7. FAMILIE, JEUGD EN CULTUUR (deel 2)

3. NATIONALITEIT EN CULTUUR.

Het bolsjewistische beleid ten aanzien van het nationale vraagstuk, na de oktoberrevolutie te hebben geholpen in haar overwinning, hielp de Sovjet Unie ook om vol te houden in een later stadium, ondanks de enorme centrifugale krachten en een vijandige omgeving. De bureaucratische degeneratie van de staat hangt als een molensteen om de nek van het nationaliteiten beleid. Het was op het gebied van het nationale vraagstuk dat Lenin van plan was zijn eerste klap tegen de bureaucratie en met name aan Stalin uit te delen, op het Twaalfde congres van de partij in de lente van 1923. Maar voor het congres bijeenkwam, was Lenin al uit de rijen weggevallen. De door hem voorbereidde documenten worden nu nog door de censuur onderdrukt.

De culturele wensen van de naties, opgewekt door de revolutie, vereisen de grootst mogelijke autonomie. Tegelijkertijd kan de industrie zich alleen succesvol ontwikkelen als alle delen van de Unie zich onderwerpen aan het algemene centrale plan. Maar de economie en de cultuur zijn niet gescheiden door ondoordringbare afscheidingen. De tendensen van culturele autonomie en economisch centralisme komen natuurlijk van tijd tot tijd in conflict. De tegenstellingen tussen deze twee zijn natuurlijk best op te lossen. Hoewel er geen permanente formule voor handen is om het probleem weg te werken, is er nog altijd de veerkrachtige wil van de belanghebbende massa’s zelf. Alleen hun eigen feitelijke participatie in het beschikken over haar eigen lot kan in ieder fase de noodzakelijke grens aangeven tussen de legitieme eisen van het economisch centralisme en de levende schommelingen van de nationale cultuur. Het probleem is echter dat de wil van de bevolking van de Sovjet Unie, in al haar nationale diversiteiten, nu volledig is vervangen door de wil van de bureaucratie, die de problemen van zowel cultuur en economie benadert vanuit het gezichtspunt van administratieve gemakzucht en specifiek belang van de heersende laag.

Het is waar dat op het terrein van de nationaliteiten, net als op dat van de economie, de Sovjet bureaucratie nog steeds een deel van het progressieve werk uitvoert, zij het tegen bovengemiddelde overheadkosten. En dit geldt met name voor de meer onderontwikkelde nationaliteiten in de Unie, die noodzakelijkerwijs nog een verlengde periode van het lenen, imiteren en assimileren van hetgeen al bestaat, moeten doormaken. De bureaucratie is nu een brug voor hen aan het scheppen naar de elementaire voordelen van de burgerlijke en, in sommige delen zelfs preburgerlijke, cultuur. Op vele terreinen en ten aanzien van vele volkeren is de Sovjet macht voor een aanzienlijk deel het historische werk, dat tsaar Peter I en zijn collega’s voor de Moskovieten volbracht, aan het volbrengen, alleen op veel grotere schaal en in een hoger tempo.

Heden ten dage wordt er in de scholen van de Unie les gegeven in meer dan 80 talen. Voor de meerderheid hiervan was het noodzakelijk hele nieuwe alfabetten te ontwikkelen, of de extreem aristocratische Aziatische alfabetten te vervangen door de meer democratische Latijnse. In even zovele talen worden er nu kranten gedrukt. Kranten die de boeren en herders voor het eerst in contact brengen met de elementaire ideeën van de menselijke cultuur. Binnen de wijdverspreide grenzen van het tsaristische rijk begint een binnenlandse industrie te ontstaan. De oude semi-clan cultuur wordt vernietigd door de tractor. Samen met de alfabetisering, ontwikkelt zich de wetenschappelijke landbouw en gezondheidszorg. Het is moeilijk om het belang van dit werk in het ontwikkelen van nieuwe menselijke bevolkingslagen te overschatten. Marx had gelijk toen hij stelde dat revolutie de locomotief van de geschiedenis was.

Maar zelfs de meest krachtige locomotief kan geen wonderen verrichten. Het kan de wetten van tijd en ruimte niet veranderen, alleen het tempo versnellen. Juist die noodzaak om tientallen miljoenen volwassen mensen bekend te maken met het alfabet en de krant, of met simpele regels van hygiëne, toont aan welke lange weg er nog afgelegd moet worden voordat je echt over de kwestie van een nieuwe socialistische cultuur kan praten. De pers weet ons bijvoorbeeld te vertellen dat in West-Siberië de Oirots, die nooit van een bad hadden gehoord, nu “in veel dorpen badhuizen hebben, waar ze soms wel 30 kilometer voor reizen, om zich te wassen”. Dit extreme voorbeeld, afkomstig uit het laagste cultuurniveau, geeft niettemin een waarheidsgetrouw beeld van de enorme stappen vooruit die zijn gezet en niet alleen in de onderontwikkelde gebieden. Als het hoofd van een regering om de culturele groei te illustreren naar het feit verwijst dat in de collectieve boerderijen de vraag naar “ijzeren ledikanten, wandklokken, ondergoed, truien, fietsen en dergelijke”, is gestegen, betekent dit alleen dat in de meer gegoede kringen van de Sovjet dorpen die artikelen uit de manufactuur in gebruik worden genomen, die onder de boeren van het Westen al lang geleden gemeengoed waren. Dag in dag uit wordt in de media en in toespraken gewezen op het thema van de “gecultiveerde socialistische handel”. In essentie gaat het hier om een schone en frisse aanblik van de regeringswinkels, deze voorzien van de noodzakelijke technische middelen en voorraden, de appels niet laten rotten, stopwol bij de kousen leveren en de bediende leren om beleefd en attent te zijn naar de klanten; met andere woorden, de algemene methode van kapitalistische handelswijze aanleren. Dit probleem is nog lang niet opgelost, hoewel daar nog geen onsje socialisme in zit.

Als we de wetten en instituten buiten beschouwing laten en kijken naar het dagelijkse leven van de overgrote meerderheid van de bevolking, zonder onszelf opzettelijk voor de gek te houden, moeten we toegeven dat ten aanzien van de levensgewoontes en de cultuur, het erfgoed van tsaristisch en burgerlijk Rusland in het Sovjet rijk nog verre overheersen over de embryonale groei van het socialisme. Het meest overtuigend in deze is de bevolking zelf, die zich op basis van een minieme groei in de levensstandaard, begerig op de kant en klare modellen uit het Westen heeft gestort. De jonge Sovjet klerken, maar ook vaak de arbeiders, proberen zowel in kleding en gedrag de Amerikaanse ingenieurs en technici, met wie ze in de fabrieken in contact komen, te imiteren. De vrouwelijke arbeiders en klerken verslinden de vrouwelijke toeristen met hun ogen om hun mode en manieren over te kunnen nemen. De gelukkige vrouw die hierin slaagt wordt uitgebreid geïmiteerd. In plaats van een knotje neemt de beter betaalde vrouw een permanentje. De jongeren melden zich enthousiast aan voor westerse dansscholen. In zeker opzicht is dit vooruitgang, maar wat dit met name betekent is niet de superioriteit van het socialisme over het kapitalisme, maar het blijvende overwicht van de kleinburgerlijke cultuur over het patriarchale leven, de stad over het dorp, het centrum over het achterland en van het Westen over het Oosten.

De bevoorrechte Sovjet elite leent uit de hogere burgerlijke kringen. En hierin zijn de gangmakers de diplomaten, de directeuren van de trusts, ingenieurs die regelmatig naar Europa en Amerika reizen. De Sovjet satire zwijgt hierover, want is simpelweg verboden om het over de “top tienduizend” te hebben. Toch moeten we met enige spijt vaststellen dat de meest verheven vertegenwoordigers van de Sovjet Unie, in het aanzicht van de kapitalistische beschaving, er niet in zijn geslaagd een eigen stijl te ontwikkelen, of bepaalde eigen kenmerken. Ze hebben nog niet voldoende innerlijke stabiliteit om uiterlijk vertoon te verachten of zich gepaste bescheidenheid aan te meten. Hun belangrijkste drijfveer is simpelweg om zo weinig mogelijk te verschillen van de meest geperfectioneerde snobs van de burgerij. Met andere woorden, in de meerderheid van de gevallen denken en gedragen ze zich, niet als de vertegenwoordigers van de nieuwe wereld, maar als ordinaire parvenu’s!

Te stellen dat de Sovjet Unie nu dat culturele werk aan het verrichten is dat de ontwikkelde landen al lang geleden op basis van het kapitalisme hebben volbracht, zou echter maar de halve waarheid zijn. De nieuwe sociale vormen zijn zeker niet onbelangrijk. Ze geven niet alleen aan een onderontwikkeld land de mogelijkheid om het niveau van de meest ontwikkelde te bereiken, maar ook nog in een veel sneller tempo dan in het verleden in het Westen mogelijk was. De verklaring voor dit versnelde tempo is eenvoudig. De burgerlijke pioniers moesten hun techniek uitvinden en ook nog leren toepassen op de economie en de cultuur. De Sovjet Unie neemt ze kant en klaar in hun modernste versie over en, dankzij de gesocialiseerde productiewijze, past die leenwijze direct en op grootschalige wijze toe, in plaats van geleidelijk en stap voor stap.

De militaire autoriteiten hebben meer dan eens de rol van het leger als cultuurdrager geroemd, met name ten aanzien van de boerenbevolking. Zonder onszelf voor de gek te houden over welke specifieke vorm van “cultuur” het burgerlijk militarisme incalculeert, kunnen we niet ontkennen dat veel progressieve gewoontes door het leger op de gewone bevolking zijn overgebracht. Niet voor niets hebben voormalige soldaten en onder-officieren vaak aan het hoofd gestaan van de opstandelingen in revolutionaire bewegingen, juist ook die van boeren. Het Sovjet regime heeft een kans het dagelijkse leven niet alleen via het leger te beïnvloeden, maar ook via het gehele staatsapparaat en, volledig hiermee verweven, het apparaat van de partij, de Komsomol en de vakbonden. De verwerving van de kant en klare modellen van techniek, hygiëne, kunst, sport, in een oneindig sneller tempo dan vereist was voor hun ontwikkeling in het land van oorsprong wordt gegarandeerd door de eigendomsverhoudingen van de staat en de planmatige bestuurswijze.

Als de oktoberrevolutie niets ander had opgeleverd dan deze versnelde ontwikkeling, was het historisch gezien al gerechtvaardigd, want het neergaande burgerlijke regime is er in de laatste kwart eeuw niet in geslaagd een van de onderontwikkelde landen, in welk deel van de wereld dan ook, serieus vooruit te helpen. Maar het Russische proletariaat volvoerde de revolutie uit naam van veel verdergaande taken. Hoezeer ze ook op dit moment politiek wordt onderdrukt, hebben haar betere delen het communistische programma nog niet verworpen, net zomin als de daaraan verbonden machtige hoop. De bureaucratie is gedwongen zichzelf aan het proletariaat aan te passen, enerzijds in de richting van haar beleid, maar meer nog in de interpretatie ervan. En daarom wordt in elke stap vooruit die wordt gemaakt op het economisch of culturele terrein, ongeacht haar feitelijke historische belang of werkelijke invloed op het leven van de massa’s, voor-geschoteld als een tot nu toe ongehoorde en ongeziene overwinning in “socialistische cultuur”. Natuurlijk bestaat er geen twijfel over dat door miljoenen mensen te voorzien van toiletzeep en een tandenborstel, die tot gisteren nog nooit van deze reinigingsmiddelen hadden gehoord, er groot cultureel werk is verricht. Maar noch zeep, noch borstel, zelfs niet de parfums die “onze vrouwen” verlangen, maken een socialistische cultuur, zeker niet in omstandigheden waarin in deze kleine attributen der beschaving slechts voor zo’n 15% van de bevolking bereikbaar zijn.

De “omvorming van de mens” waar in de Sovjet pers zo’n sprake van is, is in volle gang. Maar in welke mate is dit een socialistische omvorming? De Russische bevolking heeft niet net zoals in Duitsland een grote religieuze reformatie meegemaakt, of een grote burgerlijke revolutie zoals de Fransen. Uit deze twee ovens, als we de reformatie-revolutie op het Britse eiland in de 17e eeuw buiten beschouwing laten, kwam de burgerlijke individualiteit, een belangrijke stap in de algemene ontwikkeling van de menselijke persoonlijkheid. De Russische revoluties van 1905 en 1917 zorgden uit noodzaak voor het ontwaken van de individualiteit onder de massa’s en haar kristallisatie uit het primitieve medium. Dat is te zeggen, zij vervulde op een aangepaste en versnelde manier het opvoedende werk van de burgerlijke reformaties en revoluties van het Westen. Maar nog lang voor dit werk was voltooid, zelfs in ruwe vorm, werd de Russische revolutie, die was uitgebroken in de neergang van het kapitalisme, door de loop van de klassenstrijd gedwongen, over te springen naar de weg van het socialisme. De tegenstellingen binnen de Sovjet cultuur zijn alleen een reflectie en refractie van de economische en sociale tegenstellingen die door die sprong zijn ontstaan. Het ontwaken van de persoonlijkheid onder deze omstandigheden neemt noodzakelijkerwijs een min of meer kleinburgerlijk karakter aan, niet alleen binnen de economie, maar ook in het gezinsleven en de lyrische poëzie. De bureaucratie zelf is de grootste drager geworden van het meest extreme en soms ongeremde, burgerlijk individualisme. De ontwikkeling van het economisch individualisme toestaand en bemoedigend (stukloon, toewijzing van privé-grond, premies en decoraties), onderdrukt de bureaucratie tegelijkertijd meedogenloos de progressieve kanten van het individualisme op het gebied van de geestelijke cultuur (kritische gezichts-punten, ontwikkeling van een eigen mening en de cultivering van persoonlijke waardigheid).

Hoe aanzienlijker de mate van ontwikkeling van een bepaalde nationale groep is, of hoe hoger de mate van haar culturele creaties, of, nogmaals, des te nauwer ze betrokken is in het gevecht tegen de problemen van de samenleving en persoonlijkheid, des te zwaarder en ondragelijker is de druk die de bureaucratie hier op uitoefent. In werkelijkheid kan er natuurlijk geen sprake zijn van de unieke nationale cultuur, wanneer een en dezelfde stok van de gids, of beter gezegd, een en dezelfde politieknuppel poogt om alle intellectuele activiteit van alle volkeren in de Sovjet Unie te reguleren. De Oekraïense, Witrussische, Georgische of Tiurkse kranten en boeken zijn alleen een vertaling van het bureaucratische streven in de taal van de overeenkomstige nationaliteit. Onder de naam van een model van volkse creativiteit publiceert de Moskouse pers dagelijks in het Russisch vertaalde odes van prijsdichters van de diverse nationaliteiten ter ere van de leiders, wat in werkelijkheid miserabele rijmsels zijn die alleen verschillen in de mate van onderdanigheid en gebrek aan talent.

De Groot-Russische cultuur, die niet minder dan anderen heeft geleden onder het gevangenisbewaarders regime, leeft met name ten koste van de oudere generatie die zich heeft gevormd voor de revolutie. De jongeren worden als het ware door een ijzeren pers onderdrukt. Het is daarom geen kwestie van de onderdrukking van de ene nationaliteit door de andere in de juiste zin van het woord, maar meer van onderdrukking door het gecentraliseerde politieapparaat over de culturele ontwikkeling van alle naties, te beginnen met de Groot-Russische. Maar we kunnen het feit niet naast ons neerleggen dat 90% van alle publicaties in de Sovjet Unie in de Russische taal worden gedrukt. Ook al is dit percentage in flagrante tegenspraak met het relatieve aantal van de Groot-Russische bevolking, het komt wel aardig overeen met de algemene invloed van de Russische cultuur, zowel in haar eigen gewicht als in haar rol als mediator tussen de onderontwikkelde volken van het achterland en die uit het Westen. Maar alles in ogenschouw genomen, betekent dit dan niet dat het buitengewoon hoge aantal Groot-Russen in de uitgeverijen (en niet alleen daar, natuurlijk) een feitelijk autocratisch privilege van de Groot-Russen ten koste van de andere nationaliteiten van de Unie? Dat is natuurlijk goed mogelijk. Op deze zeer belangrijke vraag is het feitelijk onmogelijk een passend antwoord te geven, want in het echte leven wordt dit besloten, niet door samenwerking, rivaliteit en kruisbestuiving van cultuur, maar door de ultieme arbitrage van de bureaucratie. En aangezien het Kremlin de residentie van de autoriteiten is en de omliggende territoria gedwongen zijn met het centrum in de pas te lopen, neemt het bureaucratisme onvermijdelijk de kleur aan van een autocratische Russificatie, aan de andere nationaliteiten alleen het ontwijfelbare culturele recht latend om de arbiter in haar eigen taal toe te juichen.

*

Afhankelijk van de economische zigzaggen en de bestuurlijke middelen verandert de officiële doctrine van de cultuur. Maar met alle wijzigingen, blijft één kenmerk hetzelfde, dat van absolute willekeur. Tegelijk met de theorie van het “socialisme in één land”, verkreeg de daarvoor betwiste theorie van de “proletarische cultuur” officiële erkenning. De tegenstanders van deze theorie wezen erop dat het regime van de proletarische dictatuur slechts een strikt overgangskarakter had en dat, in onderscheid tot de bourgeoisie, het proletariaat niet de intentie heeft gedurende een serie van historische tijdperken te domineren, dat de taak van de huidige generatie van de nieuwe heersende klasse in de eerste plaats beperkt is tot het assimileren van alles wat waardevol is in de burgerlijke cultuur en hoe langer het proletariaat een proletariaat blijft; oftewel, hoe langer ze de sporen van haar vroeger onderdrukking blijft dragen, hoe minder ze in staat is om boven haar historische erfenis uit te stijgen en dat de mogelijkheden van nieuwe scheppingen zich werkelijk pas voor zullen doen, in de mate waarin het proletariaat zich in de nieuwe socialistische maatschappij weet op te lossen. Wat dit betekent, in andere woorden, is dat de burgerlijke cultuur vervangen moet worden, niet door een proletarische, maar door een socialistische cultuur.

In een polemiek tegen de theorie van een “proletarische kunst”, welke onder experimentele omstandigheden werd gefabriceerd, stelde de schrijver dezes; “De cultuur voedt zich met de vruchten van de industrie en een materieel overschot is noodzakelijk opdat de cultuur kan groeien, zich verfijnen en kan verdiepen”. Zelfs de meest succesvolle oplossing van de elementaire economische problemen “zou bij lange na nog niet een volledige overwinning van het nieuwe historische principe van het socialisme betekenen. Alleen een voorwaartse beweging van het wetenschappelijk denken op basis van alle nationaliteiten en de ontwikkeling van nieuwe kunst zal betekenen dat de historische kern zowel wortel heeft geschoten als vruchten afwerpt. In dat opzicht is de ontwikkeling van de kunst de hoogste test van de levensvatbaarheid en het belang van elk tijdperk”. Dit standpunt, dat tot op dat moment de overheersende mening was, werd in een officiële verklaring opeens afgedaan als een “nederlaagstrategie” en ingegeven door een “wantrouwen” in de creatieve mogelijkheden van het proletariaat. Daar opende zich de periode van Stalin en Boekarin, waarvan laatstgenoemde zich al in een veel vroeger stadium had opgeworpen als de aartsengel van de “proletarische cultuur”, terwijl eerst-genoemde er nog nooit een gedachte aan had gewijd. Beiden gingen er in elk geval vanuit dat het socialisme zich met een “slakkengang” zou ontwikkelen en dat het proletariaat decennia tot haar beschikking zou hebben om haar eigen cultuur te scheppen. Wat betreft het karakter van die cultuur, waren de ideeën van deze theoretici hierover net zo vaag als oninspirerend.

De stormachtige jaren van het eerste vijfjarenplan zette het perspectief van de slakkengang op zijn kop. In 1931, aan de vooravond van de verschrikkelijke hongersnood, was het land “tot het socialisme overgegaan”. Dus, voordat de onder officieel toezicht opererende schrijvers, artiesten en schilders er in waren geslaagd een proletarische cultuur te creëren, of zelfs maar de eerste belangwekkende modellen ervan, verklaarde de regering dat het proletariaat was opgegaan in de klassenloze maatschappij. Er bleef voor de kunstenaars niets anders over dan zich neer te leggen bij het feit dat het proletariaat de belangrijkste factor voor het scheppen van een proletarische cultuur moest ontberen: tijd. De opvattingen van gisteren werden onmiddellijk naar de vergetelheid verbannen. Per direct was de “socialistische cultuur” aan de orde van de dag. Gedeeltelijk zijn we al op de hoogte van haar inhoud.

Geestelijke creativiteit heeft vrijheid nodig. Het doel van het communisme is juist om de natuur aan de techniek te onderwerpen en de techniek weer aan het plan en de grond-stoffen te ‘dwingen’ om in overvloed alles aan de mens te schenken wat zij behoeft. En meer nog dan dat, haar uiteindelijke doel om eens en voor altijd de creatieve krachten van de mensheid te bevrijden van alle druk, beperkingen en vernederende afhankelijkheid. Persoonlijke relaties, wetenschap en kunst zullen geen van buitenaf opgelegd “plan” kennen, zelfs geen schaduw van dwang. In welke mate de geestelijke creativiteit individueel of collectief zal zijn, zal helemaal van haar scheppers afhangen.

Een overgangsregime is een heel andere kwestie. De dictatuur weerspiegelt de oude barbarij en niet de toekomstige cultuur. Noodzakelijkerwijs legt ze allerlei beperkingen op aan alle vormen van activiteit, inclusief de geestelijke creativiteit. Het programma van de revolutie beschouwde deze beperkingen als een tijdelijk kwaad en nam de plicht op zich, naarmate het regime zich steviger vestigde, deze beperkingen in de vrijheid een voor een weg te nemen. Hoe dan ook was het aan de leiders van de revolutie duidelijk, zelfs in de meest verhitte jaren van burgeroorlog, dat de regering, uit politieke overwegingen, wel beperkingen op de creatieve vrijheid kon leggen, maar in geen geval de rol van bevelvoerder op het gebied van wetenschap, kunst en literatuur wilde spelen. Hoewel de persoonlijke smaak van Lenin over kunst nogal ‘conservatief’ was, bleef hij politiek gezien bijzonder voorzichtig ten aanzien van artistieke kwesties, altijd bereid om zijn incompetentie in deze toe te geven. De neerbuigendheid van Loenacharsky, Volkscommissaris van Kunst en Educatie, over alle vormen van modernisme, vond Lenin uitermate ongepast. Maar hij beperkte zichzelf tot ironische opmerkingen in privé gesprekken en hield zich verre van het idee om zijn literaire smaak tot wet te verheffen. In 1924, juist aan het begin van de nieuwe periode, formuleerde de schrijver van dit boek de verhoudingen van de staat tot de verschillende kunstzinnige stromingen en tendensen als volgt: “ weliswaar onderworpen aan een en hetzelfde criterium, voor of tegen de revolutie, probeert ze volledige vrijheid te geven op het gebied van artistieke zelfbeschikking”.

Toen de dictatuur een groeiende massa basis en het vooruitzicht van een wereld-revolutie had, was ze niet bang voor experimenten, onderzoek, de wedijver van stromingen, omdat ze begreep dat dit de enige manier was waarop een nieuw cultureel tijdperk zich kon vormen. De massa’s waren nog vervuld van hooggespannen verwachtingen en konden voor het eerst in duizenden jaren hardop denken. Alle beste jonge artistieke krachten werden tot op het bot geraakt. In die eerste jaren, rijk aan hoop en durf, werden niet alleen de meest volledige modellen van socialistische wetgeving ontwikkeld, maar ook de beste producties van revolutionaire literatuur. Tot diezelfde tijd behoorde en het is het waard dit te vermelden, de creatie van die excellente Sovjet films die, ondanks het gebrek aan technische middelen, er toch in slaagde tot de verbeelding van de hele wereld te spreken, door hun frisheid en vitaliteit in de benadering van de realiteit.

In het gevecht tegen de Oppositie in de partij, werden de literaire stromingen een voor een de nek omgedraaid. En niet alleen de literaire stromingen. Het proces van uitroeiing vond op alle ideologische terreinen plaats en het vond daar meer beslissend plaats omdat het op die gebieden meer dan halfbewust was. De huidige heersende laag voelt zich geroepen de geestelijke creativiteit niet alleen politiek te controleren, maar ook de route van haar ontwikkeling voor te schrijven. De methode van bevelen zonder tegenspraak strekt zich uit van de concentratiekampen tot de wetenschappelijke landbouw en de muziek. Het centrale orgaan van de partij laat anoniem redactionele richtlijnen drukken, die het karakter van militaire bevelen hebben, over architectuur, literatuur, toneel, ballet, om nog maar te zwijgen over de filosofie, natuurwetenschappen en geschiedenis.

De bureaucratie heeft een bijgelovige angst voor alles wat haar niet direct dient, alsmede voor alles wat ze niet begrijpt. Als ze een bepaald verband eist tussen de natuur-wetenschappen en de productie, heeft ze, op grote schaal gezien, gelijk. Maar als ze beveelt dat de wetenschappelijke onderzoekers zich alleen doelen moge stellen van direct praktisch belang, dan dreigt ze hiermee de belangrijkste bronnen van uitvindingen, inclusief praktische ontdekkingen, af te sluiten, want zulke uitvindingen komen vaak op de meest onverwachte manier tot stand. Door bittere ervaringen wijs geworden, houden de wetenschappers, wiskundigen, biologen en militaire theoretici algemene gevolgtrekkingen voor zich, uit angst dat een of andere “rode professor”, meestal een onwetende carrièremaker, ze dreigend in de nek hijgt met een of andere uitspraak, die er aan de haren wordt bijgesleept, van Lenin of zelfs van Stalin. In zulke omstandigheden de eigen gedachtegang verdedigen, of de eigen wetenschappelijke waardigheid, betekent naar alle waarschijnlijkheid de grootste ellende over jezelf afroepen.

Maar het gaat er nog veel slechter aan toe in de sociale wetenschappen. Economen, geschiedkundigen, zelfs statistici, om maar te zwijgen over journalisten, doen alle mogelijke moeite om maar niet in tegenspraak te komen, zelfs niet indirect, met de tijdelijke zigzaggen van de officiële koers. Er kan niet over de Sovjet economie, of de binnenlandse en buitenlandse politiek worden geschreven, zonder rug en flank in te dekken met banaliteiten uit de toespraken van de “leider” en er bij voorbaat al van uit te gaan aan te tonen dat alles precies gaat zoals het moet en zelfs beter. Hoewel dit volledige conformisme iemand wel vrijwaart van dagelijkse ongemakken, wordt ze wel gevolgd door de zwaarste straf van allen: steriliteit.

Ondanks het feit dat het marxisme in de Sovjet Unie de officiële doctrine is, is er de afgelopen twaalf jaar niet één marxistisch onderzoek op het gebied van economie, sociologie of filosofie verschenen, dat de moeite van het bestuderen of zelfs vertalen in meerdere talen waard was. De marxistische werken weten de grens van schoolse compilaties niet te overstijgen, die dezelfde bij voorbaat bekrachtigde oude ideeën blijven herhalen en een en dezelfde aanhalingen door elkaar husselen, afhankelijk van de eisen van de heersende bestuurlijke conjunctuur. Er worden door de staat miljoenen boeken en brochures verspreid die voor niemand enig nut hebben en in elkaar zijn geflanst met behulp van geslijm, gevlei en andere kleffe substanties. Marxisten die wat zinnigs of onafhankelijks hadden te zeggen zitten in de gevangenis, of zwijgen noodgedwongen. En dat ondanks het feit dat de evolutie van sociale vormen bij elke stap reusachtige wetenschappelijke problemen veroorzaakt! Al besmeurd en onder de voet gelopen, is er nog iets wat het wetenschappelijk werk onmogelijk maakt: gebrek aan scrupules. Zelfs de verklarende toevoegingen in het verzamelde werk van Lenin worden keer op keer radicaal gewijzigd in elke nieuwe editie, afhankelijk van het persoonlijke belang van de regerende staven; de namen van de “Leiders” worden opgeblazen, die van de opponenten besmeurd; sporen worden weggewerkt. Hetzelfde laken en pak geldt voor de boeken over de geschiedenis van de partij en de revolutie. Feiten worden verdraaid, documenten achtergehouden of juist gefabriceerd, reputaties gemaakt of gebroken. Een simpele vergelijking van de opeenvolgende variëteiten van een en hetzelfde boek over de afgelopen twaalf jaar toont foutloos het proces van degeneratie van het denken en geweten van de heersende laag aan.

Niet minder ruïneus is het effect van het ‘totalitaire’ regime op de kunstzinnige literatuur. De strijd van tendensen en stromingen is vervangen door de interpretatie van de wil van de leiders. Voor alle groepen is een verplichte organisatie opgericht, een soort van concentratiekamp voor de kunstzinnige literatuur. Middelmatige maar “correct-denkende” vertellers zoals Serafimovitsj of Gladkov worden gehuldigd als klassiekers. Getalenteerde schrijvers die zichzelf niet voldoende geweld aan kunnen doen worden achtervolgd door hordes instructeurs, gewapend met onbeschaamdheid en dozijnen spreuken. De meest vooraanstaande artiesten plegen of zelfmoord, of vinden hun materiaal in het verre verleden, of vallen stil. Oprechte en getalenteerde boeken verschijnen als bij toeval, komen plotseling onder een toonbank vandaan en hebben het karakter van artistieke contrabande.

Het leven van de Sovjet kunst is een soort martelaarskunde. Na de redactionele orders tegen het “formalisme” in de Pravda, ontstond er een epidemie van vernederende spijt-betuigingen door schrijvers, artiesten, toneeldirecteuren en zelfs operazangers. De een na de ander herriep zijn oude zondes, zonder zich overigens uit te laten (in geval van toekomstige noodgevallen) over een duidelijke definitie van de aard van dit “formalisme”. Op de lange duur waren de autoriteiten via een nieuwe order genoodzaakt een eind te maken aan de al te overvloedige stroom van spijtbetuigingen. Literaire beschouwingen worden binnen enkele weken veranderd, boeken herschreven, straten hernoemd, stand-beelden onthuld, als gevolg van een paar terloopse opmerkingen van Stalin over de dichter Maiakovsky. De indrukken die de nieuwe opera op de hooggeplaatste toehoorders hebben achtergelaten worden direct omgezet in muzikale richtlijnen voor componisten. Op een schrijversconferentie zei de secretaris van de Komsomol: “ De suggesties van kameraad Stalin zijn voor iedereen wet”, en het voltallige publiek applaudisseerde, hoewel sommigen ongetwijfeld met schaamte. En om de beschimping van de literatuur compleet te maken wordt Stalin, die niet in staat is om maar een Russische zin correct te formuleren, uitgeroepen tot een klassiek stylist. Er zit iets diep tragisch in deze byzantijnse en politie overheersing, ondanks het ongewild komische karakter van sommige uitingen.

De officiële formule luidt: Cultuur moet socialistisch van inhoud zijn en nationalistisch van vorm. Wat de socialistische inhoud betreft, zijn alleen meer of minder gelukkige gissingen mogelijk. Niemand kan zo’n cultuur scheppen op basis van een ontoereikende economische grondslag. De kunst is veel minder dan de wetenschap in staat om te anticiperen op toekomstige ontwikkelingen. Hoe dan ook, zulke voorschriften als: “beschrijf de opbouw van de toekomst”, “geef de weg naar het socialisme aan”, “hervorm de mensheid”, geven net zo weinig houvast aan de creatieve verbeelding als een prijslijst van een ijzerwinkel of de vertrekstaten van de spoorwegen.

De nationale vorm van een kunst is identiek met haar universele toegankelijkheid. “Wat niet door het volk wordt gewenst”, zo dicteert de Pravda aan de kunstenaars, “kan niet van esthetisch belang zijn”. Die oude formule van de Narodniki (Volkswil, de eerste poging tot een politieke partij onder het tsaristische regime), die de taak van het artistiek scholen van de massa’s afwezen, krijgt een nog reactionairder karakter, als het recht om te beslissen welke kunst het volk wel of niet wil, in handen van de bureaucratie blijft. Zij laat boeken drukken naar haar eigen zin. Ze verkoopt deze met dwang, de lezers geen keus latend. Uiteindelijk komt het erop neer dat de kunst haar belangen moet assimileren en dusdanige vormen aanneemt, dat ze de bureaucratie aantrekkelijk maakt voor de brede lagen van de bevolking.

Tevergeefs! Geen enkele literatuur kan die taak vervullen. De leiders zelf zijn gedwongen toe te geven dat “noch het eerste, noch het tweede vijfjarenplan ons een nieuwe literaire golf heeft opgeleverd, die boven de eerste golf, geboren in oktober, weet uit te rijzen”. Dat is zeer mild uitgedrukt. In werkelijkheid, ondanks individuele uitzonderingen, zal het tijdperk van de Thermidor de artistieke geschiedenis ingaan als een periode, voornamelijk gekenmerkt door middelmatigheid, lofzangen en vuilspuiterij.

> Inhoudstafel

Dit vind je misschien ook leuk...