De shockdoctrine. De opkomst van het rampenkapitalisme

Naomi Klein is de afgelopen jaren uitgegroeid tot één van de bekendste zelfverklaarde “ideologen” van de antiglobaliseringsbeweging. Haar meest gekende boek, “No Logo”, was in essentie een aanklacht van hoe het kapitalisme vandaag werkt met een grote nadruk op wat fout loopt en wat opgelegd wordt aan gewone werkende mensen.

Recent was er een documentaire “The Take” waarin meer nadruk lag op de zoektocht naar alternatieven op het kapitalisme met het voorbeeld van coöperatieven die werden opgezet door Argentijnse arbeiders na de financiële crash van 2001. Haar nieuwste boek, “De shockdoctrine” biedt een historisch overzicht van het neoliberalisme en het effect ervan op de massa’s in Latijns-Amerika, Azië en Oost-Europa. Heel wat aspecten die in het boek aan bod komen, zijn al vrij goed geweten. Maar heel wat details zijn zeker nieuw.

Klein stelt dat de huidige fase van het kapitalisme gebruik maakt van “schokken” om pro-kapitalistische hervormingen op te leggen aan de slachtoffers van het beleid van het IMF en de Wereldbank. Ze vergelijkt de doctrine van het geven van schokken met het rampzalige gebruik van elektroschokken aan patiënten in de jaren 1940 en 1950. Het gebruik van die therapie leidde tot geheugenverlies bij de patiënten en Klein vergelijkt het met martelpraktijken.

Vandaag worden ook schokken gebruikt door het kapitalisme om zo een neoliberale economische en sociale agenda te versterken in landen waar niemand ooit had gekozen voor een dergelijk beleid. Deze schokken kunnen de vorm aannemen van economische ineenstortingen, natuurrampen, regimeverandering, in feite alles wat zorgt voor genoeg publieke desoriëntatie opdat de heersers van het land vrijspel zouden krijgen om te doen wat ze willen. Klein’s idee van de “shockdoctrine” is in feite een andere naam voor het neoliberalisme. Op heel wat vlakken zijn er voorlopers vanaf de jaren 1950 toen commentatoren begonnen te spreken over een “militair-industrieel complex” in plaats van over het kapitalisme in de VS.

Klein is het scherpst als ze gedetailleerd ingaat op de misdaden van het kapitalisme. Haar relaas van Chili midden jaren 1970 en de doorvoering van het neoliberalisme nadat Allende was omvergeworpen door een staatsgreep die de steun kreeg van de CIO, is bijzonder scherp en goed gebracht. De rol van de zogenaamde “economische adviseurs” die hun opleiding hadden genoten in Chicago onder de begeleiding van Milton Friedman, komt in het boek goed aan bod. Deze “adviseurs” werden ingezet in Chili maar ook in andere delen van Latijns-Amerika. Tot op vandaag spelen ze een rol in China. Klein geeft ook een beeld van de gevolgen van het kapitalistisch herstel in Oost-Europa en Azië, maar evengoed ook van de strijd om grond in Sri Lanka en andere Aziatische landen na de tsunami. Klein heeft geen duidelijke visie over de nationale kwestie, maar over NGO’s en hoe deze gezien worden in sommige neo-koloniale landen is ze wel duidelijk. Daar leveren sommige NGO’s hand- en spandiensten aan voor de Westerse regeringen, het IMF en de Wereldbank.

De hoofdstukken over Zuid-Afrika en de ineenstorting van het apartheidsregime daar begin jaren 1990 vond ik erg informatief. De rol van Thabo Mbeki in de economische onderhandelingen van de regering van FW De Klerk met het ANC was nieuw voor mij. Bij die onderhandelingen verkocht Mbeki in feite alle hoop van de zwarte massa’s op echte verandering uit. Het “Peoples Charter” van het ANC werd overboord gegooid en hij beloofde om niet te raken aan de economie. In de plaats daarvan zou het kapitalisme op volle toeren draaien na het einde van de apartheid. Ook de details over de vakbond Solidariteit in Polen en de catastrofale gevolgen van de herinvoering van het kapitalisme in dat land stonden in een schril contrast met de hoop op verandering en verbetering onder de Poolse arbeiders en hun gezinnen.

De politieke conclusies die Klein trekt, zijn erg beperkt. Ze denkt dat we moeten opkomen voor een “terugkeer” naar een “beter kapitalisme”, een kapitalisme zoals het in de jaren 1950 en 1960 bestond met een sterkere sociale zekerheid en welvaartstaat. Klein is geen marxiste, maar doorheen het boek blijkt toch een optimisme in de arbeiders en armen die initiatieven nemen en de kracht hebben om de strijd aan te gaan tegen het neoliberalisme om zelf de touwtjes in handen te nemen.

Dit boek biedt feiten en argumenten over de misdaden en catastrofes waarvoor het kapitalisme verantwoordelijk is. Voor iedere jongere of arbeider die net politiek actief wordt, zal dit boek heel wat argumenten aanbieden tegenover de dagelijkse stroom van burgerlijke standpunten waarmee we worden geconfronteerd. Dit boek en het succes ervan is een uitdrukking van het feit dat een bredere laag van de bevolking de wereld rond hen en het kapitalistische systeem in vraag durven stellen. Voor een dergelijk boek over het failliet van het neoliberalisme en het kapitalisme, is het zeker uitkijken naar de verkoopscijfers.

Dit vind je misschien ook leuk...