook uit in het omgaan met het democratisch-centralisme als organisatieprincipe. Telkenmale de partij zou ‘proletariseren’ – t.t.z. een toestroom van strijdende elementen uit de arbeidersbeweging – en uit haar clandestiniteit kon treden, zou Lenin ervoor pleiten om het democratisch aspect ten volle te laten spelen, niet in het minst door minderheden in de partij te beschermen. Anderzijds, in fases waarin de arbeidersbeweging in het defensief was – 1907 tem 1912, de oorlogsjaren en de periode van burgeroorlog na de Oktoberrevolutie van 1917 –, en het revolutionair marxisme geconfronteerd werd met bestaanscrisissen, legde hij de nadruk op discipline en centralisme om de eenheid te bewaren of de partij te zuiveren van reformistische tendensen. De tijd ontbreekt om dit punt te staven met voorbeelden, maar vooral deel 2 en 3 van Liebmans boek schetsen een levendig beeld van de praktische toepassing van het democratisch-centralisme in vaak extreem moeilijke omstandigheden.

Ik wil besluiten met Lenins overtuiging dat de taak van de bolsjewieken niet ophield bij de grenzen van Rusland. Tijdens de eerste 10 jaar van de 20ste eeuw beperkte Lenin zich hoofdzakelijk tot het bekritiseren van de reformistische hoofdstroom in leiding van de Westerse arbeidersbeweging. Echter, vanaf WO 1, toen Lenin in ballingschap was in Zwitserland, en de bolsjewieken o.l.v. Lenin reeds een aantrekkingspool vormden voor revolutionaire marxisten uit heel Europa, zou hij deze autoriteit gebruiken om op de conferentie van Zimmerwald in 1915 de basis te leggen voor wat later de 3de Internationale (Comintern) zou worden. In mei 1918, in een speech voor het Congres van Economische Raden, stelde hij: “In één land kunnen we op basis van onze eigen inspanningen onmogelijk de socialistische revolutie tot haar conclusies brengen”. De jonge Sovjetstaat zou een breed arsenaal aan middelen inzetten om de Comintern te versterken en de arbeidersklassen en communistische partijen in andere landen te hulp te schieten teneinde het revolutionair proces aldaar te ondersteunen. En ook hier zien we opnieuw de flexibiliteit van de leninistische tactieken – niet gehinderd door het star vasthouden aan heilige principes – opduiken. Terwijl de sovjet-diplomaten het spelletje van de imperialistische diplomatie meespeelden door zich o.a. in te zetten voor een internationale conferentie rond militaire ontwapening teneinde meer politieke en economische ademruimte te krijgen, benadrukten de (Russische) leiders van de Comintern dat ontwapening slechts een optie kan zijn na het succes van de socialistische wereldrevolutie. Tactiek en strategie, hoewel ogenschijnlijk tegengesteld, gingen ook hier hand in hand. Het vormt een essentieel onderdeel van de marxistische methode, een onontbeerlijke eigenschap voor elke partij die de socialistische omvorming van de maatschappij tot haar doel stelt.

 


Lees ook:

Dit vind je misschien ook leuk...