Britse heerschappij in Azië: een vergiftigde erfenis

Het Britse Rijk speelde in de koloniale periode een dominante rol in het zuiden en zuidoosten van Azië. Het behield haar macht via een cynisch manipuleren van etnische en religieuze tegenstellingen. Als dat niet lukte, baseerde het zich op brutale repressie. Toch slaagde het Britse imperialisme er niet in om de opkomende bewegingen van arbeiders of nationale bewegingen tegen te houden, zeker niet na de Tweede Wereldoorlog. We gaan enkele belangrijke aspecten van het Britse bewind in Azië na.

De publicatie van deze twee boeken biedt een beeld op het Britse koloniale regime in Azië. Het eerste boek gaat in op de periode van de Tweede Wereldoorlog waarbij het Japanse militaire offensief een serieuze nederlaag kreeg te verduren. Het tweede boek gaat in op de pogingen van het imperialisme om na de oorlog de regio opnieuw te veroveren. De 21ste eeuw werd algemeen aangekondigd als een eeuw die zou worden gedomineerd door Azië en China in het bijzonder. Het is dan ook nuttig om eens te kijken naar de geschiedenis van deze belangrijke regio. Daartoe zijn beide boeken erg nuttig.

“Forgotten Armies” gaat in op de ineenstorting van het Britse imperialisme en de nederlaag van haar leger tegenover Japan, dat voorheen werd onderschat. Het Japanse leger haalde enkele vlotte overwinningen binnen. “Je moet mogelijk tot Alexander de Grote en diens overwinning op het Perzische Rijk van Darius terug gaan om iets gelijkaardig te vinden.” De afkeer van de koloniale bevolking tegenover de Britten was zo groot dat de Japanse troepen aanvankelijk niet vijandig werden onthaald door de bevolking in de regio, wat de pro-imperialistische historici in het verleden ook mochten beweren. De vijandigheid tegenover Japan kwam er pas na de ervaringen met de brutale methoden van de Japanse generaals. Japan zag zichzelf reeds als de leider van de Aziatische volkeren en dacht dit te kunnen realiseren via een Japanse bezetting van het continent.

Tijdens de oorlog sloten een aantal nationalistische krachten zelfs aan bij de Japanners. Het ging onder meer om Aung Sang, de “vader-van”, in Birma of Subhas Chandra Bose, de leider van de meest radicale nationalistische groep buiten de Communistische Partij van India (CPI) en stichter van het Indian National Army (INA). Bose riep op tot een beweging van burgerlijke ongehoorzaamheid tegen de Britten toen deze in naam van India zonder enige consultatie van de bevolking of de politici in 1939 de oorlog verklaarden. De leider van de Congress-partij, Mahatma Ghandi, was bang van een grootschalige campagne die volgens hem enkel zou leiden tot “anarchie en bloedbaden”. Bose werd tegen de wil van Ghandi in verkozen tot voorzitter van de Congress-partij, maar moest ontslag nemen. Hij volgde het principe “de vijand van mijn vijand is mijn vriend” en verliet India om contacten te leggen met de Duitsers en nadien de Japanners, waarbij hij het INA opzette.

De ineenstorting van de Britse militaire macht in India, de arrestatie van de leiders van Congress en de enorme armoede onder de Indische bevolking (versterkt door de Bengaalse hongersnood van 1943 toen drie miljoen mensen omkwamen van de honger) vormden de basis voor een immense beweging voor Indische onafhankelijkheid na de oorlog. De auteurs stellen: “De overwinning van Labour bij de Britse verkiezingen van 1945 versterkte de hoop nog meer”. Deze hoop werd meteen de kop ingedrukt door de Labour-regering van Clement Attlee die een “liberaal imperialistisch” beleid voerde, in feite ging het om een verdere bezetting van de koloniale “bezittingen”. Deze politiek werd pas opgegeven toen de massale omvang van het verzet van de lokale bevolking duidelijk werd.

Opkomst van de arbeidersklasse

Eén van de meeste interessante aspecten van beide boeken is de gedetailleerde beschrijving van de opkomst van de arbeidersklasse in de regio voor en na de Tweede Wereldoorlog. Er wordt vooral ingegaan op de situatie in India en Maleisië (toen nog Malaya). We lezen bijvoorbeeld hoe er “in 1931 mogelijk tot 724.000 industriële arbeiders waren in Malaya, dat was ongeveer 16% van de totale bevolking. Dat was een unieke concentratie van arbeiders: slechts 0,7% van de totale Indische bevolking kon [op dat ogenblik] als arbeider worden gecatalogeerd.” Begin jaren 1930 vond de Malayan Communistische Partij (MCP) al steun in de kleine industriële steden aan de westkust van de Maleisische archipel.

De uitgebreide domeinen van de Maleisische mijnen van Batu Arang in Selangor vormden een “staat binnen de staat”: “Het management zag er haar uitgebreide controle over 6000 arbeiders als modern en verlicht. Maar het ging er erg aan toe. In maart 1937 werd een sovjet opgezet. De belangrijkste energiebron van Malaya werd platgelegd door stakingen. Het was een onderdeel van een protestgolf in de mijnen en rubbervelden langs de Westkust waarbij tot 100.000 arbeiders deelnamen aan de acties. De Sovjet van Batu Arang werd meedogenloos neergesabeld door 250 agenten en 200 Malayan soldaten.” Dit kon niet verhinderen dat het arbeidersverzet bleef toenemen en een sterke basis vormde voor de ontwikkeling van de MCP.

De strijd voor nationale bevrijding in India was verbonden met de strijd van de massa’s in Malaya en had een groot effect op de Indische bevolking van Tamil-oorsprong. Bose had een zeker effect op hen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Maleisische bevolking stond open voor radicale opvattingen en oproepen. Het rustige dorpsleven in de kampong (Maleisische dorpen) werd steeds meer een mythe. Zelfs in de meest afgelegen gebieden ontstonden er naast de landbouw ook fabrieken en handel. De dorpsgemeenschap had een symbolische plaats in het leven van de Maleisische bevolking, maar er was een verstedelijking die sneller plaatsvond dan elders op het continent. Het boek “Forgotten Armies” gaat in op de brutale methoden van het Britse imperialisme in Maleisië, de Britse heerschappij was “gebaseerd op een brutale vorm van apartheid”. Daarnaast blijkt evenwel ook het potentieel van de arbeidersbeweging indien het een duidelijke leiding had gehad, zowel op politiek als organisatorisch vlak.

De schok van de oorlog

“Forgotten Wars” maakt duidelijk dat de “grote Aziatische oorlog” voor een enorme schok en vernieling zorgde. Volgens de auteurs vielen er ongeveer 24 miljoen doden in de landen die werden bezet door Japan. Daaronder 3 miljoen Japanners en 3,5 miljoen mensen in India, onder meer door de hongersnood als gevolg van de oorlog. De auteurs concluderen zelfs dat de Grote Aziatische Oorlog bloediger was dan de oorlog in Europa. Dat is misschien wat overdreven – in Europa vielen er naar schatting 40 miljoen doden – maar het staat wel vast dat deze oorlog een diepgaande impact had op de Aziatische bevolking die nooit eerder in aanraking kwam met een conflict van deze omvang. De auteurs schrijven: “De Grote Aziatische Oorlog was het meest algemene conflict in zuidoost-Azië sinds de invasies van de Mongolen in de dertiende eeuw en het meest intense sinds de machtsstrijd in Azië in de zeventiende eeuw. Het ging gepaard met een opeenvolging van verschillende holocausten waarbij burgers werden afgeslacht, mensen slavenarbeid moesten verricht, verkrachting op massale basis voorkwam,…”

Toen de Tweede Wereldoorlog in Europa werd beëindigd, ging deze nog een generatie door in Azië. De ervaringen met het imperialisme voor de oorlog en de brutale methoden van het Japanse imperialisme zorgden ervoor dat de eisen voor onafhankelijkheid en nationale bevrijding een sterke opgang kenden. Deze beweging kon niet meer worden gestopt, ondanks pogingen van de imperialisten om hun vroegere kolonies terug in te palmen. De Britten trokken naar hun vroegere kolonies, de Nederlanders naar Indonesië, de Fransen naar Indochina (Vietnam). Ze moesten daarbij meer troepen inzetten dan voor de oorlog.

Muiterij en verbroedering

Een interessant onderdeeltje van de boeken gaat in op de radicalisering onder de Britse troepen die door het imperialisme werden ingezet. Deze militairen waren door de oorlog geradicaliseerd en waren na de oorlog mee verantwoordelijk voor het aan de macht komen van de Labour-regering van 1945. Een deel van deze troepen ging over tot muiterijen als gevolg van een verbroedering met de lokale bevolking. Er was onder de Britse troepen een grote sympathie en zelfs actieve steun voor nationale bevrijdingskrachten: “Soldaten namen deel aan politieke bijeenkomsten van de Malayan Democratische Unie. Heel wat boeken in de bibliotheek van de Maleisische Communistische Partij in Singapore werden geschonken door soldaten.” Bovendien: “Tijdens de algemene staking van 29 januari 1946 was er een bericht dat de troepen in Bukit Timah dreigden om ook naar buiten te gaan om hun steun te betuigen aan de Maleisische arbeiders, ze weigerden om tegen de stakers te worden ingezet.”

Er waren verschillende protestacties op luchtmachtbasissen. In veertien basissen waren er acties waarbij er in totaal 50.000 mensen waren betrokken. Het begon in Karachi en ging verder in Malaya, Birma en Indonesië. “Mannen van de ‘vergeten legers’ waren bezorgd over het feit dat ze achtergesteld werden bij het verkrijgen van andere jobs of voor toegang tot hoger onderwijs. In hun petities zetten ze zich af tegen het feit dat het leger werd ingezet in India en Indonesië, wat werd gezien als het belangrijkste obstakel voor een demobilisatie. Er werden discussiegroepen opgezet door soldaten met een achtergrond in Labour of de Communistische Partij en er werden contacten gelegd met de Indische Communistische Partij.” De “stakerscomités” werden geleid door mannen met syndicale ervaring, de pamfletten en nieuwsberichten van de stakende soldaten werden gemaakt door journalisten die contacten hadden met de lokale media. De problemen met muiterijen van soldaten waren breed verspreid in het koloniale gebied. “Er waren acties van Gibraltar over Caïro en Noord-Afrika tot in India en Singapore, waar er meer dan 4000 mensen deelnamen aan de staking.”

De officiers wilden straffen opleggen, maar tegelijk werd aangetoond dat het Brits imperialisme steeds minder in staat zou zijn om op haar troepen te rekenen in de repressie van nationale bevrijdingbewegingen. Winston Churchill verklaarde dat hij het verschrikkelijk vond dat hij van een generaal moest vernemen dat “negentig procent van de troepen in het oosten voor Labour zou stemmen [in 1945] en dat de andere tien procent niet zou stemmen.” Er waren ook acties onder de Britse troepen van Karachi tot Singapore omwille van wat de soldaten als “totaal onnodige oorlogen” zagen tegenover de nationalisten in Indonesië, India,… De gebeurtenissen versterkten de linkerzijde binnen Labour. Op dat ogenblik maakte majoor Woodrow Wyatt nog deel uit van de linkerzijde van Labour (nadien werd hij een erg rechts figuur), hij eiste een “socialistische benadering van het Indisch probleem.”

Verdeeldheid in Maleisië

In een andere tekst zullen we ingaan op elementen van de geschiedenis van de Maleisische Communistische Partij en de mogelijkheden die deze partij had om aan de macht te komen. Deze boeken tonen nogmaals het potentieel dat de MCP had en de mogelijkheden voor revolutionaire verandering op dat ogenblik. Dat zou niet mogelijk geweest zijn zonder een politiek om de arbeiders en boeren te verenigen op klassenbasis en niet op basis van etnie. Het ontbrak evenwel aan correcte perspectieven, programma en tactieken. De sterkte van de MCP en haar militaire vleugel, het Maleisische Anti-Japanse Volksleger (MPAJA), werd aangetoond met de capitulatie van Japan in “heel wat gebieden waar zij [MCP en MPAJA] embryo’s van eigen administraties hadden opgezet in de vorm van volkscomités. Volgens een schatting stonden 70% van de landelijke steden onder hun controle.” De Britse officier majoor HH Wright probeerde contact te leggen met de MCP. Hij stelde dat de comités bijzonder machtig waren in de kleine steden. Wright had ervaring in Albanië en de succesvolle guerrillastrijd tegen de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog. Hij verklaarde dat de MCP de touwtjes in handen had bij gesprekken.

De taak om klasseneenheid op te bouwen boven etnische verdeeldheid heen, was toen niet eenvoudig. Het is vandaag overigens ook niet makkelijk. Het was echter mogelijk in een etnisch en raciaal erg verdeeld land als Maleisië. De sultans en hun aanhangers en nationalisten zoals Tunku Abdul Rahman, die de nationalistische UMNO lanceerde, versterkten de mogelijkheden voor de Britten om op verdeeldheid in te spelen. De MCP had steeds een politiek van eenheid in de nationale bevrijdingsstrijd. Het had de mogelijkheid om de macht te grijpen in 1945. Toen was er een periode van zowat drie weken waarin er een machtsvacuüm was vooraleer de Britten het land terug onder controle kregen. Daartoe had de MCP wel moeten breken met het idee van verschillende stadia in de revolutie: eerst nationale bevrijding en pas nadien een socialistische revolutie. De MCP bleef op het stalinistische standpunt en miste de kansen op een succesvolle revolutie.

Zou de MCP, met vooral Chinese aanhangers, in staat geweest zijn om de macht te behouden? Er zijn geen garanties als er een machtsstrijd is. Maar in Vietnam zagen we hoe de Viet Minh onder Ho Chin Minh in staat was om heel Indochina, waaronder de steden Saigon en Hanoi, te bezetten in 1945. Ze trokken terug onder druk van de militaire macht van de imperialisten waarbij de Britse troepen een centrale rol speelden. Het voorbeeld van de ‘onafhankelijke’ republiek van de Viet Minh vormde wel een toonbeeld dat een rol speelde in het succesvol verjagen van zowel het Franse als het VS-imperalisme in 1975.

De gebeurtenissen in Malaya verliepen helemaal anders, niet in het minst omwille van de zwakte in de positie van de MCP. Malaya was Vietnam niet, het had in 1931 3,97 miljoen inwoners waarvan 49% ‘Maleisiërs’, 34% Chinezen en 15% ‘Indiërs’. Als de hoofdzakelijk Chinese stad Singapore werd meegerekend, waren de Maleisiërs slechts goed voor 44% van de bevolking. Het feit dat ze een “minderheid in eigen land” vormden, werd uitgespeeld door zowel de Britse kolonialisten als de opkomende Maleisische kapitalistische nationalisten.

Staken voor rijst en vrijheid

De oorlog vormde een broeihaard voor revolutie. Malaya ontsnapte nipt aan de gevolgen van de Bengaalse hongersnood van 1943. De Japanse bezetting ondermijnde de productiviteit in de regio en zorgde voor verarming van de hele bevolking. De auteurs brengen een overtuigend beeld van de verschrikkingen van de Japanse bezetting en het falen van de terugkerende Britten om verandering te bekomen. Dat verklaart waarom de MCP zoveel steun kreeg. De jongerenliga van de partij omvatte een aantal erg diverse jongerengroepen. De Volksvergadering van Johore, onder controle van de gewapende vleugel van de MCP, kwam op met eisen rond gelijke rechten voor vrouwen, het einde van de polygamie, crèches op de werkplaatsen, een einde aan prostitutie en een stopzetting van slavernij voor meisjes. Heel wat Chinese vrouwen waren aangetrokken door de standpunten van de CP tegenover de oude feodale praktijken. Een dagblad uit Perak vatte de sfeer samen: “Nu de lente terug in het land is, moeten we ons verenigen, los van het feit of we dienstpersoneel zijn, arbeiders of wassers van dulang [traditioneel mijnwerkersmaterieel],…”

De partij begon steeds meer uit haar traditionele basis te breken en kreeg een meer Maleisisch karakter. De Britten zagen dit gebeuren en probeerden alles om de oude verdeel-en-heers politiek op te drijven. Dat volstond echter niet om een massale stakingsgolf na de oorlog te vermijden. De Britten gebruiken gevangen genomen Japanners om de staking te breken. Dat leidde tot een uitbreiding van de staking naar Singapore, waar de staking algemeen was. “Ook het transport- en gemeentepersoneel staakte, onder hen de huisvuilophaling en de brandweer, zelfs 300 danseressen uit de cabarets gingen in staking. Op een massale bijeenkomst van 20.000 arbeiders in het amusementspark Happy World waren er zowat 50 vakbonden vertegenwoordigd. De Japanse troepen moesten intussen de straten vegen en werden ingezet om branden te blussen.” Dat zette de toon voor drie jaar van sociale conflicten. De vakbonden van voor de oorlog begonnen aan een nieuwe opmars, de Algemene Werkersbond van Singapore die werd opgezet op de bijeenkomst in Happy World op 25 oktober kende al snel 100.000 leden.

Deze beweging was niet beperkt tot de Chinese arbeiders, maar kreeg ook steun onder de Indische bevolking en vond een echo onder de Maleisiërs. Het was geen louter economische strijd, maar het verbond het aan bevrijding van kapitalisme en imperialisme. “Het onderscheid tussen rijst en vrijheid was onbestaand voor lokale vakbondsmilitanten.”

De Britten bleven niet passief toekijken hoe hun “bezit” Malaya met de vele grondrijkdommen uit hun handen zou vallen. Er was een combinatie van verdeeldheid en repressie als tactieken. De Labour-regering stelde in haar toekomstplannen voor Malaya bijvoorbeeld voor om Singapore uit de Maleisische unie te halen. Daarna werd Singapore omgevormd tot een stadstaat waarbij het doel van de Britten was om de “conservatieve” Maleisiërs te scheiden van de toen meer radicale Chinezen. De eerste weken van 1946 vormden een periode van nooit geziene politieke vrijheid in wat later zou bekend worden als de “Maleisische Lente”, een periode waarin ook de algemene staking van 29 januari 1946 valt.

Meedogenloze repressie

De Britten probeerden de verdeeldheid te vergroten. Ze kondigden de oprichting van een “Maleisische Unie” aan. Tegelijk werd steun gezocht bij de Maleisische burgerij en werd een nationale koepelorganisatie opgezet, de UMNO, die de afgelopen 60 jaar Maleisië heeft bestuurd. De auteurs concluderen dat de Britten “zich hadden neergelegd bij een alliantie met etnisch samengestelde partijen om zo hun greep op hun afbrokkelende Aziatische rijk te behouden.”

Er waren nog steeds kansen voor de MCP om dat proces te doorbreken. De arbeidersklasse werd sterker en ook de MCP kreeg steeds meer steun in de periode tot 1948. Op dat ogenblik was een meerderheid van de arbeiders georganiseerd in vakbonden en was er een nooit eerder geziene invloed van de MCP. Als die partij op dat ogenblik een militante koers had gevaren onder de arbeiders en dat had gecombineerd met een correcte benadering van alle delen van de arbeidersklasse – zowel de Maleisiërs als de Indiërs – dan was het mogelijk geweest om het Britse imperialisme volledig lam te leggen en een revolutionaire nationale bevrijdingsstrijd te voeren. Chin Peng, de leider van de MCP, gaf later toe dat de slogan van een “Maleisische Volksrepubliek” (een poging om het voorbeeld van Mao Zedong in China te volgen) niet volstond om alle bevolkingsgroepen te betrekken. Hij schreef later dat een slogan als “Onafhankelijkheid voor Malaya en alle inwoners van Malaya die onafhankelijkheid willen” beter was geweest.

De Britten gingen over tot een nooit geziene repressie waarbij ook alle vakbonden buiten de wet werden gesteld. De terreur richtte zich niet enkel tegen de Chinese leden van de MCP, maar ook tegen radicale Maleisiërs die samenwerkten met de MCP of daar open voor stonden. Chin Peng maakte in zijn memoires bekend dat de beslissing om naar het platteland te trekken voor een klassieke guerrillastrijd werd genomen onder invloed van de Australische communistische leider Lawrence Sharkey. Het was een fout waarvoor de MCP en de Maleisische revolutie een hoge prijs zouden betalen. De Britten versterkten de etnische tegenstellingen en een guerrillastrijd die zich baseert op een minderheid kan daar geen antwoord op bieden, dat werd overigens de afgelopen 40 jaar in Noord-Ierland eveneens aangetoond. De enige manier waarop de Maleisische revolutie succesvol kon zijn, was door zich te baseren op klassenstrijd waarbij nadruk lag op de eenheid tussen arbeiders van verschillende etnische oorsprong. De auteurs geven tal van feiten en details waaruit deze conclusie kan worden getrokken.

De breuk tussen India en Groot-Brittannië

Het boek “Forgotten Wars” biedt een interessant relaas van de terugtrekking van het Britse imperialisme uit India en de tragedie van de opsplitsing van het subcontinent. De arbeidersklasse in India kwam op na de oorlog maar beschikte niet over een goede leiding, waardoor de tragische en blijvende gevolgen van de opdeling van het subcontinent niet werden vermeden. Die opdeling was een resultaat van het vroegere beleid van het Britse imperialisme met haar verdeel-en-heers methoden. Het was ook het resultaat van het falen van de Hindoe en Moslimburgerij en kleinburgerij om een blijvende eenheid tussen verschillende volkeren op het subcontinent te bekomen. De regering-Attlee verklaarde: “Er worden op 15 augustus 1947 twee nieuwe staten opgezet in het Gemenebest. De vrijheid wordt gegarandeerd in Pakistan en Hindoestan-India.” Dat werd voorafgegaan door verschrikkelijk etnisch en religieus geweld.

Meer dan zestig jaar later zijn er commentatoren die stellen dat het opdelen van het Indische subcontinent onvermijdelijk was omwille van de diepe tegenstellingen tussen Hindoes en Moslims. Het Britse imperialisme zou daarbij enkel geprobeerd hebben om een bloedbad en burgeroorlog te voorkomen. Dat is een verdraaiing van de werkelijkheid. De hele periode van Britse overheersing van India ging gepaard met het versterken van verdeeldheid. De Britten veroverden India niet met Britse troepen, maar met Indische troepen onder bevel van Britse officieren. Dat was enkel mogelijk omdat India heel wat kleine staatjes kende waar er nog geen nationaal bewustzijn was. Onder de greep van de Britten ontstond een nationaal bewustzijn in de negentiende eeuw en de eerste helft van de twintigste eeuw. Dat ging gepaard met de opkomst van Congress, de belangrijkste partij van de Indische burgerij. Het werd zelfs deels aangemoedigd in de Tweede Wereldoorlog. Er was wel heel wat oppositie in India tegenover de campagne van de Britten om Indiërs te overtuigen om mee te vechten in de oorlog. Verschillende leiders van Congress, waaronder Jawaharlal Nehru, werden opgepakt. Ondanks de sterke anti-oorlogsstandpunten in India, stelde de CPI (Communistische Partij van India) na de Duitse inval in Rusland in 1941 dat het nodig was om de geallieerden te steunen. Die positie discrediteerde de CPI en de partij is daar nooit volledig van hersteld.

Ondanks de groei van het verzet, ook na 1945, dacht de Labour-regering dat het land deel zou blijven uitmaken van het Britse rijk. Churchill en de Tories hadden daar twijfels bij. In 1941 had Churchill het al over de mogelijkheid om het Indische rijk op te delen in “Pakistan, Hindoestan en Princestan”, waarbij die laatste staat een amalgaam van kleine prinsenstaten in India zou vormen. “Het eerste en laatste zouden deel blijven uitmaken van het Britse Rijk,” aldus Churchill. De term “Pakistan” werd voor het eerst gebruikt in 1940 en toen was het allemaal in vage termen zonder enige reële overtuiging dat een moslimstaat effectief tot stand zou komen. Na de grote overwinning van Congress bij de verkiezingen van maart 1946 kwam alles in een stroomversnelling. Deze periode en het daaropvolgende bloedbad was een uitdrukking van het falen van de Indische burgerij – zowel moslims als hindoes – om de nationale, etnische en kastenproblemen in India op te lossen.

Religieus bloedbad

De bloedige gebeurtenissen van deze periode bevestigen op een negatieve manier de correctheid van Trotski’s theorie van de permanente revolutie in de neokoloniale wereld. De dominante Hindoeburgerij was niet in staat om de etnische en religieuze tegenstellingen te overbruggen. Ze was niet in staat om een essentieel onderdeel van de kapitalistische nationaal-democratische revolutie – de eenmaking van het land – te realiseren. Dat was wel het geval bij de burgerlijke revoluties in bijvoorbeeld Frankrijk in 1789.

Congress weigerde om de Moslimliga een gelijkwaardige positie te geven in een toekomstige onafhankelijke centrale regering. Mohamed Jinnah en de Moslimliga verklaarden hierop dat het enige alternatief op een gedeelde macht bestond uit een zwakke centrale regering in Delhi en machtige provincies “zodat de moslims sterk zouden staan in Bengalen en Punjab”. Congress vreesde voor een Balkanisering van het land en zelfs een volledige desintegratie. De auteurs benadrukken dat “tot op het ogenblik van de onafhankelijk de meeste hindoes en moslims niet echt wisten wat Pakistan betekende.” Uiteraard kon ook niemand de geopolitieke absurditeit voorspellen van een onafhankelijke staat met twee delen waarbij het ene deel in het noordoosten van India duizenden kilometers verwijderd was van de rest van het land.

Toen de Indische Grondwetgevende Vergadering bijeenkwam in september 1946, werd dit gedomineerd door Congress met slechts twee ministers van de Moslimliga. In Calcutta waren er toenemende raciale en etnische spanningen na een massale betoging van de moslims tegen de Britten. Dat leidde tot één van de ergste religieuze bloedbaden uit de Indische geschiedenis. Er werden 6.000 mensen vermoord en er vielen meer dan 12.000 gewonden bij de confrontaties in 1946. Bengaalse politici hadden niets gedaan tijdens de hongersnood van 1943 maar haalden nu wel uit naar de moslims.

Jinnah riep op tot een actiedag in Calcutta op 16 augustus, dat vormde de aanleiding voor de moorden. De auteurs stellen: “Het officiële doel van de dag was om het einde van de Britse slavernij te eisen, maar tegelijk zou worden uitgehaald naar de dominantie door de Hindoekasten.” Congress reageerde met pogingen om winkels en bazaars van moslims te sluiten. De confrontaties werden erger en erger met bendes die elkaar te lijf gingen. “Er was een element van klassenhaat aanwezig. De huizen van grote hindoehandelaars in het stadscentrum vormden al snel een doelwit, een grote moslimhandelaar werd opgehangen.” Na vijf dagen van geweld kwam de regering tussen, maar tegen dan waren 30.000 mensen de stad ontvlucht.

Dit versterkte de tegenstellingen tussen moslims en hindoes. Dhaka, wat nadien de hoofdstad van Oostelijk Pakistan (nu Bangladesh) zou worden, kende een grote hindoeminderheid die snel het slachtoffer werd van het geweld dat in Calcutta was ontstaan. Er kwam een sterk georganiseerd programma om hindoes te bekeren tot de islam, wat op zijn beurt leidde tot vergeldingsacties in bijvoorbeeld Bihar waar 25.000 moslims werden afgeslacht, waarop een groot aantal moslims naar het oosten vluchtten. In het daaropvolgende decennium zouden vier miljoen mensen hun huis ontvluchten. Eerst waren het de rijkste hindoes uit Oost-Bengalen die verhuisden naar Chandpur of Calcutta. Ze zouden nooit terugkeren. Een vluchteling stelde: “De verandering was zo plots. Een jaar geleden speelden we op Holi [een hindoefestival] samen met moslimmeisjes. Maar Noakhali [waar hindoes werden vermoord] veranderde alles. Als jonge meisjes voelden we ons plots onveilig.”

De Indische burgerij met Congress en Gandhi bleek niet in staat om het bloedbad te vermijden. Gandhi weigerde toegevingen aan de politici van de Moslimliga en had uitgeroepen: “Als India haar bloedbad wil, dan zullen we het krijgen.”

Het is ironisch dat de hindoes en moslims in Bengalen eigenlijk meer met elkaar gemeen hadden dan met de inwoners van de rest van India. Ze spraken allemaal Bengali en er was geen kunstmatig taalonderscheid op basis van de verschillen tussen talen afgeleid van Sanskrit en Perzische talen, een onderscheid dat op de rest van het subcontinent wel vaak voorkomt. Veel Bengalis waren bovendien aanhangers van religieuze sekten die een aantal grenzen tussen het hindoeïsme en de islam overstegen. “Maar over de jaren heen hadden economische verschillen, het spel van sectaire tegenstellingen vanuit de Britse instellingen en de activiteiten van machtsgeile leiders, de tegenstellingen tussen de twee religieuze tradities opgedreven.” Er waren in de jaren 1930 wel rellen tussen hindoes en moslims, toen boeren protesteerden tegen grootgrondbezitters, waarbij de tegenstellingen werden opgedreven op basis van een religieuze retoriek. Maar dat was beperkter.

Rode vlag van de eenheid

De mogelijkheden voor eenheid van de arbeiders en armen bleek met de muiterij van de Koninklijke Indische Marine, de muiterij van Bombay in februari 1946. Deze belangrijke gebeurtenis kwam er na protest tegen de condities op de schepen. Hierbij was er een grote eenheid tussen hindoes en moslims. Bovendien kregen de muiters de steun van de arbeiders van Bombay die een algemene staking van één dag organiseerden. Gandhi sprak zich uit tegen de staking en ook Jinnah keerde zich tegen de muiters. Toch haalden de muiters drie vlaggen boven: deze van Congress, de Moslimliga en de rode vlag van de CPI. Daarmee maakten ze duidelijk dat de eenheid van de muiters centraal stond, los van religieuze verschillen.

De broer van Bose, Sarat Bose, was ook een Indisch nationalist maar verzette zich tegen het imperialistische spel om India te verdelen. Hij riep zelfs op voor een verenigd autonoom socialistisch Bengalen. Er werden enorme inspanningen gedaan door communisten en socialisten om de boeren in Bengalen te overtuigen dat het de bazen, imperialisten en grootgrondbezitters waren die aandrongen op religieuze spanningen, terwijl de armen en mensen van lagere kasten dezelfde belangen hadden als arme moslimboeren. In het noordoosten van Bengalen hadden deze campagnes enig succes, maar het volstond niet om het sectaire geweld te stoppen.

De arbeiders en boeren, zowel hindoes als moslims, leden onder het geweld. Het lijden van de armen wordt gedetailleerd beschreven in het boek. Wie zich wil verzetten tegen verder etnisch en religieus geweld op het subcontinent kan hier heel wat argumenten vinden om de strijd tegen dergelijk geweld te koppelen aan een strijd tegen het kapitalisme en imperialisme die aan de basis liggen van het geweld.

De hoofdstukken over Birma en Indonesië zijn eveneens interessant. Er wordt beschreven wat de kracht van de revolutionaire opstanden waren, de fouten van de communistische partijen (die in Indonesië in 1965 op grote schaal werden herhaald en leidden tot een immens bloedbad) en de aanstekelijke revolutionaire energie die zelfs een impact had op de Britse troepen. Een divisie van soldaten die was ingezet tegen de Indonesische revolutie, stond klaar op de boot om Jakarta te verlaten. De soldaten riepen naar de verse Nederlandse troepen die aankwamen “Merdeka” (macht). Ze riepen het met opgeheven en gebalde vuisten.

Deze boeken vormen een belangrijke bron van informatie voor wie de drama’s uit het verleden wil begrijpen. Uiteraard staan er hier en daar fouten in of onvolledige analyses. Maar het is noodzakelijk om een beter zicht te krijgen op de fouten uit het verleden om de problemen van vandaag in de regio te begrijpen.

Dit vind je misschien ook leuk...