“Mijn versie van de geschiedenis” – memoires van Maleisische communistische leider bevat veel lessen voor vandaag

Het boek “Mijn versie van de geschiedenis” van Chin Peng is om een aantal redenen belangrijk. De auteur was leider van de Communistische Partij van Malaya (CPM) waar hij als 15-jarige bij was aangesloten en hij speelde een belangrijke rol in twee guerrilla-bewegingen: tijdens Wereldoorlog 2 en in de 12 jaar durende periode van “noodtoestand” na de oorlog. Dat was in werkelijkheid een periode van strijd tegen het Britse koloniale regime in Malaya (nu Maleisië). Dit boek biedt dan ook een beeld op de guerrillastrijd en de strijd voor nationale bevrijding in de koloniale wereld.

De schijnbaar erg succesvolle nederlaag van de CPM-guerrilla in Malaya in de jaren 1950 wordt vandaag nog gebruikt als een “model” van hoe anti-terreurmaatregelen in de neokoloniale wereld kunnen worden toegepast. De voormalige Britse minister van defensie, Denis Healy – ooit vicevoorzitter van Labour, vergeleek dit zelfs met de Vietnamoorlog in de jaren 1960: “De analogie met de Maleisische opstand is misleidend. In Malaya behoorden de communisten quasi volledig tot de Chinese minderheid waardoor ze makkelijk opspoorbaar waren. De Vietcong baseerde zich op de Vietnamezen uit de [Mekong] Delta en hadden een lange geschiedenis van strijd tegen buitenlandse dominantie waarbij de communistische partij een leidinggevende rol speelde sinds de Japanse bezetting in 1944.”

Chin Peng is een opvallende figuur en vertelt een buitengewoon verhaal van zelfopoffering. Hij werd leider van de CPM toen hij amper 23 jaar was. In de strijd tegen het Britse imperialisme lieten 4.000 tot 5.000 CPM-strijders het leven. 200 partijleden werden opgehangen door de Britten. Een gelijkaardig verhaal van repressie door het “democratische” Britse imperialisme vond ook plaats bij de onderdrukking van de opstand in Kikuyu in Kenya waar de Britten concentratiekampen opzetten en meer dan 1.000 anti-koloniale strijders ophingen.

Tweede Wereldoorlog

Het Britse imperialisme had in Malaya voor de Japanse invasie van 1941 een politiek gevoerd waarbij het iedereen die van communisme werd verdacht overleverde aan China. Hetzelfde gebeurde met communisten van Indische oorsprong, ook zij werden teruggevoerd naar het “thuisland”. De Britten probeerden na hun capitulatie in 1941 eerst om een tegengewicht te zoeken voor de CPM, maar ze slaagden er niet in om voldoende Chinezen te vinden die bereid waren om de politiek van Tsjang Kai Check’s KwoMingTang (KMT) ook in Malaya te verdedigen en te organiseren. Toen duidelijk werd dat de CPM de enige belangrijke kracht was die strijd voerde tegen de Japanse bezetting, kwam het voor het eerst tot samenwerking tussen de Britten en de CPM.

De guerrilla was aanvankelijk erg zwak, maar ze kon volgens de auteur rekenen op “de enorm grote steun voor de CPM in de Chinese dorpen langs de kust.” Dat is een opvallende opmerking omdat wordt gesteld dat de CPM op dit ogenblik de meeste steun kreeg van de etnisch Chinezen. Dat werd later uitgebreid naar andere bevolkingsgroepen, maar op dit ogenblik was de steun grotendeels beperkt tot de etnisch Chinezen. Dat zou later een fatale zwakte worden in de strijd tegen de Britten.

Tot in 1947 was de CPM-leider een etnische Vietnamees. Het feit dat deze Vietnamees “leiding gaf aan een hoofdzakelijk etnisch Chinese beweging” vormde volgens Chin Peng in die periode geen probleem: “Het is opvallend dat dit nooit een punt was in de dagelijkse werking van de partij in die periode.”

Dat had misschien te maken met het feit dat één van de centrale figuren van de Comintern (de stalinistische communistische internationale) bij de oprichting van de CPM in 1930 niemand minder dan Nguyen Ai Quoc was, ofwel Ho Chi Minh. Ho speelde later een belangrijke rol in de Vietnamese revolutie. Lai Te, de leider van de CPM vanaf eind jaren 1930 bleek achteraf een “triple agent” te zijn, hij werkte eerst voor de Britten, dan voor de Japanners tijdens de oorlog en nadien opnieuw voor de Britten.

De auteur maakt een belangrijke opmerking met betrekking tot de latere guerrillastrijd die vooral op het platteland werd gevoerd, als hij opmerkt dat de activiteiten van de CPM in de jaren 1930 aanvankelijk vooral geconcentreerd waren in Singapore, “aangezien er daar een grotere concentratie van vakbonden was dan gelijk waar anders op het schiereiland.”

De arrestatie van een aantal inheemse Maleisiërs, ook al waren er een aantal van Chinese oorsprong, liet ruimte voor een migrant uit Vietnam, Lai Te, om zich in 1938 op te werpen als leider van de CPM. Op dat ogenblik, in de vroege jaren 1940, had de CPM slechts 3.000 leden.

De partij begon een basis te krijgen onder arbeiders en de steun nam ook toe onder de boerenbevolking. Dat was nuttig voor de CPM toen Lai Te de Britten aanbood om hen te helpen in het verzet tegen de Japanse bezetting. Het eerste detachement van het Maleisische Anti-Japanse Volksleger (MPAJA) werd opgezet op 1 januari 1942. Bij de Japanse bezetting werd een militair bewind ingesteld in Singapore en werd snel overgegaan tot acties tegen de CPM-leiding. Een reeks centrale leiders werden opgepakt. Onder hen ook Huang Chen, de “belangrijkste intellectueel van de CPM” die nadien werd terecht gesteld. Die arrestaties waren duidelijk het resultaat van acties van de partijleider zelf. Lai Te had contacten gelegd met de Japanse bezettingstroepen en werkte als dubbelagent voor hen. Dat werd echter pas veel later ontdekt.

De omstandigheden in de oorlog zorgden ervoor dat de CPM hoofdzakelijk een plattelandsguerrilla voerde. Er waren amper vakbondsactiviteiten omwille van de oorlog en de bezetting. De CPM zette bases op in de jungle om van daaruit de Japanse bezettingstroepen aan te vallen. Het deed dat met enorme successen, zeker indien je weet dat de partijleider zelf een verrader was. De CPM betaalde er wel een hoge prijs voor, een aantal bases werden verraden aan de Japanners (achteraf bleek dat dit verraad onder meer door Lai Te gebeurde). De CPM ontwikkelde een sterke basis op het platteland, maar bleef ook aanwezig onder de arbeiders: “In Sitiawan hadden we 40 tot 50 leden. Onder de mijnwerkers in de Kinta vallei hadden we al snel meer dan 500 leden.”

Chin Peng was op dit ogenblik 19 jaar oud en werd al aangesteld als leider van de CPM in de regio Perak. In die regio werkte de CPM op een bepaalde plaats vanuit een leprakolonie waar een paar honderd leprapatiënten woonden. De Japanners waren bang om in de buurt van die kolonie te komen waardoor de verzetstrijders er vrij spel hadden.

De samenwerking van de Maleisische nationale verzetsstrijders (onder leiding van de CPM) met de Britten was succesvol. Er werd materiële steun gegeven door de Britten, maar er bleef altijd een gevaar. In 1943 vreesde Lai Te dat de Japanners zouden verslagen worden door de Britten. Hij keerde zich tegen aanvallen van de CPM op de Japanse bezetters. Aangezien werd gedacht dat een overwinning van de Britten zou leiden tot nieuwe confrontaties tussen de CPM en de Britten, werden snel wapens verstopt in de jungle. Het ging daarbij vooral om wapens die door de Britten waren geleverd om te vechten tegen de Japanners.

In de plaats van een ernstige strijd tegen de Britten voor te bereiden, werd deze kwestie deels uit de weg gegaan door de CPM onder leiding van de verrader Lai Te. De CPM kreeg wapens en militaire opleiding, maar tegelijk werd het programma van de partij afgezwakt. Er werd niet langer gepleit voor een “Democratische Republiek” (wat onafhankelijkheid van de Britten inhield), maar voor een vorm van “zelfbestuur”.

Stadiatheorie houdt de beweging tegen

Chin Peng en zijn kameraden zaten vast in de stalinistische stadiatheorie. Die houdt in dat er gesteld wordt dat er eerst nood is aan burgerlijke democratie en onafhankelijkheid om pas nadien de sociale thema’s boven te halen en het over socialisme te hebben. Het is echter duidelijk dat de strijd van de Maleisische arbeiders en boeren voor onafhankelijk van meet af aan verbonden was met sociale thema’s als bevrijding van het imperialisme, land, vrede en brood.

De Russische revolutie toonde op het begin van de 20ste eeuw reeds aan dat de strijd in “achtergebleven landen” voor burgerlijke-democratische verandering volledig verbonden was met de strijd voor de verandering van de samenleving waarbij een einde wordt gemaakt aan het grootgrondbezit en het kapitalisme. Chin Peng lijkt dit met enige vertraging te beseffen als hij stelt dat de belangrijkste eis zich beperkte tot een “democratische regering met verkiezingen onder alle bevolkingsgroepen.” Hij schrijft daar nu over: “Ik besefte dat dit programma niets meer was dan een vergeefse poging om de Britten te kalmeren. Er werd bijvoorbeeld niet gesteld dat er nood was aan zelfbeschikking.” Lai Te, de algemeen secretaris, was tegen een militante strijd door de CPM. Hij verkoos een politieke positionering waarbij “samenwerking met de Britten” werd gekoppeld aan een aandacht voor het organiseren van arbeiders en werking binnen de vakbonden. Het was echter geen kwestie van ofwel militaire strijd ofwel vakbondsstrijd. Beide elementen waren nodig in de strijd tegen de nieuwe bezetting door de Britten.

Er was een korte periode in 1945 waarin het voor de CPM mogelijk was om de arbeiders en boeren te mobiliseren en een revolutie door te voeren. Na de capitulatie van de Japanners duurde het wel even voor er voldoende Britten in het land waren om een nieuwe bezetting in te voeren. Als de CPM ernstig had gemobiliseerd op dat ogenblik had het wel over de etnische verdeeldheid heen moeten werken. Die verdeeldheid was voor de oorlog benadrukt door de Britten en ook de Japanners deden daar duchtig aan mee. Het lijkt nu alsof de meerderheid van de oorspronkelijke Maleisische bevolking – zeker op het platteland – eerder conservatief was en onder de invloed van de Maleisische prinsen en grootgrondbezitters stond. De arbeidersbeweging in de steden had onder leiding van de CPM daar kunnen in tussenkomen en via democratische actiecomités de invloed van de Maleisische notabelen kunnen doorkruisen. Daartoe zou nood geweest zijn aan een oproep aan de boeren om het land zelf onder controle te nemen en de grootgrondbezitters te verdrijven. De CPM had zichzelf aan het hoofd moeten zetten van een beweging van de arbeiders in de steden, aangevuld met een boerenbeweging op het platteland om daarbij met alle bevolkingsgroepen – zowel Chinezen, Maleisiërs als Indiërs – op klassenbasis te strijden voor een onafhankelijk socialistisch Maleisië dat verbonden zou zijn met gelijkaardige bewegingen in de regio.

Zou een dergelijke opstand succesvol kunnen geweest zijn? Natuurlijk is er niets zeker in een revolutionaire strijd, maar zo’n beweging had wel kansen op succes gehad. De Britten waren nog niet terug en hun militaire capaciteit stond onder druk na de wereldoorlog. Overal in Azië waren er bewegingen. De kans op succes was reëel, maar werd niet benut. De koers van de CPM op dat ogenblik en nadien leidde enkel tot nederlagen. De Britten konden tijd kopen en een nieuwe golf van repressie tegen de CPM voorbereiden.

De zwakte van de democratische structuren van de CPM wordt nu erkend door Chin Peng. De autoriteit van de leiding werd steeds zonder enige vragen aanvaard. Dat maakte het verraad van figuren als Lai Te makkelijker. Onder invloed van Lai Te werden de bevrijdingstroepen van de CPM en de MPAJA omgevormd tot een leger onder Brits bevel met Chin Peng als de nummer twee in een leger dat onder Britse controle stond. Chin Peng schrijft hierover: “Eens te meer stelde niemand vragen bij het standpunt van de algemeen secretaris. Hij was de man van de Comintern en die autoriteit bleef aan hem kleven, ook al wisten we dat de Comintern in 1943 was ontbonden.”

Volgens Chin Peng en in tegenstelling tot wat door het Brits imperialisme werd gesteld, werd de CPM niet gefinancierd door de Russische of Chinese “communisten”. De financiële middelen van de CPM in de jaren 1930 werden opgehaald onder eigen leden en sympathisanten. Anderzijds was er wel een duidelijke politieke invloed van de Comintern en de stalinistische methoden, wat de basis vormde voor verraad en nederlagen.

Aan het einde van de oorlog waren een aantal Japanse militairen bereid om met de CPM een blok te vormen om met de “Aziaten” front te vormen tegen de koloniale onderdrukking door de blanken. De CPM-leiding verwierp ieder voorstel in die richting, maar kon niet voorkomen dat 400 individuele Japanse militairen aansloten bij de guerrilla. Dat had het beginpunt kunnen vormen voor een campagne onder de Japanse soldaten doorheen Azië op basis van een bewuste klassebenadering. De orders van Lai Te vermeden een dergelijke ontwikkeling. Het leidde zelfs tot de tragische executie van de meeste Japanners die bij de guerrilla van de CPM waren aangesloten.

In de plaats van een bewuste campagne voor klassensolidariteit over alle etnische grenzen heen, was er een tendens in de andere richting. De Japanners hadden voorheen al confrontaties uitgelokt tussen Maleisische moslims en lokale Chinese dorpelingen. De CPM verdedigde de dorpen tegen de aanvallen van de Maleisiërs, waarbij er heel wat doden vielen onder die laatsten. Chin Peng ontwijkt deze kwestie overigens niet in zijn boek. Deze confrontaties speelden nadien in de kaart van de Britten die inspeelden op verdeeldheden tussen verschillende etnische groepen. Chin Peng benadrukt in zijn boek echter de pogingen van de CPM om ook Maleisiërs te betrekken. Hier en daar waren er beperkte successen in het recruteren en organiseren van Maleisiërs in de strijd van de Japanners, maar dit bleef beperkt.

Door het treuzelen van de CPM-leiding hadden de Britten voldoende tijd om hun bewind opnieuw te vestigen en te consolideren in de vorm van een “tijdelijke regering” voor de regio Malaya-Singapore. In een poging om de CPM te betrekken, werden vertegenwoordigers van de partij opgenomen in het Britse bewind. Dat was een beloning omdat de CPM geen strijd leverde tegen de herbezetting door de Britten. De partij was van plan om de demobiliseren en 4.000 wapens te overhandigen aan de Britten. Een pak andere wapens werden in de jungle begraven voor de toekomst.

De Britse bezetting ging samen met economische blunders. De Japanse bezettingsmunt had alle waarde verloren, waardoor de grote meerderheid van de gewone bevolking totaal aan de grond zat op financieel vlak. De voedselbevoorrading liep mank, de prijzen stegen snel en de criminaliteit nam zienderogen toe. De bevolking raakte verbitterd en keerde zich steeds meer tegen de terugkeer van de Britten. De regio werd een “broeihaard van sluimerend ongenoegen.” De CPM gebruikte dit niet om een nationaal verzet tegen de Britten te organiseren, maar probeerde alles te kalmeren en riep op tot het respecteren van de orde. Tegelijk ontstonden tal van organisaties van arbeiders, jongeren en vrouwen.

Het beleid van de Britse autoriteiten leidde tot massaal verzet onder de arbeiders. Het kwam tot een staking van dokwerkers in Singapore, gevolgd door stakingsacties op de scheepswerven. Er werd gestaakt voor meer loon maar ook tegen het feit dat er schepen passeerden met wapens voor de Nederlandse troepen die strijd leverden met de nationalistische krachten in Hollands Oost-Indië (nu Indonesië). De lokale autoriteit in Maleisië en Singapore gebruikte Japanse krijgsgevangenen en Britse legereenheden om de staking te breken. De opkomst van arbeidersstrijd leidde tot het opzetten van een nieuwe vakbond, de Algemene Arbeidersbond van Singapore (SGLU). Die bond claimde 200.000 leden.

Vrouwen trokken door de straten met eisen voor rijst en een overheidssubsidie van 20 dollar om hun gezinnen te redden van de honger. De Britten beantwoordden deze beweging met repressie. Er werd op de betogers geschoten. Chin Peng: “Voor de Britse soldaten zou het ondenkbaar geweest zijn om op blanke ongewapende betogers in pakweg Yorkshire of Cornwall te schieten.” Dat is wat kort door de bocht. In 1911 schoten Britse troepen op bevel van Churchill op mijnwerkers in Wales. Churchill zou datzelfde beleid op grotere schaal doorvoeren op de Maleisische arbeiders. Hij werd daarin gevolgd door een Labour-regering onder premier Attlee.

In 1946, wellicht onder druk van de verrader Lai Te, werd door de CPM overgegaan tot executies van Japanse krijgsgevangenen. Chin Peng verklaart: “Ik was verbijsterd door de orders van Lai Te.” Hij stelt dat een aantal Japanners bij de guerrilla waren aangesloten en mee vochten, niet voor hun keizer, maar “voor het wereldcommunisme”. Lai Te werd later door de CPM in samenwerking met de Vietnamese Communistische Partij aan de kant geschoven. Maar hij stal eerst wel nog 1 miljoen dollar uit de kas van de CPM.

Terwijl dit allemaal gebeurde, werd Chin Peng meermaals onderscheiden door de Britten. Hij kreeg verschillende eerbetonen, waaronder de “Orde van het Britse Rijk” (OBE – Order of the British Empire). De poging van de Britten om de CPM-leiders aan boord te heisen, hield niet lang stand. Het zou snel tot nieuwe confrontaties komen.

Stakingen, guerrillastrijd en etnische verdeeldheid

Nadat de Britten opnieuw tot een bezetting overgingen, was er heel wat economische en sociale onrust. Er waren volgens Chin Peng een reeks stakingsacties in 1946, “die uiteraard allemaal door de partij waren georganiseerd.” Tegelijk kwam er onder aanvoeren van Lai Te en de Britten een nieuwe partijlijn voor de CPM. De partijlijn werd samengevat als het “Malayan Democratisch Eenheidsfront”. Daarbij werd een brede alliantie met andere partijen voorgesteld en werden twee politieke organisaties opgezet: de Maleisische Nationalistische Partij (MNP) en de Maleisische Democratische Unie (MDU). Op hetzelfde ogenblik zagen we het begin van wat later de Verenigde Maleisische Nationale Organisatie (UMNO) zou worden. De UMNO werd geleid door Datuk Onn bin Jaafar en was een alliantie van 41 organisaties. Het legde de basis voor een splitsing langs etnische lijnen, een splitsing waar de Britten succesvol gebruik van zouden maken.

In de periode vlak na de oorlog, zeker in 1946-47 en de eerste helft van 48, was er een massale stakingsgolf met meer dan 300 stakingen in Maleisië en Singapore. Er waren bijna 700.000 stakingsdagen in deze periode waardoor de rubberplantages, tinmijnen en handel via de havens ernstig verstoord raakten. De Britten waren gealarmeerd door deze acties en gingen over tot de arrestatie van 5.000 mensen die verdacht werden van CPM-lidmaatschap. Op 20 oktober 1947 was er een massale algemene staking in het land waarbij niet alleen de arbeiders staakten, maar ook de boeren en de middenklasse. Die vorm van algemene staking werd overgenomen van voorbeelden in India en Sri Lanka. De staking was een groot succes. De CPM controleerde volgens Politburo lid Ah Dian “de arbeiders van de plantages, de mijnen, de werven, het openbaar vervoer en alle essentiële diensten.”

Gezien deze sociale basis onder de arbeidersklasse is er een vraag die zeker moet worden gesteld: waarom is de CPM nadien overgegaan tot een guerrilla die vooral op het platteland was gebaseerd? Een reden daarvoor is ongetwijfeld dat de CPM de kansen niet benutte om op het einde van de oorlog een revolutionaire strijd op te zetten voor nationale en sociale bevrijding. De stakingen in 1947 maakten duidelijk dat er nog steeds nieuwe kansen waren voor de CPM om een strijd te lanceren op basis van de arbeidersklasse, maar met steun van andere lagen van de bevolking, om het Brits imperialisme de deur te wijzen. Deze beweging oversteeg bovendien de sociale en etnische tegenstellingen. Jammer genoeg had de CPM geen programma of perspectieven om haar positie echt te gebruiken. De partij zat vast in het kader van stalinistische opvattingen.

Toen de regering op 4 februari 1948 de Federatie van Malaya opzette, was dit een nederlaag voor het perspectief van nationale onafhankelijkheid. Dit versnelde de beslissing van de CPM om over te gaan tot een guerrilla vanop het platteland. Dat was op zijn zachtst gezegd een bizarre en betwijfelbare zet van de partij. In het boek wordt uitgebreid ingegaan op correspondentie tussen leiders van de CPM en een Australiër die op dat ogenblik op bezoek was, de algemeen secretaris van de Australische Communistische Partij. Die stelde dat er repressie was gebruikt om stakingen te breken en dat dit een enorm effect had op de CPM-leiding. Hij stelde dat de CPM met economische sabotage in de kaarten van de Britten speelde.

De ontgoocheling van de nieuwe bezetting door het Brits imperialisme, het verraad van CPM-leider Lai Te, de toenemende repressie en de groeiende steun voor de CPM leidden tot de beslissing om de gewapende strijd tegen de Britten opnieuw op te nemen. Er was een duidelijke invloed van het succes van Mao Zedong in de Chinese revolutie, maar de poging om dit over te doen in Maleisië zou tot een nederlaag leiden. Er werd een heroïsche strijd geleverd, maar de nederlaag was voorspelbaar aangezien van foute perspectieven werd vetrokken.

Het is fout om een strategie te beperken tot guerrilla vanuit het platteland in een land met een sterke stedelijke arbeidersklasse. De guerrillastrijd van Mao Zedong in China was op zich het resultaat van de nederlaag van de Chinese revolutie van 1925-27, een nederlaag die het gevolg was van een verkeerd beleid van Stalin en de Russische bureaucratie.

De auteur maakt enkele belangrijke opmerkingen over de doelstellingen van de CPM. Er werd een militaire beslissing genomen om “bevrijde gebieden” te creëren in zowel het noorden als het zuiden van het schiereiland. Er werd ook geprobeerd om de regels van Mao inzake “revolutionaire oorlogsvoering” letterlijk op te volgen. Het doel was niet om een socialistisch regime te vestigen, maar om net als in China, Vietnam en ook de Stalinistische regimes in Oost-Europa een “Democratische Volksrepubliek” te vestigen. Chin Peng: “Achteraf bekeken denk ik dat we hier een cruciale fout maakten. We hadden moeten duidelijk maken dat we opkwamen voor het brede idee van onafhankelijk. We hadden nadruk moeten leggen op onafhankelijkheid voor alle politieke standpunten en alle rassen. We hadden moeten opkomen rond de eis: onafhankelijkheid voor Malaya en alle Maleisiërs die onafhankelijkheid willen.”

Hij heeft indirect toe dat de CPM zich te veel baseerde op de etnisch Chinezen, ondanks de steun die er soms kwam van andere bevolkingsgroepen. Bij het toegeven van dit feit blijft Chin Peng echter op een erg beperkte visie staan. Gewoon oproepen tot onafhankelijkheid binnen het kader van het kapitalisme volstaat niet om de etnisch verdeelde massa’s te mobiliseren. Daartoe zou het nodig zijn om de meerderheid van de arbeiders van alle bevolkingsgroepen te mobiliseren op basis van een klassenbenadering met een concreet programma rond economische, sociale en etnische thema’s waarbij onafhankelijk wordt gezien in de context van een socialistisch Maleisië en een socialistische confederatie van de regio. Dat werd niet gedaan door de CPM. Er werd een heroïsche strijd geleverd, maar het resultaat was een nederlaag.

Nog een opvallend punt is het feit dat Chin Peng het heeft over de banden tussen de strijd van zijn partij en de situatie in China. Hij werd later een aanhanger van de Chinezen in de discussie tussen China en Rusland. Hij nam deel aan de Culturele Revolutie en levert daar geen enkele kritiek op in zijn boek. Chin Peng mag dan eerlijk schrijven over hoe de strijd ontwikkelde en proberen fouten in te zien, hij blijft steken in een stalinistische visie op zowel politieke als organisatorische kwesties. CPM-leden die naar China reisden om te vluchten voor de Britse repressie of in solidariteit met het regime van Mao kregen overigens weinig ruimte van het nieuwe maoïstische regime.

Een aantal van de meest interessante hoofdstukken in “My side of history” handelen over de methoden van de Britten om de guerrilla klein te krijgen. Chin Peng benadrukt de aanpak van luitenant-generaal Sir Harold Briggs, de verantwoordelijke voor de Britse operaties tegen de guerrilla. Nadien werd deze aanpak het “Plan Briggs” genoemd. Er werden “nieuwe dorpen” opgezet in heel de regio. Dit waren volledig omheinde en versterkte centra die ’s nachts verlicht waren en overdag constant bewaakt waren. Het beleid om de bevolking langs etnische lijnen te verdelen werd succesvol verder gezet en de bevolking werd geïsoleerd zodat ze geen voedsel konden geven aan de guerrillastrijders.

De auteur is eerlijk genoeg om toe te geven dat een brede steun onder de bevolking van essentieel belang was om de strijd tot een succes te brengen. Hij schrijft: “Reeds in 1948 probeerde ik om een Maleisische eenheid op te zetten. Dat had een zeker succes. In een periode van zes maanden tussen eind 1949 en begin 1950 werden meer dan 500 Maleisiërs gerecruteerd.”

Jammer genoeg was de opleiding van de etnisch Maleisiërs erg beperkt. Toen ze door aanhangers van de Kwo Ming Tang (onder aanvoeren van de Britten) werden aangevallen, verlieten ze het strijdtoneel. Velen raakten gedemoraliseerd of werden gevangen genomen. Chin Peng: “We verloren geen enkele Maleisische guerrillero, ze verlieten ons gewoon.” Dat zegt veel over de wijze waarop werd geprobeerd om etnisch Maleisiërs aan te trekken en de Britse successen in het verhinderen van een eengemaakte guerrilla. De guerrilla raakte geïsoleerd en had moeite om aan voedsel te geraken. “Het besef dat de militaire aanpak van eind 1948 tot 1951 totaal onaangepast was, was een bittere pil om te slikken.”

Chin Peng gaat uitgebreid in op de repressieve methoden van de Britten. Zo wordt een foto gebracht die eerst verscheen in de Daily Worker, het blad van de Britse communistische partij, op 10 mei 1952. De foto toont een Britse soldaat die de afgekapte hoofden van twee guerrillastrijders vast heeft. Terroristische groeperingen die in Irak overgaan tot het onthoofden van gijzelaars hadden goede leermeesters aan de Britse imperialisten in Maleisië, Kenya en andere regio’s.

Na bijna vijf jaar guerrillastrijd moest de CPM in 1953 erkennen dat er geen “bevrijde zones” waren. De guerrilla werd in het noorden terug gedreven over de grens met Siam, het huidige Thailand. Tegen 1953 was duidelijk dat de guerrilla op een nederlaag afstevende. De guerrillastrijd had een zware tol geëist van de Britse middelen en zorgde er samen met andere ontwikkelingen in de rest van Azië en Afrika voor dat het voor de Britten onhoudbaar werd om haar dominantie in de “kolonies” op brute militaire wijze in stand te houden. In zekere zin zorgde zelfs de mislukte guerrillastrijd in Maleisië er voor dat de druk op de Britten werd versterkt om de greep op de regio te verminderen. De vredesonderhandelingen over Indochina in 1954, de conferentie van Bandung in Indonesië in 1955 en andere ontwikkelingen vergrootten de druk op de Britten om toegevingen te doen. Chin Peng: “Een complicerende factor voor de CPM was het feit dat er steeds meer indicaties waren dat Maleisië snel algemene verkiezingen zou kennen om een vorm van representatieve regering tot stand te brengen in een Federale raad onder koloniale controle.” Hij voegt er aan toe: “Het was duidelijk dat noch Moskou noch Peking het nut zag van een gewapende strijd die bleef duren in Maleisië. Er werd voor ons beslist dat er geen sprake kon zijn van een militaire overwinning van de CPM. Dat was de hardste realiteit waarmee we werden geconfronteerd.”

De UMNO wierp zich onder leiding van Tunku Abdul Rahman steeds meer op als een belangrijke kracht. Het amalgaam van Maleisische partijen en groepen wou een belangrijke politieke kracht vormen die opkwam voor en gefaseerd proces van onafhankelijkheid. Tunku had bovendien aangegeven dat hij open stond voor een “niet-etnische” benadering van de politiek. Dat ging in tegen het voorheen etnisch-nationalistische programma van de UMNO. De UMNO had bovendien een breed nationalistisch front opgezet met ook Congress (Indiërs) en de Maleisische Chinese Associatie (MCA). Deze ontwikkelingen zorgden ervoor dat de CPM tot vredesonderhandelingen werd gedwongen. Die onderhandelingen braken af, maar vormden wel een stap in de richting van het opgeven van de guerrillastrijd. De CPM weigerde de voorwaarden voor een volledige capitulatie te aanvaarden en eiste een erkenning van haar strijd en de mogelijkheid om deel te nemen aan de nieuwe politieke situatie in het land. De Britten eisten een onvoorwaardelijke overgave en totale vernedering van de CPM. Dat was volgens de Britten nodig als voorbeeld voor de aanhoudende strijd in Indochina, in het bijzonder in Vietnam. De strijd in Vietnam zou uiteindelijk leiden tot de nederlaag van het VS-imperialisme in 1975.

Lessen voor vandaag

Het stuk over de desintegratie van de guerrilla toont de interne strijd en de executie van verraders, waarbij een aantal van die “verraders” nadien onschuldig bleken te zijn. In deze periode blijkt het gebrek aan democratie binnen de CPM. Chin Peng breng interessante informatie hierover en maakt eigenlijk duidelijk hoe autoritair het maoïstische regime in China was. In 1961 eiste Deng Xiao-Ping een volledige bocht van de CPM toen de militaire strijd zo goed als volledig opgedoekt was. Deng eiste dat de militaire strijd niet alleen zou worden verder gezet, maar zelfs zou worden uitgebreid. Er werden militaire en financiële middelen ter beschikking gesteld door China. Dat was niet omdat China de revolutie wou verspreiden in Azië, maar wel omdat het de Chinese positie wou versterken.

Nadien zou dezelfde Deng in 1980 een nieuwe bocht maken toen het de Chinese bureaucratie uitkwam. Deng had bij een bezoek van Lee Kuan Yew, de toenmalige premier van Singapore en leidinggevende politieke figuur sinds de onafhankelijkheid van Maleisië, een “bijzonder vriendelijke” houding aangenomen.

Chin Peng: “Jammer genoeg hadden we met de CPM tijdens de Culturele Revolutie deelgenomen aan de algemene anti-Deng retoriek. Als resultaat hiervan weigerde hij me te ontmoeten nadat hij terug aan de macht kwam in 1978. We hadden elkaar 14 jaar niet meer gesproken en ik dacht dat het een erg belangrijke kwestie was dat hij wou bespreken toen hij me naar Peking riep in 1980.” Deng eiste daarbij echter dat de CPM onmiddellijk zou stoppen met haar radio-uitzendingen vanuit China naar Maleisië. Die toegeving van de Chinezen moest als tegengewicht dienen voor de Maleisische poging om de door China gesteunde Khmer Rouge te erkennen. Chin Peng vroeg Deng Xiao-Ping wanneer hij wou dat de uitzendingen vanuit de provincie Hunan in China zouden stoppen. Deng antwoordde: “Hoe sneller hoe beter. Lee [premier van Singapore] vroeg me om de uitzendingen onmiddellijk te laten stoppen.”

Ondanks de zwakte van de CPM werd de strijd verder gezet tot in 1987, toen succesvolle vredesonderhandelingen werden opgezet in het Thaise Phuket. Er werd opnieuw een volledige en onvoorwaardelijke capitulatie van de CPM geëist en geweigerd, maar uiteindelijk werd een akkoord gesloten. Na het beëindigen van de vijandigheden, telde de CPM nog 1.188 leden. Daarvan waren er 694 in Thailand geboren en 494 waren oorspronkelijk van het schiereiland Maleisië afkomstig. Zij kregen een tijdelijke verblijfsvergunning om zich te integreren in Maleisië. Chin Peng keerde nooit officieel terug naar Maleisië en bleef in ballingschap in Thailand.

Ondanks vele negatieve ervaringen en een bittere nederlaag, behield Chin Peng zijn geloof in een socialistische toekomst voor Maleisië en de wereld. De tragedie van Chin Peng en zijn aanhangers was dat hij vastzat in een stalinistisch kader. De heroïsche strijd van Chin Peng en zijn kameraden was gedoemd om te mislukken. Er waren objectieve omstandigheden die anders waren dan in China of Vietnam, maar er waren ook subjectieve elementen die erkend worden door Chin en de CPM-leiding. Hij schrijft: “Ik ben nog altijd een socialist. Ik geloof uiteraard nog in een gelijke verdeling van de rijkdom, maar dit kan nog een eeuwigheid op zich laten wachten. In de Maleisische context heb ik het idee van de dictatuur van het proletariaat als centraal concept voor het bestuur laten vallen.”

Marxisten spreken al lang niet meer over een “dictatuur van het proletariaat” aangezien dit wordt geassocieerd met de dictatoriale bureaucratische regimes die bestonden in Rusland, Oost-Europa en China. In de oorspronkelijke betekenis van Marx, Engels, Lenin en Trotski stond die term echter voor arbeidersdemocratie. Dat idee blijft vandaag nog steeds belangrijk.

Het boek “My side of history” is een boek vol lessen voor de nieuwe generatie die de strijd tegen het kapitalisme wil aangaan in Maleisië en elders. Het is een waarschuwing over de beperkingen van guerrillastrijd. Wie het boek leest, zal rekening moeten houden met het belang en de rol van de arbeidersklasse in een socialistische revolutie, de nood aan democratie in partijen die voor een socialistisch alternatief opkomen en de nood aan arbeidersdemocratie in een staat die voortkomt uit zo’n revolutie en die de overgang moet vormen tussen het kapitalisme en het socialisme. We kunnen het beste hulde brengen aan diegenen die heroïsche strijd hebben geleverd tegen het imperialisme door de lessen te trekken uit nederlagen uit het verleden om beter te kunnen strijden voor een socialistische toekomst.

Recensie door Peter Taaffe

Dit vind je misschien ook leuk...