Kapitalisme: een systeem van crisis

Linkse socialisten veroordelen het kapitalisme niet zomaar vanuit een vaag rechtvaardigheidsgevoel. Zeker, we denken dat de lagere lonen die de bedrijven vandaag geven aan werkende mensen verwerpelijk zijn. We klagen het feit aan dat een grotere groep in armoede verkeert. Maar we denken ook dat er een mechanisme achter de sociale achteruitgang zit.

Kapitalisme leidt tot crisis

Karl Marx, de grondlegger van het wetenschappelijke socialisme, legde in de 19e eeuw de fundamentele wetten van het kapitalisme bloot. Natuurlijk verschilt het kapitalisme uit die periode van het huidige kapitalisme. In de tijd van Marx bestonden er nog geen gsm’s, internet, DVD-spelers, etc. De productie bestond, naast een nog belangrijk aandeel voor de landbouw, uit bedrijven in de mijnbouw, metaalindustrie, textiel,… Het kapitalisme zorgde door de ontwikkeling van de technologie en de “efficiëntere” organisatie van de arbeid voor een enorme stijging van de arbeidsproductiviteit. Vanzelfsprekend was, en is, dat dikwijls zeer afstompende, eenzijdige en op extreme uitbuiting gebaseerde arbeid.

In minder tijd konden meer producten worden gemaakt. Dat was potentieel een stap vooruit, in vergelijking met het “armere” feodalisme van de grootgrondbezitters, de koningen, de kerk en de uitgebuite boeren. Maar de door strijd verworven levensstandaard van de arbeidersklasse wordt al enkele decennia door de crisis van het neoliberale kapitalisme ondermijnd. Marxisten zouden zeggen dat die crisis – binnen een systeem van privébezit van de bedrijven, machines, gronden,… althans – “onvermijdelijk” is.

Veel mensen zouden spontaan protesteren tegen de idee dat de maatschappij onderhevig is aan “objectieve bewegingswetten”. We kunnen toch beslissen wat we doen of wat we niet doen? Dat klopt, maar waar we niet over kunnen kiezen is dat we voedsel, onderdak, kleding, en een hele reeks andere producten nodig hebben. De meeste mensen kunnen er ook niet onderuit dat ze hun arbeidskracht op de kapitalistische markt moeten aanbieden. Enkel als we onze arbeidskracht aanbieden voor een loon, aan een baas, kunnen we in de deze maatschappij overleven.

Arbeid creëert waarde

Wanneer we werken voor een baas, heeft die baas ook geïnvesteerd in andere “productiekosten”. Hij koopt of huurt een gebouw, heeft zich machines en bureaumateriaal aangeschaft, grondstoffen, etc.

De waarde van al deze uitgaven schrijven de kapitalisten af over een bepaalde periode. Ze houden er op zich geen grotere hoeveelheid waarde aan over. Enkel de arbeidskracht, stelde Marx, creëert een grotere waarde dan de waarde (het loon) die nodig is om de arbeiders zichzelf en hun familie te laten reproduceren. Arbeiders krijgen geen loon dat overeenstemt met de waarde die ze, tijdens de pakweg 38 uur per week dat ze werken, voortbrengen. Anders zou er geen winst zijn voor de kapitalist. De tijd die nodig is om de waarde van het loon te produceren, is kleiner dan de tijd die loontrekkenden effectief werken. Dat noemen we uitbuiting: de gratis arbeidstijd die we verrichten voor het kapitaal, en die de basis vormt voor de meerwaarde.

Het herinvesteren van een deel van de meerwaarde in nieuwe productie was de historische basis voor de accumulatie van kapitaal. Meer en grotere productie-eenheden, de hele wereld die aan de “vrije markt” wordt onderworpen. Door de concurrentie worden de bedrijven gedwongen om sneller en goedkoper te produceren, om zo hun winstmarges te vergroten en een prijzenslag tegen de andere kapitalisten aan te kunnen. Elke kapitalist moet groeien. Hij wil bij de grootsten horen in zijn eigen marktsegment. Het is dat of verzuipen.

Aangezien er fysieke en sociale grenzen (de klassenstrijd) zijn aan wat je uit de loontrekkenden kan persen, bestaat er een tendens binnen het kapitalisme om meer te investeren in nieuwe machines, technologie, etc. om de productiviteit te verhogen, dan in nieuwe arbeidskrachten. Maar enkel de uitbuiting van de arbeiders brengt de meerwaarde voort. Een grotere investering in machines en technologie ondermijnt de hoeveelheid winst per geïnvesteerde hoeveelheid kapitaal.

Met lagere prijzen een groter marktaandeel verwerven, werkt enkel tijdelijk: de concurrentie volgt de technologische vernieuwing meestal vrij snel.

Dalende winstvoet

Dit fenomeen, de tendens van een dalende winstvoet, zagen we aan het einde van de gouden jaren ‘60, begin jaren ‘70. Ook de toenemende arbeidersstrijd en de hogere lonen sneden toen in de winstvoet van het kapitaal. Vandaag zijn de winsten in absolute termen, door de neoliberale aanvallen op de koopkracht en het opdrijven van de “gratis arbeidstijd” (langer en harder werken voor hetzelfde of minder geld), dikwijls enorm. Maar er zijn meestal ook veel grotere hoeveelheden kapitaal nodig om de concurrentie te kunnen aangaan. De grote kapitalistische concerns eten de kleinere kapitalisten op. De winstvoet daalde in de jaren ‘70 nog om een andere reden dan arbeidersstrijd, of een grotere investering in machines dan in arbeidskracht. Sinds midden jaren ‘70 is er sprake van een veralgemeende vertraging van de kapitalistische groei. Aangezien de arbeidersklasse, de meerderheid van de bevolking, met de waarde van de lonen niet alle producten en diensten kan opkopen die ze zelf produceert, ontstaat er overproductie, of de capaciteit daartoe.

De grote aandeelhouders en kapitalisten kunnen zich meer producten veroorloven dan de arbeiders, maar ze kunnen niet alle auto’s, koelkasten, TV’s, etc. opkopen die de werkende mensen voortbrengen tijdens hun “gratis arbeid”. In de jaren ‘60 lag de gemiddelde reële groei van de economie rond de 5 à 6%. Er waren zelfs arbeidskrachten te kort. In de jaren ‘70 was dat gezakt tot ongeveer 3%, ondanks het begin van een schuldenberg bij de meeste regeringen. Sinds de jaren 2000 schommelt de groei in België meestal tussen de 1 en 2,5%. Eigenlijk heel pover, want kapitalisten moeten natuurlijk af en toe hun versleten machines vervangen, wat geen extra werkgelegenheid oplevert. Net zomin als de stijging van de productiviteit door betere machines of hardere uitbuiting voor jobs zorgt.

Aanval op de koopkracht

Alle maatregelen die de kapitalisten en hun regeringen sinds begin jaren ‘80 moesten nemen om de winstvoet te herstellen op een trager groeiende of krimpende markt hebben het fundamentele probleem – de kloof tussen de productie en de koopkracht van de bevolking – enkel verergerd. Koopkrachtdaling van de lonen, uitkeringen en pensioenen, het opdrijven van het arbeidsritme, het schorsen van werklozen, ploegensystemen om dure machines zo rendabel mogelijk af te schrijven,… Het heeft wel de winsten hersteld, maar de koopkracht werd verder ondermijnd.

De enige maatregel die de doodstrijd van het kapitalisme effectief tijdelijk kon rekken, was het massaal opstapelen van schulden. In de jaren ‘80 vooral bij de overheden, om noodlijdende industrieën te begeleiden bij hun “sanering”, zoals in België. Of in de VS: om de militaire industrie contracten toe te schuiven, wat bepaalde markten tijdelijk een nieuwe impuls gaf.

Om de kloof tussen de koopkracht van de loontrekkenden en de productiecapaciteit te dichten, is men in de VS en elders meer en meer op leningen beginnen leven. Het resultaat daarvan zien we vandaag: leningen en hypotheken die niet kunnen worden afbetaald, met als resultaat de grootste krediet- en financiële crisis sinds de jaren ‘30. De superuitbuiting heeft de winsten wel deels hersteld, maar gezien het gebrek aan koopkracht werd veelal op de beurzen geïnvesteerd. Een serie zeepbellen is het gevolg, van de informatiechnologie, tot hypotheken, en vandaag de speculatie op olie- en voedselprijzen.

Naast de speculatie speelt in de stijgende prijzen nog een ander fenomeen mee: het ongeplande karakter van het kapitalisme. De productie wordt ondermijnd door gebrek aan investeringen uit kortzichtig winstbejag, politieke instabiliteit, gebrekkige antwoorden op “natuurrampen”, en een ondemocratische aanwending van de beschikbare middelen (zie onder meer de discussie over biobrandstoffen). Resultaat: hoge prijzen en economische stagnatie.

De neerwaartse spiraal van het kapitalisme betekende een dalende levensstandaard voor de massa van de bevolking, groeiende armoede, een enorme kloof tussen arm en rijk, en structurele werkloosheid (ook al werd dat deels gecamoufleerd door de creatie van mini-jobs en het schorsen van werkloosuitkeringen).

Onder dit systeem is het niet meer mogelijk om de vruchten te plukken van technologische vernieuwing en wetenschappelijke vooruitgang. Het kapitalisme zal de komende jaren meer en meer in crisis wegzinken. Dit systeem kan de arbeiders en hun gezinnen geen toekomst bieden.

Dit vind je misschien ook leuk...