IV) Als het kapitalisme verantwoordelijk is, kan het dan het probleem oplossen?
De ongerustheid in de publieke opinie, opgeschrikt door de toename van natuurrampen, dwingt de regeringen om zich meer en meer met dit thema ‘bezig te houden’. Maar het is onmogelijk voor hen om degenen die verantwoordelijk zijn voor de milieuproblemen daadwerkelijk aan te pakken… omdat ze de eerste verdedigers zijn van de belangen van de aandeelhouders en de bedrijfsleiders! Kunnen we ons voorstellen dat Sarkozy in zijn eigen soep spuwt die hem aangeboden wordt door zijn vrienden de bedrijfsleiders (meer bepaald in de media?). Kunnen we ons Bush voorstellen, die zich keert tegen zijn vrienden in de olie-industrie die zo rijkelijk hebben gedoneerd aan zijn verkiezingscampagnes? Bush zou misschien kunnen beginnen het asbestprobleem te erkennen, want asbest is nog steeds wettelijk toegelaten in de VS (hoewel de eerste wetenschappelijke studies die hiertegen waarschuwden al een eeuw oud zijn). Alle personen die de slachtoffers van de aanslagen van elf september hebben geholpen, hebben asbeststof ingeademd tijdens deze dagen. Als het beleid niet verandert, zullen zij bovendien zelfs niet gedekt worden door de ziekteverzekering (als ze al voldoende middelen hebben voor een verzekering).
Bovendien zou het moeilijk zijn om in de ontwikkelde kapitalistische landen met dezelfde mate van repressie tewerk te gaan als tegen de bevolkingen in de neokoloniale wereld wanneer zij zich mobiliseren tegen het ene of het andere milieuprobleem. De antwoorden die de politici formuleren, zijn dan ook des te meer zand in de ogen. Het zijn oplossingen die slechts een verwaarloosbaar klein deel van de grootschalige gevolgen van de milieuvervuiling aanpakken (en zoals blijkt met het Kyoto-protocol, op een negatieve manier). Maar het doel van hun maatregelen is geenszins om efficiënt te zijn, wel om de problemen voor zich uit te schuiven en de ware verantwoordelijken te verschuilen. Idem voor de meerderheid van de maatregelen die de bedrijven zelf nemen: wat hier primeert, is niet het aanpakken van de problemen, maar de reclame en de imagovorming.
Een gemakkelijk excuus
De milieucrisis kan trouwens gemakkelijk aangewend worden als een handig voorwendsel. De instabiele relaties van landen zoals Rusland, Irak, Venezuela of Iran met het westerse imperialisme dwingt deze staten om te zoeken naar meer energieonafhankelijkheid. Wanneer de Franse krant Le Monde aan Jean-Louis Borloo (de Franse Minister voor Duurzame Ontwikkeling en Ruimtelijke Ordening) vroeg wat voor hem duurzame ontwikkeling inhoudt, antwoordde de minister: « de centrale uitdaging is de maatschappij te herorganiseren voordat de schaarste van de bronnen ons doet komen tot een maatschappij van beperkingen ». Anders gezegd: we moeten de toevoer van onze bedrijven anders gaan organiseren. En de mensen dan?
Op een moment dat het neoliberalisme meer en meer onder vuur komt van niet aflatende levendige kritiek, komt de milieuproblematiek voor de lakeien van het patronaat uit de hemel gevallen. Achter het argument “we zijn allemaal verantwoordelijk met onze manier van consumeren” schuilt de dreiging van nieuwe sociale aanvallen die ecologisch “gerechtvaardigd” worden. “We zijn allemaal even verantwoordelijk” dient vooral om te verhullen dat de bedrijven zich niet al te veel zorgen maken over hun eigen verpletterende verantwoordelijkheid. Na de staatskas stelselmatig geplunderd te hebben in de vorm van verlagingen van de patronale bijdragen en andere belastingskortingen en na de leegroof van de openbare diensten, komen de ‘ecotaksen’ als geroepen om de inkomsten alsnog te verhogen door de werkende bevolking de zoveelste taks op te leggen.
Bij de laatste begrotingscontrole van de regering Verhofstadt werd een ecotaks ingesteld op verpakkingen en vervuilende auto’s. Zijn dit geloofwaardige antwoorden op de uitdaging van het redden van de planeet? Voor de regering was het vooral een manier om, volgens hun schattingen, 67 miljoen euro op te halen met de belasting op de verpakkingen en 65 miljoen euro met de taks op vervuilende auto’s (geld dat niet bestemd is voor het budget voor de strijd voor de bescherming van het milieu). De logica die hierachter schuilt, is die dat “de vervuiler betaalt”, maar deze taksen raken de armen harder dan de rijken. Ondertussen haalt het patronaat nog steeds de staatsfinanciën leeg door het ontvangen van fiscale geschenken.
Het Europees Vakverbond en de Europese Commissie hebben samen een studie gemaakt die de gevolgen van de vermindering met 40% van de broeikasgassen tegen 2030 evalueert. Deze studie schuift naar voor dat de sectoren die zich bezighouden met werktuigen, gespecialiseerd in energiezuinige gebouwen (174 duizend jobs en 37 miljard euro omzet in 2006 in de Europese Unie), gigantische mogelijkheden voor zich hebben. Laat ons niet vergeten dat gebouwen slechts 8% van de totale uitstoot van broeikaseffecten op wereldvlak vertegenwoordigen.
Deze studie onderzoekt ook de mogelijkheid om dwingende maatregelen te nemen voor de bedrijven. Maar ze stelt er onmiddellijk bij dat zulke maatregelen synoniem zijn voor delokalisatie, en alles wat dit voor gevolgen kan hebben op het vlak van jobverlies en de toename van de uitstoot van gassen uit fossiele brandstoffen ten gevolge van het vervoer van goederen uit landen die “toleranter” zijn naar de Europese markt. Zo zou een systeem met quota voor de uitstoot van broeikasgassen voor de 12.000 belangrijkste vervuilende bedrijven gelijkstaan met een bedreiging voor 50.000 jobs in de metaalindustrie (op 350.000), en 8.000 in de cementproductie (op een totaal van 53.000). Zolang de bedrijven het in de wereld voor het zeggen zullen hebben, zal dit soort argumenten steeds naar voor geschoven worden. Ze kunnen zelfs een zekere steun vinden onder een laag van arbeiders indien de arbeidersbeweging en de vakbonden niet in staat zijn om een alternatieve oplossing te brengen.
Het investeringsniveau en de lopende jaarlijkse uitgaven van de Europese industrie voor milieubescherming toont overigens dat het milieu verre van een prioriteit is. Volgens het Europees bureau voor de Statistiek, Eurostat, is dit niveau tussen 1999 en 2002 gedaald van 35 miljard euro (0,41% van het Europees BBP) naar 25 miljard euro. Dit is minder dan het jaarlijkse budget voor het onderhoud van de dijken in New Orleans voor Katrina, hoewel de VS-regering er fel heeft op besnoeid.
In een context waarin een internationale crisis van de economie waarschijnlijk is geworden in de nabije toekomst – ten gevolge van de crisis van de Amerikaanse hypothecaire kredieten en haar impact – zal het misbruik van zogenaamde “milieu”-argumenten ter rechtvaardiging van de aanvallen op de sociale rechten, nog toenemen. Sterker nog, het is zeker dat de maatregelen die de verschillende nationale economieën beschermen (en voornamelijk de verschillende burgerijen) zich ook in een groen jasje zullen hullen, zoals met het opleggen van quota’s betreffende de hoeveelheid broeikasgassen in de productie van bepaalde producten die de Europese grenzen trachten binnen te komen.
Er zijn nog andere maatregelen – en ze zijn soms zo belachelijk dat het tragisch lachwekkend wordt. Bijvoorbeeld, in de maand september werd aangekondigd dat er een agentschap werd opgericht in de strijd tegen vervuiling in Wallonië. Tot hier, niets aan te merken. Maar men moet ook weten dat dit agentschap bemand wordt door… slechts tien agenten! Binnenkort zullen het er zestien zijn, wier taak het zal zijn te strijden tegen de “georganiseerde milieucriminaliteit”, t.t.z. tegen de zware inbreuken die binnenkort per decreet zullen worden vastgelegd. Dus, zelfs alvorens de taakomschrijving van het agentschap vastligt, kondigt men de creatie aan van een team (om aan te tonen dat de Waalse regering toch bezorgd is over het milieu), maar men geeft het zo belachelijk weinig middelen (“we moeten de bedrijven ook niet al te erg afschrikken”).
We kunnen er al zeker van zijn dat de ontslagen van het energiebedrijf Luminus in Wallonië niet in de lijst van “georganiseerde milieucriminaliteit” zullen voorkomen, ontslagen in vooral het onderhoud van de elektriciteitscentrales op basis van waterkracht. Naast het menselijke drama dat deze beslissing betekent (in een bedrijf dat zeker niet te klagen heeft over winstgevendheid), zullen 250.000 ton extra gassen van fossiele brandstoffen in de atmosfeer uitgestoot worden. De werknemers van het bedrijf, ontslagen of niet, zullen, net als de bevolking, deze gassen kunnen inademen. Vanaf de eerste december 2007 kunnen ze ook een traantje plengen over de gasprijsstijgingen met 6% voor de gezinnen en de kleine ondernemingen. Jammer voor de armen die deze rekeningen niet zullen kunnen betalen en die de herfst in de kou zullen doorbrengen. De armen zullen minder uitstoten, maar zullen wel meer onder de vervuiling lijden.
Meer nog, in een systeem dat gedomineerd wordt door enkel en alleen de winsten van de bedrijven, zijn milieurampen ook een gelegenheid om te profiteren op de kap van een bevolking in shock om hen nieuwe drama’s op te leggen. Wanneer “in december 2004 de tsunami over Sri Lanka woedde, zette dit de regering ertoe aan om de vissers van de zeekusten te verdrijven en hun terreinen te verkopen aan hotelgroepen.
De crisis voor zich uitschuiven
In het beste geval, is het antwoord van de burgerij niet om het probleem op te lossen, maar om het voor haar uit te schuiven. De nucleaire sector is een bijzonder ontluisterend voorbeeld van dit proces. Vandaag staat deze sector in voor 17% van de wereldenergievoorziening. Het aantal centrales verdubbelen, zou de uitstoot van broeikasgassen met 15% doen afnemen, hoewel dat cijfer door enkele wetenschappers wordt betwist. Er zijn nog altijd 29 centrales in opbouw in de wereld. De problemen die deze “oplossing” met zich meebrengt, zijn talrijk. Een ervan wordt sterk belicht door de media: namelijk het risico op nucleaire proliferatie in een periode waarin regionale confrontaties (in het bijzonder in het Midden-Oosten) en interimperialistische conflicten aan belang toenemen en waarin de watertoevoer een mogelijke bron van dergelijke conflicten kan worden.
Dit is echter niet het enige probleem. We kunnen ook spreken over de risico’s op ongelukken, zoals destijds in Tchernobyl (die een besmetting veroorzaakte over een gebied van 150.000 km², wel vijf keer de oppervlakte van België), voornamelijk in de landen van de neokoloniale wereld waar chemische en giframpen talrijk zijn, vaak door het misprijzen van de multinationals voor het milieu en de veiligheid van de lokale bevolkingen.
We herinneren ons ook het ongeluk in Bhopal in India, dat tussen de 16.000 à 30.000 doden maakte en waardoor daarnaast een half miljoen mensen getroffen waren voor de giftige uitstoot van een Amerikaans chemisch bedrijf, markleider in de sector, namelijk « Union Carbide Corporation ». Deze multinational had haar werkingsmiddelen verminderd, en dus ook op de veiligheid bespaard omdat de winstgevendheid ontoereikend werd geacht. Maar ook de ontwikkelde kapitalistische landen zijn niet immuun voor risico’s in de nucleaire sector. Japan kende bijna een nucleaire ramp in juni 2007 tengevolge van een aardbeving (Japan is een grote seismische zone). En dan spraken we nog niet over het beheer van het nucleaire afval. Vandaag worden jaarlijks zo’n 7.000 ton nucleair afval geproduceerd, zonder dat men weer waar er mee te blijven.
De biobrandstoffen zijn nog een ander opmerkelijk voorbeeld. De Europese Unie besloot onlangs om tegen 2010 6% biobrandstoffen in haar brandstofverbruik op te nemen, terwijl de VS willen komen tot een productie van bioethanol ter waarde van 36 miljard vaten tegen 2022 (wat neerkomt op een verzevenvoudiging van de productie). Nochtans gaan meer en meer kritische stemmen op over de werkelijke doeltreffendheid van biobrandstoffen als oplossing. Wetenschappelijke studies tonen aan dat om bijvoorbeeld 1,2 eenheid energie uit ethanol op basis van graan te produceren, er 1 eenheid fossiele brandstof nodig is. Ook de snelle toename van de oppervlaktes die gewijd worden aan de bebouwing van gewassen voor de productie van biobrandstoffen stelt nieuwe problemen. Michel Hartmunt, Nobelprijswinnaar Chemie, heeft de vernietiging van de tropische wouden en de ontbossing bekritiseerd, terwijl Greenpeace schat dat 87% van de tropische wouden die tussen 1995 en 2000 werden vernietigd, bestemd zijn voor de productie van biodiesel! Laat ons eraan toevoegen dat, gezien de bebouwbare gronden niet onuitputtelijk zijn, de groeiende vraag naar biodiesel nefaste gevolgen zal hebben voor de productie en de prijzen van de voedingsmiddelen.
De voormalige hoofdeconoom van de Wereldbank, Nicolas Stern, legde uit dat indien niets ondernomen wordt, de kosten van klimaatsveranderingen 5.500 miljard euro zullen bedragen, meer dan de kost van de twee Wereldoorlogen én de crisis van 1929 samen! Men moet volgens hem vanaf nu verzekeren dat 1% van de wereldrijkdom besteed wordt aan de strijd tegen de opwarming van de aarde om te vermijden dat deze kosten niet zullen oplopen tot 5 à 20 % in een later stadium.
De economische kosten zullen bedrijven zeker dwingen om hun methodes te veranderen. Maar enkel tot op een bepaalde hoogte. Want het kapitalisme is een systeem is dat gebaseerd is op concurrentie. De “strijd tot de dood” en de “ieder voor zich”-logica zal steeds opnieuw de overhand nemen zodra een eerste probleem zich stelt. In zijn rapport van 2005 toont Transparency International aan dat het aantal steekpenningen van de bedrijven in het kader van openbare uitbestedingen wereldwijd 300 miljard dollar bedroegen, 10 % van de wereldmarkt in de bouw en in openbare werken. Hoe kunnen we ons in zo’n systeem voorstellen dat de regels voor het behoud van het milieu werkelijk zullen gerespecteerd worden wanneer de astronomische winsten in het gedrang zijn?
>