China tussen kapitalisme en planeconomie

Er is een nieuw boek verschenen onder de titel “Rood kapitalisme” waarin de conclusie wordt getrokken dat China nog een lange weg moet afleggen om een volledig kapitalistische staat te worden. Wij hebben al langer het standpunt ingenomen dat het machtsmonopolie van de zogenaamde ‘Communistische’ Partij en de overweldigende invloed van de staatssector in het economische leven van China een vreemde hybride economie maken. Een recensie door PETER TAAFFE.

Ernstige kapitalistische analisten en marxisten hebben wel eens meer een gelijkaardige analyse van de gebeurtenissen. Ze verschillen doorgaans wel totaal op het vlak van de conclusies die ze er uit trekken. Dit nieuwe boek over China is daar een uitstekende illustratie van. De auteurs hebben het voordeel dat ze gedurende decennia in China hebben gewoond en gewerkt en dit in het hart van de financiële en kapitalistische sector van de economie. Ze zijn overtuigde aanhangers van het idee dat enkel een volledig kapitalistische economie en samenleving een antwoord biedt voor de problemen die China kent.

Intussen tonen ze aan dat dit vandaag nog niet het geval is. In die zin zijn ze het eens met de conclusies die wij trekken van de complexe realiteit van de Chinese economie en haar staat die nog steeds in verandering zijn. De richting van de reis – naar een ‘normaal’ kapitalistisch regime – is evident, maar de reis is nog niet volledig afgelegd. Er wordt in het boek een pak empirisch bewijsmateriaal aangebracht om aan te tonen dat dit proces sinds de ineenstorting van het wereldwijde kapitalistische systeem in 2008 is gestopt en in zekere zin zelfs wat werd terug gedraaid. Ze erkennen terecht – het kan overigens ook moeilijk ontkend worden – dat er een grote kapitalistische sector bestaat. Het zag er enige tijd naar uit dat deze sector China volledig zou domineren. Maar dat is vandaag nog niet het geval.

We lezen op de tweede pagina van het boek: “Op amper 30 jaar heeft China het communisme verworpen, haar eigen vorm van kapitalisme opgezet en het ziet er volgens iedereen naar uit dat China in staat zou zijn om haar grote model, de Verenigde Staten, het Mooie Land, voorbij te steken.” De auteurs stellen evenwel nog in het voorwoord: “Het is een feit dat het financiële systeem van China en haar beurzen, aandelen en kredietmarkt allemaal ten dienste van de staatssector staan. De ‘nationale kampioenen’ van die sector vertegenwoordigen het roodste van het rood. Deze bedrijven, het hart van de Chinese staatseconomie, zitten binnen het systeem. De private economie, hoe levendig ze ook mag zijn, blijft buiten het systeem en dient in feite enkel de wil van het systeem.” Ze vervolgen: “De gebeurtenissen van de herfst van 2008 [de ondergang van Lehman Brothers] hebben de vastberadenheid van de [Chinese Communistische] Partij versterkt om een gesloten en strak gecontroleerde economie te behouden. ‘Verwijs niet naar mislukte modellen’, is het refrein van de Chinese bureaucratie vandaag.”

In het systeem

Doorheen hun boek lijken Walter en Howie dezelfde schijnbaar tegenstrijdige definities van het regime te hanteren als andere China-kenners. Zo omschrijven The Economist en de Financial Times China als ‘kapitalistisch” met een “heersende klasse”. Er wordt erkend dat er een grote kapitalistische sector bestaat die de motor van de fenomenale groei vormde. Maar er wordt tegelijk gebruik gemaakt van een definitie die schijnbaar diametraal hiertegen ingaat. Het boek stelt: “Tegen 2008 ging bijna 80% van alle buitenlandse investeringen naar bedrijven met een eigendomstructuur. Eindelijk leek het verdragssysteem tot het verleden te behoren, buitenlandse bedrijven kregen immers de keuze waar en hoeveel ze investeerden. De afgelopen jaren hebben ze ontegensprekelijk hun technologie en managementtechnieken ingezet en leerden ze werken met de talentrijke Chinese arbeiders waarbij massaal veel jobs werden gecreëerd en een exportmachine op het getouw werd gezet.”

Tegelijk wordt een belangrijke aanvulling gedaan: “Dit kan enkel in twee Chinese regio’s: Guangdong en de delta van de Yangtze rivier waaronder Shanghai en de zuidelijke Jiangsu-provincie. De economieën van deze twee regio’s worden gedomineerd door buitenlandse investeerders en private bedrijven, er blijft quasi geen staatssector over. Deze gebieden trekken op consistente wijze 70% van de totale buitenlandse investeringen aan en ze staan in voor meer dan 70% van de Chinese export.” (pp. 8-9).

Dit heeft geleid tot een grote reserve aan buitenlandse financiële titels, een derde van het wereldwijde totaal. Tegelijk is er een parallelle economie en dit “zowel geografisch als politiek strategisch”. Dit is de economie die zich “binnen het systeem bevindt vanuit het oogpunt van de Communistische Partij. Alle financiële, materiële en menselijke middelen van de staat, met inbegrip van het beleid om het land te openen voor buitenlandse investeringen, blijven onder leiding van het ‘systeem’ staan. Het verbeteren en versterken hiervan was het doel van iedere hervorming die de partij heeft doorgevoerd sinds 1978.” (p.9)

De auteurs stellen dat dit het doel was van de Chinese elite, ook van de zogenaamde ‘hervormers’. In het verleden werd heel wat gediscussieerd over het bestaan van financiële beurzen, een aandelenmarkt,… Maar van bij het begin daarvan in 1993 “werd het privilege van aandelen door Peking beperkt tot de staatsbedrijven. De markt-kapitalisatie in Hong Kong, Shanghai en elders is in handen van bedrijven die openlijk door de Chinese Communistische Partij worden gecontroleerd, er werden slechts minderheidsaandelen verkocht.” (p. 14) De markt staat in voor minder dan 30% van het opgehaalde kapitaal met inbegrip van leningen, aandelen en krediet.

Een aantal commentatoren zagen in het verleden het Chinese lidmaatschap van de Wereldhandelsorganisatie als een finale kwalitatieve stap in de richting van een ongecontroleerd kapitalisme. Het klopt dat de Wereldhandelsorganisatie oplegt dat aandelenmarkten los moeten staan van overheidscontrole. Maar dit is in China niet doorgevoerd, waardoor het land zich economisch gezien nog steeds in een tussenstation bevindt.

De auteurs stellen: “De globale financiële crisis heeft de politieke consensus van steun aan het Westerse financiële model die sinds 1992 bestond, weg genomen. Dit heeft ertoe geleid dat de economische visie van een egalitaire socialistische planeconomie zoals voor de hervormingen een nieuwe opmars maakte. Er zijn heel wat mensen in de partij en de regering die het nooit voor het Rode Kapitalisme hebben gehad.” (p. 213).

Het is overdreven om te stellen dat de wereldwijde economische crisis de Chinese elite ertoe aanzet om de klok terug te draaien en naar een “planeconomie” te gaan. Bij de 90ste verjaardag van de Chinese Communistische Partij staat deze mijlenver af van haar revolutionaire oorsprong in 1921. “Er zijn ideologische conflicten met verschillende fracties die invloed proberen te verwerven om de richting van de partij te bepalen. Buitenlandse diplomaten en zakenlui volgen deze conflicten van nabij om te weten of China gaat voor een afzwakking of zelfs een volledig terugdraaien van de markthervormingen die van het land een economisch centrum hebben gemaakt.”

Een van de nieuwe kandidaten voor het negen leden tellende politburo is Bo Xilai, partijchef uit Chongqing in het westen van China. Hij bracht vermeende “maoïstische slogans” naar voor in zijn propaganda. Zo stuurt hij “rode SMS’jes – citaten van Mao die naar de gsm’s worden verstuurd. De lokale televisiezender heeft alle reclameblokken vervangen door ‘rode programma’s: soap opera’s waarin de revolutionaire geschiedenis wordt verteld. Ambtenaren, overheidspersoneel en studenten worden ingezet om ‘rode liederen’ te zingen: hymnes die de stichter van het land en de partij vereren. ‘De zon is rood, voorzitter Mao is groot’, luidt de tekst van een van die liederen.” We vernemen ook dat “sommige conservatieve groepen, die al langer misnoegd waren door het naakte kapitalisme dat door meer dan 30 jaar economische hervormingen tot stand kwam, dit model hebben opgenomen.” (China: Mao and the next generation, Financial Times 3 juni).

Het gemengde karakter van de staat

China gewoon als kapitalistisch omschrijven, is eenzijdig en volstaat niet om voorbereid te zijn op de ontwikkelingen die we recent in China hebben gezien. Sommige linkse groeperingen en activisten die een internet-aanwezigheid in China hebben, neigen in de richting van deze analyse. Maar hun benadering en conclusies volstonden niet om voorbereid te zijn op de recente ontwikkelingen in de nasleep van het doorvoeren van het massaal stimuluspakket in China.

China kent geen geplande economie, zelfs geen bureaucratisch geplande economie die van bovenaf wordt geleid door een stalinistische elite, zoals dit in het verleden het geval was. Maar de overgang is nog niet volledig gemaakt. Zoals dit boek aantoont is er nog geen volledige kapitalistische omvorming in de economie en de staat. Wij stelden eerder (onder meer in ‘China’s Future’ in Socialism Today, april 2007) dat China in zekere zin kan worden vergeleken met staten in verschillende neo-koloniale landen die een Bonapartistische rol speelden – dat betekent dat werd gebalanceerd tussen verschillende groepen en tegengestelde krachten – waarbij ze niet in staat waren om een stabiel regime te vormen. In de neo-koloniale wereld van de jaren 1960 en 1970 waren er in verschillende staten belangrijke nationalisaties van de industrie, soms werd een meerderheid van de bedrijven genationaliseerd door dergelijke Bonapartistische regimes. Dit was bijvoorbeeld op bepaalde ogenblikken het geval in Libië en Algerije.

Dit betekende evenwel niet dat wij deze regimes snel als ‘arbeidersstaten’ omschreven, zelfs niet als ‘gedeformeerde arbeidersstaten’ zoals Leon Trotski het stalinisme analyseerde. Deze samenlevingen werden gekenmerkt door grote tegenstellingen die het land dreigden mee te sleuren in aanhoudende interne conflicten. Hierop speelde de staat de rol van bemiddelaar waarbij een evenwicht werd gezocht tussen de verschillende klassen bij het ontwikkelen van de ‘natie’ in een specifieke historische periode. Deze regimes waren inherent onstabiel en in andere omstandigheden werd snel een andere richting uitgegaan met een beleid van privatiseringen en vrije markt. Wij stelden in het verleden al: “De huidige Chinese staat heeft een aantal van deze kenmerken. Niet alleen de Chinese economie, maar ook de Chinese staat heeft een ‘gemengd karakter’ met significante overblijfselen van de maoïstische staatsmachine die een grote invloed behouden. Dit is volledig anders dan de staatsmachine die tot de ‘big bang’ overging in Rusland begin jaren 1990, toen werden de overblijfselen van de pro-stalinistische bureaucratie volledig van de kaart geveegd door het ongecontroleerde bewind van ex-bureaucraten die volledig overgestapt waren naar het kapitalisme.” (Socialism Today, april 2007).

Het klopt dat China al op beslissende wijze zou hebben gebroken met het verleden indien de financiële maatregelen voorgesteld door hervormers als Zhu Rongji op consistente wijze zouden zijn doorgevoerd. In dat geval zou het land goed op weg geweest zijn om een volledig kapitalistisch regime te vormen. Maar de auteurs verduidelijken: “Het mislukken hiervan was mogelijk onvermijdelijk… gezien de gefragmenteerde structuur van het politieke systeem in het land waarbij groepen met specifieke belangen bestaan binnen de dominante politieke entiteit, de Communistische Partij van China. Deze structuur wordt niet aangedreven door een markteconomie en de wetten van vraag en aanbod, maar door een zorgvuldig gebalanceerd sociaal mechanisme dat is opgebouwd rond de specifieke belangen van de revolutionaire families die de politieke elite vormen. China is een familiezaak. Als de heersende groepen veranderen, zullen er onvermijdelijk veranderingen zijn in de belangenevenwichten, maar de verschillende families hebben een gemeenschappelijk belang boven alle andere: de stabiliteit van het systeem. Sociale stabiliteit laat toe om de specifieke belangen na te streven. Dat is wat wordt bedoeld met de oproep voor een ‘harmonieuze samenleving’.” (p.24)

Het klopt dat de Chinese staatssector zich de afgelopen 30 jaar onder de gedaante van Westerse bedrijven op buitenlandse beurzen heeft begeven en daarbij gebruik heeft gemaakt van boekhouders, advocaten en investeringsbanken. Maar de vroegere staatssector, de ondernemingen in eigendom van de staat, werden hernieuwd en tot op zekere hoogte werden ze, ironisch genoeg, opnieuw recht getrokken door Goldman Sachs en Morgan Stanley. Zij “hebben van de Chinese staatssector gemaakt wat ze vandaag is. Zonder hun financiële vaardigheden, zouden de staatsbedrijven al lang verdwenen zijn, weg geconcurreerd door de Chinese ondernemers, zoals dit dreigde te gebeuren op het einde van de jaren 1980.” (p.10)

Rol van de Communistische Partij

De auteurs wijzen er op dat China in de praktijk een systeem van ‘patronage’ kent rond de top van de CCP. De grote staatsbedrijven hebben de financiële technieken van de internationale concurrenten toegepast en miljarden dollars aan kapitaal opgehaald waardoor ze groeiden tot een economisch niveau dat nooit voorheen aanwezig was in de Chinese geschiedenis. “Maar deze bedrijven zijn geen autonome ondernemingen, het zijn eigenlijk geen bedrijven. De topmanagers en uiteindelijk het lot van het bedrijf zelf is volledig afhankelijk van de politieke patroons. De Chinese staatseconomie is een familiezaak en de loyaliteiten van deze families botsen soms, ze zitten gewrongen tussen de noodzaak om de politieke macht te behouden en de noodzaak om zaken te doen. Tot nu toe heeft het laatste steeds zwaarder doorgewogen.”

De auteurs vervolgen: “De ‘partij’ – dat is de winnende belangengroep – kan op gelijk welke manier tussenkomen, managers vervangen, investeren in nieuwe projecten of fusies opleggen… Gezien de omvang van de staat in cruciale sectoren en de enorme macht van de regering, is de invloed van dit patronagesysteem aanwezig in alle aspecten van de Chinese economie. Dit ondermijnt de inhoud van de kunstmatig geïnternationaliseerde instellingen.” (p.23)

China mag dan wel aangesloten zijn bij de Wereldhandelsorganisatie, maar het belang van buitenlandse banken is nog steeds erg beperkt. Ze zijn goed voor minder dan 2% van de totale financiële middelen in het land. De partij ziet banken als basisvoorzieningen die onbeperkt kapitaal moeten leveren voor de “bloeiende staatsbedrijven. Met alle aspecten van het bankwezen onder de controle van de partij, zouden alle risico’s controleerbaar moeten zijn.” (p. 25) Onder dit stelsel zijn er echter een aantal banken technisch gezien failliet gegaan. Het belang hiervan kan niet worden onderschat aangezien deze banken 43% van de totale financiële middelen in het land controleren en bezitten. Maar zoals werd beschreven, speelt de “ongenaakbare staatscontrole op de sector” een grote rol waardoor de Chinese staat een grotere buffer kan vormen, bijvoorbeeld bij een ernstige economie crisis, dan in gelijk welk ander land ter wereld.

Dit heeft de staat toegelaten om in de nasleep van de crisis begin 2008 tussen te komen met wat het grootste stimuluspakket ter wereld was. Het Chinese regime werd geconfronteerd met 20 miljoen werklozen en alle sociale gevolgen van dien. Hierop nam het regime een programma van massale uitgaven aan, een groot deel van de uitgaven gebeurde via de lokale regeringen. Dit was een wanhopige poging om de oververhitte exportmachine nog verder te laten uitbreiden en zo jobs te creëren. Dit had evenwel een grote kost. Het soort maatregelen was in essentie hetzelfde als voorheen: infrastructuurprojecten, investeringen in staatsbedrijven,… Maar de omvang ervan was zo groot dat dit in de Chinese media wordt vergeleken met de ‘Grote Sprong Voorwaarts’ van Mao Zedong in 1958-61. Toen werd een enorme schuld opgebouwd, naar schatting voor minstens 70% van het Chinese bbp. Dit leidt nu tot een aantal zeepbellen in de financiële sector, in het bijzonder op de vastgoedmarkt, die in de komende periode doorprikt kunnen worden.

Tegelijk is er een groeiende verwerping van het Amerikaanse model. Een minister verklaarde dat China “geen Amerikaanse toestanden moest aannemen… maar haar eigen banksysteem moet uitbouwen.” (p.74) Dat was na het faillissement van Lehman Brothers in 2008. Het daaropvolgende jaar “vormde het einde van de bankhervormingen die sinds 1998 werden doorgevoerd. Wat nu zal volgen, begint meer te lijken op een meer glanzende versie van het oude Sovjetmodel van de jaren 1980 en vroege jaren 1990”, aldus de auteurs (p. 76). In de praktijk opereren deze banken als publieke instellingen: “Het is de partij en niet de markt die China beheert en bepaalt waar kapitaal wordt ingezet.” En nog: dit heeft geloofwaardigheid gegeven aan “het idee dat de banken in China beperkt zijn tot de rol van banken die niet als individuele instellingen over waarde beschikken, maar als onderdeel van de landelijke economie.” (p.78-79)

Het blijft evenwel moeilijk om China vanuit een marxistisch standpunt te definiëren. China kan in zekere zin worden omschreven als een unieke vorm van ‘staatskapitalisme’. De eerste drijfveer van de staat is niet om alle normalen kenmerken van het kapitalisme te versterken: het realiseren van meerwaarde, een druk om alles te privatiseren los van de sociale gevolgen daarvan,… De opening naar het kapitalisme werd gezien als noodzakelijk om de sociale stabiliteit te garanderen. Dit kan ook worden stopgezet als het kan leiden tot een sociale ineenstorting. Dit regime is niet van het soort dat Friedrich Engels omschreef als staatskapitalisme: regimes waarbij de staat tussenkomt om een minderheid van de industrie te redden en te nationaliseren. Het past ook niet in het verkeerde concept van staatskapitalisme dat naar voor werd geschoven door Tony Cliff en zijn opvolgers in de Britse Socialist Workers’ Party. Zij omschreven Rusland onder het stalinisme als staatskapitalisme. Rusland kende een genationaliseerde planeconomie maar onder een totalitair eenpartijregime, het was een “gedeformeerde arbeidersstaat”. China valt momenteel tussen twee stoelen, het heeft een hybride karakter waarbij het niet zeker is of en hoe het zal ontwikkelen in een volledig kapitalistische richting.

De auteurs stellen dat de aandelenmarkten bijzonder zwak staan omdat China “een land is waar de staat – en dat is de partij – alles bezit en geen traditie kent van privaat bezit” (p. 85). Ze tonen gedetailleerd aan wat dit betekent voor de aandelenmarkten die de regering zorgvuldig controleert aangezien de “staatsgecontroleerde entiteiten 92% van de investeringen in aandelen bezitten.” De gevolgen hiervan zijn meer financiële zeepbellen, groei op de beurzen, problemen met leningen,… als onvermijdelijke problemen van een systeem dat tussen twee stoelen valt en noch een geplande economie is noch een sterk gevestigd kapitalisme. En dit ondanks het feit dat China de schijn opwekt dat het een moderne kapitalistische economie is. Maar van bij het begin van de ‘hervormingen’ en het openen voor de ‘kapitalistische wereld’ heeft de heersende elite doorheen de partij ervoor gezorgd dat de macht in eigen handen bleef. Dat gebeurde onder meer door slechts een minderheid van de aandelen in private handen te laten.

Groeiend ongenoegen onder brede lagen

Achter deze zorgvuldig georganiseerde poging om de situatie te controleren, zit een enorme vrees van de elite voor de sociale gevolgen van het aanvaarden van alle eisen van het buitenlandse kapitaal. Dat is zeker het geval nu het wereldkapitalisme een zware crisis doormaakt. De oorspronkelijk geplande ‘opsmukoperatie’ van de staatsbedrijven bleek uiteindelijk van een grotere omvang te zijn waarbij miljoenen mensen werden afgedankt, overgeplaatst of hun grond en huizen verloren, ook al is de grond technisch gezien steeds eigendom van de staat. Er werden onmenselijke voorwaarden opgelegd in de fabrieken, deze omstandigheden stonden synoniem voor de invoering van kapitalisme. Dat alles heeft geleid tot een breed gedragen ongenoegen en een groter aantal ‘massa-incidenten’. Er waren zelfs een aantal terroristische aanslagen door woedende arbeiders. Zo was er een 50-jarige arbeider die een bomaanslag pleegde met zijn wagen als reactie op de gedwongen afbraak van zijn woning.

De oprukkende inflatie versterkt het ongenoegen. Dat leidt tot angst bij het regime omwille van de specifieke historische ervaringen – inflatie was een belangrijke factor in de revolutie van 1944-49. De massale investeringen in fabrieken en infrastructuur speelden een belangrijke rol in de enorme industrialisering. Maar in andere economische omstandigheden kan dit een terugslag betekenen naarmate de groei van de economie en de wereldwijde ‘vraag’ afnemen. Het massale investeringsprogramma van de regering heeft de globale overcapaciteit enkel nog vergroot. Intussen zijn de mogelijkheden voor het opdrijven van de Chinese export beperkt, deze mogelijkheden botsen op de beperkingen van de internationale vraag en de concurrentie.

Tegelijk lopen de investeringen, waar de snelle groei van afhankelijk is, voor op de binnenlandse vraag die beperkt blijft door de lage lonen en de zwakke sociale uitgaven. Zelfs de toevloed van goedkope arbeid vanop het platteland neemt af omwille van de hoge levensduurte in de stedelijke gebieden zonder dat daar een voldoende loon tegenover staat. Heel wat jongeren weigeren de onmenselijke arbeidsvoorwaarden in de buitenlandse fabrieken te aanvaarden.

In de erg levendige sociale media blijkt het groeiende ongenoegen. Een blogger stelde: “De prijzen nemen toe alsof het onze bloeddruk is. Het wordt steeds moeilijker om werk te vinden.” Een blogger had het over de toenemende censuur: “De samenleving is als een gemaskerd bal: je kan onze woede, bekommernissen of zelfs geluk niet zien onder de maskers.” Een andere blogger klaagt dat de lonen aan de “ontwikkelende economie” zijn aangepast, terwijl de prijzen deze van een “ontwikkelde economie” zijn. Dit werd aangevuld met de opmerking dat de stijgende voedselprijzen betekenen dat het goedkoper en efficiënter wordt om vitaminepillen te nemen in de plaats van voedsel. (The Times, 2 mei).

Het enorme ongenoegen richt zich ook tegenover de breed verspreide corruptie. Volgens een verslag van de centrale bank van China hebben op een termijn van 15 jaar maar liefst 17.000 kaders van de partij, politie-verantwoordelijken, verantwoordelijken uit het gerechtelijk apparaat en toplui van staatsbedrijven het land verlaten. Er wordt geschat dat ze meteen ook 123,6 miljard dollar aan middelen aan het land hebben ontstolen. De autoriteiten in Peking schatten nu, volgens de Financial Times althans, dat er vorig jaar maar liefst 180.000 ‘incidenten’ waren (een eufemisme voor stakingen, protestacties en rellen). Dat is dubbel zoveel als vijf jaar geleden. Het komt neer op 493 incidenten per dag.

Ondanks de repressie van het regime zijn er steeds meer publieke commentaren over confrontaties tussen politie en betogers. In een zuidelijke stad werd een zwangere vrouw van migrantenafkomst hard aangepakt door vertegenwoordigers van het regime, waarop grote groepen betogers de straat optrokken waar het tot confrontaties met de oproerpolitie kwam. We mogen hierbij niet vergeten dat een gelijkaardig incident in Tunesië leidde tot de ‘jasmijnrevolutie’ van eerder dit jaar.

Zelfs de Financial Times (20 juni) stelde: “Op dit ogenblik bestaat de eerste instinctieve reactie van de Chinese regering, zowel op lokaal als op national vlak, uit repressie. Dat kan een tijdlang werken. Maar als de onderliggende oorzaken niet worden aangepakt, dreigt er een explosie in China.” Er waren in een andere stad rellen tussen de politie en migrante arbeiders die protesteerden omdat hun loon niet werd uitbetaald. Het zijn overigens niet alleen dergelijke arbeiders van migrante afkomst, maar ook andere arbeiders, die in actie komen. Zo waren er vorig jaar tal van stakingen, onder meer van truckchauffeurs in Shanghai. De stakingsacties tonen dat er een bewustzijn is onder de arbeiders, ondanks pogingen van het regime om het idee van collectief verzet dood te zwijgen.

Pessimistisch beeld

Voor de auteurs van dit boek wijst alle informatie er op dat de halfslachtige Chinese economische en politieke situatie onder druk staat en dat de enorme industriële groei van de afgelopen 20 tot 30 jaar wordt bedreigd. Hun oplossing bestaat uit ongecontroleerd kapitalisme. Ze denken dat dit China een rooskleurige toekomst kan bezorgen. Dat argument zou nog enigszins steek kunnen houden op een ogenblik dat het wereldwijde kapitalistische systeem stappen vooruit zet. Maar net zoals eerder het geval was in Japan, lijkt het waarschijnlijk dat China in de richting van stagnatie en neergang gaat. De ontwikkeling van het kapitalisme zorgde er bovendien voor dat de numeriek sterkste arbeidersklasse ter wereld werd gevormd.

Dat zal onvermijdelijk leiden tot discussie over onafhankelijke vakbonden en een massale arbeiderspartij waarmee de Chinese massa’s tegen het kapitalisme kunnen ingaan. Dit zal gepaard gaan met bewegingen in de staatssector tegen de breed verspreide corruptie en de anti-democratische totalitaire methoden van de staat. Dit alles wordt nu versterkt door de wereldwijde economische crisis waar de heersende klassen van het Westen niet gemakkelijk een oplossing voor vinden.

De bewegingen in Europa, met onder meer Griekenland, Spanje en Portugal, kunnen een inspiratie vormen voor de beste arbeiders en jongeren om over te gaan tot massastrijd tegen het Chinese regime. Een vertraging van de kapitalistische economische groei kan een tijdlang worden verborgen door de omvangrijke stimulusmaatregelen, die ook doorvloeien naar de producenten van grondstoffen in de neokoloniale wereld. Maar dit komt ten einde op een ogenblik dat wordt gewaarschuwd voor een ‘oververhitting’ van de economie en een grote inflatie van de vastgoedprijzen waardoor de nieuwe generatie niet in staat is om een bescheiden woning aan te schaffen.

De auteurs trekken uit hun gedetailleerde analyse geen optimistische conclusies. Ze vertrekken immers vanuit het standpunt van het kapitalisme in het algemeen en de kapitalistische elementen in China. Ze stellen dat het regime de problemen van het wereldkapitalisme begint te voelen: “De Chinese overheidsschulden lijken aan te sluiten bij het niveau van ontwikkelde landen, soms landen met een bbp dat vele keren dat van China omvat.” (p.203) Dit maakt duidelijk dat China steeds meer van schulden afhankelijk is om de economie vooruit te stuwen.

Er staan in de nabije toekomst geen “betekenisvolle hervormingen van de rente, wisselkoersen of buitenlandse betrokkenheid in de binnenlandse financiële markten” op de agenda. “Er zal evenmin een betekenisvolle hervorming of internationalisering komen van de grote banken, ook al zullen er onvermijdelijk herkapitalisaties moeten plaatsvinden.” De wereldwijde economische crisis vanaf 2008 versterkt dit: “’Kom niet af met falende modellen’, is het refrein dat door alle Chinese vertegenwoordigers wordt herhaald. Maar is het Chinese financiële systeem een model waar de wereld iets van leren? Kan China met zo’n systeem als een economische supermacht worden beschouwd?” (p. 210)

Geen klassiek kapitalisme

De auteurs beantwoorden hun eigen vragen met de stelling dat enkel het kapitalisme, en geen kapitalisme dat aan banden wordt gelegd door de staat, tot success kan leiden in China. Maar anderzijds antwoorden ze negatief op de vraag of dit een realistische mogelijkheid is: “Met nationale monopolies, of erger nog oligopolies, willen deze zakengroepen geen verandering en ze denken ook niet dat buitenlandse deelname noodzakelijk is. Hoe kan China een anti-monopoliewet toepassen als de partij zelf monopolies bezit? Als het bij de aansluiting bij de Wereldhandelsorganisatie de bedoeling van Zhu Rongji was om China open te stellen voor buitenlandse concurrentie en dus ook economische verandering, dan ziet het ernaar uit dat deze doelstellingen niet zijn gerealiseerd.” (p. 212)

De auteurs wijzen ook op de gevolgen van de financiële crisis: “Wat de financiële sector betreft, heeft de ineenstorting van Lehman Brothers in september 2008 de invloed van diegenen in de partij die een grotere openheid en internationale engagementen beoogden, ondermijnd. De globale financiële crisis heeft de sinds 1992 bestaande politieke consensus van steun aan het Westerse financiële model weg genomen.” (pp. 212-213)

Walter en Howie stellen doorheen hun analyse dat de kans klein is dat China nu een economie of een staat zal opbouwen die overeenkomt met het ‘klassieke’ model van Westers kapitalisme. Waarom is dat belangrijk? Zonder een duidelijk begrip van het complexe karakter van China is het niet mogelijk om vooruit te kijken naar de meest waarschijnlijke loop van de gebeurtenissen en dat is essentieel voor marxistische perspectieven. Wij hebben steeds gesteld dat China nog geen volledige overgang naar het kapitalisme heeft gemaakt en dat het mogelijk geen dergelijke volledige overgang zal kennen. Het feit dat verschillende elementen van het vorige regime overeind blijven, een grote staatseconomie en de invloed daarvan binnen de staat, kan het regime meer ruimte geven om tussen te komen in vergelijking met andere regeringen. Dit bleek een correcte inschatting te zijn die werd bevestigd met de omvangrijke stimulusmaatregelen die eerder werden aangehaald. Dit betekent uiteraard niet dat deze maatregelen een volledig nieuwe levenslijn bieden voor het Chinese regime, maar het gaat om nooit geziene maatregelen qua omvang en effect op korte termijn. Daaruit blijkt waarom het belangrijk is om een zorgvuldige analyse te maken.

De centrale elementen van een marxistisch programma voor een socialistisch alternatief, worden niet gewijzigd door onze karakterisering van China. Het blijft de taak van de arbeiders in de staatssector om de pro-kapitalistische elementen te verdrijven en om de bureaucraten en kapitalisten in de staatssector aan de kant te schuiven. Er is nood aan een programma dat nadruk legt op arbeiderscontrole- en beheer in het kader van een echte socialistische planning van de productie. In een zuiver kapitalistische sector pleiten we voor onafhankelijke vakbonden, arbeiderscontrole en de noodzaak om de sector in publieke handen te nemen. Tegelijk leggen we bij alle arbeidersstrijd, los van de sector waarin deze plaats vindt, nadruk op de noodzaak van een socialistisch en democratisch China. Dit boek laat ons toe om onze analyse verder aan te scherpen en ons beter voor te bereiden om de tumultueuse periode die er aan komt.

Red Capitalism: The Fragile Financial Foundation of China’s Extraordinary Rise Door Carl E Walter en Fraser JT Howie

Dit vind je misschien ook leuk...