De proletarische revolutie en de renegaat Kautsky

Voorwoord

De brochure van Kautsky De dictatuur van het proletariaat (Wenen 1918, Ignatz Brand, 63 blz.), onlangs te Wenen verschenen, is een zeer aanschouwelijk voorbeeld van het volledige en smadelijke bankroet van de IIde Internationale, waarover alle eerlijke socialisten van alle landen sedert lang spreken. De kwestie van de proletarische revolutie staat thans in een reeks van staten praktisch op de agenda. Daarom is het noodzakelijk de renegaten sofismen van Kautsky, zijn volledige zelfverloochening van het marxisme, te ontleden.

Reeds dadelijk moet er de nadruk op worden gelegd dat de schrijver van deze regels reeds vanaf het eerste begin van de oorlog herhaaldelijk op Kautsky’s breuk met het marxisme moest wijzen. Een reeks van artikelen werd van 1914-1916 in de buitenlandse Sociaal-Democraat en in de Communist daaraan gewijd. Deze artikelen zijn verzameld in de uitgave van de Petrogradse Sovjet, getiteld: Tegen de Stroom, Petrograd 1918 (550 blz.). In een brochure, in 1915 te Genève uitgegeven en in hetzelfde jaar in het Duits en in het Frans vertaald, schreef ik over het ‘kautskyanisme’ :

“Kautsky, de grootste autoriteit van de IIde Internationale, is er op de meest typerende en duidelijke wijze het voorbeeld van, hoe het met de lippen belijden van het marxisme in werkelijkheid heeft geleid tot zijn transformatie in ‘stroewisme’ of ‘brentanisme’ (d.w.z. in een burgerlijke liberale leer, die een niet-revolutionaire ‘klassen’strijd van het proletariaat aanvaardt, hetgeen de Russische schrijver Stroeve en de Duitse economist Brentano bijzonder duidelijk tot uitdrukking heeft gebracht. Wij zien dit ook aan het voorbeeld van Plechanov. Met behulp van klaarblijkelijke sofismen snijdt men uit het marxisme zijn levende, revolutionaire geest, men aanvaardt alles in het marxisme, behalve zijn revolutionaire strijdmiddelen, de propaganda en voorbereiding daarvan, de opvoeding van de massa’s juist in deze richting. Kautsky ‘verzoent’ zinloos de fundamentele gedachte van het sociaalchauvinisme, het aanvaarden van de vaderlandsverdediging in deze oorlog met een diplomatieke paradeconcessie aan de linkse, in de vorm van het niet deel nemen aan de stemming over de kredieten, het met de lippen belijden van zijn oppositie enz. Kautsky, die in 1909 een geheel boek schreef over het naderen van het tijdperk der revoluties en over het verband tussen oorlog en revolutie. Kautsky, die in 1912 het Manifest van Bazel over het op revolutionaire wijze gebruik maken van de dreigende oorlog ondertekende, tracht thans op alle mogelijke manieren het sociaalchauvinisme schoon te wassen en mooi te praten en verenigt zich, evenals Plechanov, met de bourgeoisie om elke gedachte aan de revolutie en alle stappen in de richting van de rechtstreeks revolutionaire strijd belachelijk te maken.
De arbeidersklasse kan zijn revolutionair verelddoel niet verwezenlijken, zonder meedogenloos strijd te voeren tegen dit renegatendom, tegen deze karakterloosheid, tegen deze kruiperige houding tegenover het opportunisme, tegen deze weergaloze vervlakking van het marxisme. Het kautskyanisme is niet iets toevalligs, maar een sociaal product van de tegenstellingen binnen de IIde Internationale, van het verenigen van trouwbetuiging aan het marxisme met het woord, en de onderwerping aan het opportunisme met de daad”. (Socialisme en Oorlog, Genève, 1915, blz. 13-14.)

Verder: In het, in het jaar 1916 geschreven boek Het imperialisme als het hoogste stadium van het kapitalisme (verschenen te Petrograd in 1917) heb ik in onderdelen de theoretische onhoudbaarheid van alle uiteenzettingen van Kautsky over het imperialisme ontleed. Ik heb daar de door Kaustki gegeven definitie van het imperialisme aangehaald:

“Het imperialisme is een product van het hoogontwikkelde industriëele kapitalisme. Het bestaat in de drang van elke industriëele kapitalistische natie, een steeds groter agrarisch (door Kautsky onderstreept) gebied te onderwerpen en te annexeren, zonder er rekening mee te houden door welke volkeren het wordt bewoond”.

Ik toonde de volkomen onjuistheid van deze definitie aan, haar ‘geschikt zijn’ tot het verdoezelen van de diepstgaande tegenstellingen van het imperialisme en verder tot de verzoening met het opportunisme. Ik citeerde mijn eigen definitie van het imperialisme:

“Het imperialisme is het kapitalisme op die trap van zijn ontwikkeling, waarop de heerschappij van de monopolies en van het financierskapitaal tot stand is gekomen, de uitvoer van kapitaal een op de voorgrond tredende betekenis heeft gekregen, de verdeling van de gehele wereld tussen de internationale trusts is begonnen, en de verdeling van het gehele grondgebied van de aarde tussen de grootste kapitalistische landen is voltooid”.

Ik toonde aan, dat Kautsky’s kritiek op het imperialisme zelfs lager stond dan die van de burgerlijke en kleinburgerlijke critici.

Ten slotte: In augustus en september 1917, dus nog voor de proletarische revolutie in Rusland (25 oktober [7 november] 1917), schreef ik de brochure Staat en Revolutie. De leer van het marxisme over de staat en de taak van het proletariaat in de revolutie, die te Petrograd in het begin van 1918 is verschenen en hier, in het zesde hoofdstuk, over “Het vervlakken van het marxisme door de opportunisten”, wijdde ik bijzondere aandacht aan Kautsky en bewees ik, dat hij de leer van Marx volkomen heeft verdraaid, dat hij haar tot opportunisme heeft vervalst, dat hij de revolutie met de daad verloochent, bij een gelijktijdig erkennen dáárvan met het woord.

In het wezen der zaak bestaat Kautsky’s fundamentele theoretische fout in zijn brochure over de dictatuur van het proletariaat, juist in die opportunistische verdraaiing van Marx leer over de staat, die ik uitvoerig in mijn brochure Staat en Revolutie heb ontmaskerd.

Deze voorafgaande, opmerkingen waren nodig, want zij bewijzen, dat ik Kautsky openlijk heb beschuldigd een renegaat te zijn, lang voor de bolsjewiki de staatsmacht hadden gegrepen en daarvoor door Kautsky werden veroordeeld.

I
Hoe Kautsky Marx in een doodgewoon liberaal verandert

De fundamentele kwestie, die Kautsky in zijn brochure behandelt, is het vraagstuk van de wezenlijke inhoud van de proletarische revolutie, namelijk van de dictatuur van het proletariaat. Dit vraagstuk is voor alle landen van de grootste betekenis, vooral voor de vooraanstaande landen, in het bijzonder voor de oorlogvoerende landen en vooral in de huidige tijd. Men kan zonder overdrijving zeggen dat dit het voornaamste vraagstuk is van de gehele proletarische klassenstrijd. Daarom moeten wij er ons aandachtig mee bezig houden.

Kautsky stelt het vraagstuk aldus:

“De tegenstrijdigheid van de beide socialistische richtingen” (d.w.z. van de bolsjewiki en de niet-bolsjewiki) . . . “is de tegenstrijdigheid van twee, tot in de vortel verschillende methoden: de democratische en de dictatoriale”. (blz.3)

We merken in het voorbijgaan op dat, als Kautsky de niet-bolsjewiki in Rusland — dat zijn de mensjewiki en de sociaal-revolutionairen — socialisten noemt, hij zich laat leiden door hun namen, d.w.z. door een woord en dus niet door de werkelijke plaats die zij in de strijd van het proletariaat tegen de bourgeoisie innemen. Een schitterende opvatting en toepassing van het marxisme! Maar daarover hieronder nader.

Thans moeten wij ons met het belangrijkste bezig houden: met Kautsky’s grote ontdekking van de fundamentele tegenstrijdigheid van de “democratische en dictatoriale methode”.

Dit is de kern van het vraagstuk. Dit is het ganse wezen van Kautsky’s brochure. En dit is zulk een monsterachtige theoretische warwinkel, zulk een volledig loochenen van het marxisme, dat men moet erkennen dat Kautsky Bernstein ver heeft overtroffen.

Het vraagstuk van de dictatuur van het proletariaat is het vraagstuk van de verhouding van de proletarische staat in betrekking tot de burgerlijke staat, van de proletarische democratie tot de burgerlijke democratie. Dat schijnt helder als de dag. Maar Kautsky, precies als de een of andere leraar aan een gymnasium, die door het herhalen van zijn geschiedenisboekjes is uitgedroogd, keert koppig de XXe eeuw de rug toe en wendt zich tot de XVIIIe eeuw en voor de honderdste keer, het is ongeloofelijk vervelend, kauwt en herkauwt hij, in een hele reeks van paragrafen, de oude praatjes over de verhouding van de burgerlijke democratie tot het absolutisme en de middeleeuwen!

Waarlijk, net alsof hij in zijn slaap op een stuk lindenbast kauwt!

Intussen betekent dit dat hij beslist niet begrijpt waarover het gaat. En Kautsky’s wanhopige pogingen om de zaak zo voor te stellen, dat er mensen zouden zijn, die een “verachting der democratie” (blz. 11) preken, enz., kunnen slechts een glimlach verwekken. Met zulke praatjes voor de zaak, moet Kautsky de zaak verdoezelen en verwarren, omdat hij als een liberaal de kwestie stelt over de democratie in het algemeen en niet over de burgerlijke democratie; hij ontwijkt zelfs dit preciese klassenbegrip en tracht te praten over een ‘voor-socialistische’ democratie. Onze politieke tinnengieter heeft bijna een derde gedeelte van zijn brochure, 20 bladzijden van de 63, gevuld met geklets, dat zeer aangenaam is voor de bourgeoisie, want het is gelijk te stellen met een opsmukken van de burgerlijke democratie en het verdoezelt het vraagstuk van de proletarische revolutie.

Intussen luidt de titel van Kautsky’s brochure toch (maar): De Dictatuur van het Proletariaat. Het is algemeen bekend dat dit juist het wezen is van de leer van Marx. En Kautsky moest na al het geklets buiten het onderwerp om, de woorden van Marx over de dictatuur van het proletariaat aanhalen.

Hoe de ‘marxist’ Kautsky dit doet, is reeds je reinste komedie! Hoort:

“Deze opvatting (die Kautsky voor een verachting van de democratie verklaart) steunt op één woord van Karl Marx”.

Zo lezen we letterlijk op bladz. 20. En op blz. 60 wordt dit zelfs in deze vorm herhaald:

“Zij (de bolsjewiki) herinneren zich te rechter tijd het woordje (het staat er zo letterlijk: ‘des Wörtchens’!) over de dictatuur van het proletariaat, door Marx eens, in 1875 in een briefje gebruikt”.

Ziehier dit ‘woordje’ van Marx:

“Tussen de kapitalistische en de communistische maatschappij ligt de periode van de revolutionaire verandering van de ene in de andere. Daarmee is ook de overeenstemming een politieke overgangsperiode, wier staat niets anders kan zijn dan de revolutionaire dictatuur van het proletariaat”.

Ten eerste: dit beroemde oordeel van Marx, dat de samenvatting is van heel zijn revolutionaire leer, ‘’n enkel woord’, of zelfs ‘een woordje’ te noemen, betekent het marxisme honen, het ten volle verloochenen. Men mag niet vergeten dat Kautsky Marx haast van buiten kent en dat hij, naar heel zijn geschrijf te oordelen, in zijn bureau of in zijn hoofd ‘n reeks van houten laadjes heeft, waarin hij alle geschriften van Marx op de meest akkurate en voor het citeren meest gemakkelijke wijze heeft gerangschikt. Kautsky moet weten, dat èn Marx èn Engels, èn in hun brieven èn in hun gedrukte werken, herhaaldelijk over de dictatuur van het proletariaat hebben gesproken, in het bijzonder vóór èn (1) na de Commune. Kautsky moet weten, dat de formule ‘dictatuur van het proletariaat’ niets anders is dan de meer historisch-concrete en wetenschappelijk meer nauwkeurige omschrijving van de taak van het proletariaat: de burgerlijke staatsmachine te ‘verbrijzelen’, waarover Marx zowel als Engels, van 1852 tot 1891, dus gedurende 40 jaren spraken, waarbij zij zich de ervaringen van de revolutie van 1848 en vooral van de revolutie van 1871 ten nutte maakten.

Hoe is deze monsterachtige verdraaiing van het marxisme door Kautsky, de marxistische schriftgeleerde, te verklaren? Indien men over de filosofische grondslag van dit verschijnsel spreekt, zo komt de zaak op het vervangen van de dialectiek door eklekticisme en sofistiek neer. Kautsky is een grootmeester in dergelijke vervalsingen. Plaatst men zich op praktisch-politiek standpunt, zo komt de zaak neer op het bewijzen van lakelendiensten aan de opportunisten, d.w.z. ten slotte aan de bourgeoisie. Sedert het begin van de oorlog, is Kautsky op die weg steeds verder voortgeschreden, zodat hij een virtuoos is geworden in de kunst marxist in woorden en lakei van de bourgeoisie met de daad te zijn.

Daar wordt men nog sterker van overtuigd, wanneer men goed let op de merkwaardige ‘interpretatie’, die Kautsky van ‘het woordje’ van Marx over de dictatuur van het proletariaat geeft.

Hoort:

“Marx heeft, helaas, nagelaten, nader aan te geven hoe hij zich deze dictatuur voorstelt . . . .” (Dit is een typische renegaten leugen, want Marx en Engels hebben juist een reeks van, tot in onderdelen uitgewerkte, uitvoerige aanwijzingen gegeven, die onze Marx-schriftgeleerde opzettelijk links laat liggen) “Letterlijk betekent het woord dictatuur de opheffing van de democratie. Maar het spreekt vanzelf dat dit woord, letterlijk opgevat, óók betekent de alleenheerschappij van de enkeling, die door geen enkele wet is gebonden. Een alleenheerschappij, die zich van een despotisme hierin onderscheidt, dat zij niet als een voortdurende staatsinstelling, maar als een voorbijgaande noodmaatregel is gedacht.

De uitdrukking ‘dictatuur van het proletariaat’, d.w.z. niet de dictatuur van een enkeling, maar van een klasse, sluit reeds uit dat Marx aan een dictatuur in de letterlijke zin van het woord heeft gedacht.

Hij spreekt hier niet over een regeringsvorm, maar over een toestand, die noodzakelijkerwijze overal moet ontstaan, waar het proletariaat de politieke macht heeft veroverd. Dat Marx niet een regeringsvorm op het oog had, wordt reeds bewezen door zijn mening dat in Engeland en Amerika de overgang zich langs vreedzame, dus op democratische weg kan voltrekken.” (blz. 20).

Wij citeren dit betoog opzettelijk volledig, opdat de lezer duidelijk kan zien, met welke kunstgrepen de ‘theoreticus’ Kautsky opereert.

Kautsky heeft de oplossing van het vraagstuk willen inleiden met een definitie van het ‘woord’ dictatuur.

Uitstekend. Het is ieders heilig recht een vraagstuk aan te snijden zoals hij dit zelf verkiest. Men moet echter onderscheiden tussen een ernstige en eerlijke manier van inleiden en een oneerlijke. Wie op deze wijze ernstig de kwestie wil behandelen, moet zijn eigen definitie van het onderhavige ‘woord’ geven. Dan zou de kwestie klaar en duidelijk zijn gesteld. Kautsky laat dit na. “Letterlijk”, schrijft hij, “betekent het woord dictatuur: de opheffing van de democratie”.

Ten eerste is dit geen definitie. Wanneer Kautsky het geven van een definitie van het begrip dictatuur had willen ontwijken, waarom heeft hij dan deze manier gekozen om de kwestie aan te snijden?

Ten tweede: is dit klaarblijkelijk onjuist. Voor de liberaal is het natuurlijk van de ‘democratie’ in het algemeen te spreken. Maar een marxist zal nooit vergeten er aan toe te voegen: “Voor welke klasse?” Iedereen weet, en de ‘historicus’ Kautsky weet dit eveneens, dat de opstanden, of zelfs de grote gistingen onder de slaven in de oudheid onmiddellijk bewezen dat de grondslag van de antieke staat de dictatuur van de slavenhouders was. Heeft deze dictatuur de democratie onder de slavenhouders, voor hen zelf, vernietigd? Iedereen weet dat dit niet het geval was.

De ‘marxist’ Kautsky heeft monsterachtige nonsens en een leugen uitgesproken, want hij heeft de klassenstrijd ‘vergeten’. . .

Om Kautsky’s liberale en leugenachtige bewering in een marxistische en waarachtige stelling te veranderen, moet men zeggen: een dictatuur behoeft niet noodzakelijkerwijze de vernietiging van de democratie voor die klasse te betekenen, die de dictatuur over de andere klassen uitoefent, maar zij betekent noodzakelijkerwijze wèl de vernietiging (of wezenlijke beperking, hetgeen ook een vorm van vernietiging is) van de democratie voor die klasse, over of tegen wie de dictatuur wordt uitgeoefend.

Maar hoe juist deze bewering ook is, toch is ze nog niet een definitie van het begrip van de dictatuur. Laat ons de volgende zin van Kautsky nader onderzoeken:

“. . . Maar het spreekt vanzelf dat dit woord, letterlijk opgevat, óók betekent de alleenheerschappij van een enkeling, die aan geen enkele wet is gebonden . . .”

Als een blinde jonge hond, die toevallig met zijn neus nu naar de ene kant, dan naar de andere kant tast, is Kautsky hier toevallig op een juiste gedachte gestoten (nl. dat de dictatuur een macht is die door geen enkele wet is gebonden); maar een definitie van de dictatuur heeft hij nog niet gegeven en bovendien heeft hij de klaarblijkelijke historische onwaarheid verkondigd dat de dictatuur de macht van een enkeling zou zijn. Dat is niet eens grammaticaal juist, want een dictatuur uitoefenen kan èn een groep van mensen èn een oligarchie èn een klasse, enz.

Verder wijst Kautsky op het onderscheid tussen dictatuur en despotisme. Hoewel zijn bewering klaarblijkelijk onjuist is, zullen we er toch niet bij blijven stilstaan, omdat dit met het ons interesserende vraagstuk niets heeft te maken. De voorliefde van Kautsky om zich van de XXste eeuw naar de XVIIIde en van de XVIIIde naar de oudheid te wenden, is bekend en wij hopen dat het Duitse proletariaat, wanneer het de dictatuur heeft bereikt, met die voorliefde rekening zal houden, door Kautsky, laten we zeggen: tot leraar in de oude geschiedenis aan een gymnasium te benoemen. De definitie van de dictatuur van het proletariaat uit de weg te gaan, door praatjes te verkopen over het despotisme — dat is óf uiterste stompzinnigheid óf het werk van een buitengewoon onhandigen bedrieger.

Als resultaat verkrijgen wij, dat Kautsky, die op zich nam over de dictatuur te spreken, vele bewuste onwaarheden heeft gezegd, maar geen enkele definitie heeft gegeven! Had hij minder op zijn verstandelijke vermogens vertrouwd en meer een beroep gedaan op zijn geheugen, dan zou hij uit de ‘laadjes’ van zijn loketkast alle gevallen, waarin Marx over de dictatuur spreekt, te voorschijn hebben kunnen halen. Dan zou hij, ongetwijfeld, de navolgende, of een daarmee in wezen gelijkwaardige definitie hebben verkregen:

De dictatuur is een macht, die rechtstreeks steunt op geweld en aan geen enkele wet is gebonden.

De revolutionaire dictatuur van het proletariaat is een macht, veroverd door en steunende op het geweld van het proletariaat over de bourgeoisie, een macht, aan geen enkele wet gebonden.

En ziehier: deze eenvoudige waarheid, een waarheid, helder als de dag voor iedere klassebewuste arbeider (voor de vertegenwoordiger van de massa, en niet voor die bovenste laag van het door de bourgeosie omgekocht kleinburgerlijk gespuis, waartoe de sociaal-imperialisten aller landen behoren), deze waarheid, die vanzelfsprekend is voor iedere vertegenwoordiger van de uitgebuite, voor haar bevrijding strijdende klasse — onbetwistbaar voor iedere marxist — moet de zeer geleerde heer Kautsky ‘in de strijd’ worden ‘afgedwongen’. Waardoor moet dit worden verklaard? Door die geest van slaafsheid, die de leiders van de IIde Internationale heeft doortrokken, die tot verachtelijke sycophanten in dienst van de bourgeoisie zijn geworden.

In het begin pleegde Kautsky een vervalsing door de klaarblijkelijke onzin te verkondigen dat de letterlijke betekenis van het woord dictatuur de dictatuur van een enkeling zou zijn. En daarna verklaart hij, op grondslag van deze vervalsing, dat dus het woord over de dictatuur van het proletariaat bij Marx geen letterlijke betekenis heeft, maar een zodanige, dat de dictatuur niet de toepassing van revolutionair geweld, maar de “vreedzame verovering van de meerderheid onder de burgerlijke (let daar vooral op) democratie” betekent.

Men moet, ziet u, onderscheidt maken tussen ‘toestand’ en ‘regeringsvorm’. Een wonderlijk diepzinnig onderscheid, juist als het onderscheid tussen de ‘toestand’ van domheid van een mens, die op domme wijze redeneert, en de ‘vorm’ van zijn domheid.

Kautsky moet de dictatuur als een ‘toestand van heerschappij’ uitleggen (dit is de uitdrukking die bij hem op de volgende bladzijde, de 21ste, letterlijk is te vinden), want dan verdwijnt het revolutionaire geweld, dan verdwijnt de gewelddadige revolutie. De ‘toestand, van heerschappij’ is de toestand, waarbij de een of andere meerderheid onder de . . . democratie voorhanden is . . . Met zo’n handige goocheltoer verdwijnt gelukkig de revolutie.

Maar het schelmstuk is al te grof, het kan Kautsky niet redden. Dat de dictatuur zulk een ‘toestand’ van revolutionair geweld die de renegaten zozeer mishaagt, van de ene klasse tegen de andere veronderstelt en betekent, dat ‘wast het water van de zee niet af’. De onzinnigheid van het onderscheid tussen ‘toestand’ en ‘regeringsvorm’ ligt voor de hand. Het moet wel een driedubbele domoor zijn die hier van regeringsvorm praat, want iedere jongen weet dat monarchie en republiek verschillende regeringsvormen zijn. De heer Kautsky moet men bewijzen, dat deze beide regeringsvormen, zoals alle overgangsvormen van de regering onder het kapitalisme, slechts variëteiten zijn van de burgerlijke staat, d.w.z. van de dictatuur van de bourgeoisie.

Spreken over regeringsvorm is ten slotte niet alleen een domme, maar ook een grove vervalsing van Marx, die hier met de grootste duidelijkheid spreekt over de vorm of het type van de staat en niet over de regeringsvorm.

De proletarische revolutie is onmogelijk zonder gewelddadige vernietiging van de burgerlijke staatsmachine en haar vervanging door een nieuwe, die, naar de woorden van Engels, “reeds niet meer een staat is in de eigenlijke betekenis van het woord.”

Kautsky moet dit alles verdoezelen en beliegen. Dat vereist zijn positie als renegaat. En let nu op, tot welke ellendige uitvluchten hij zijn toevlucht neemt.

Eerste uitvlucht:

“Dat hij (Marx) hier niet een regeringsvorm op het oog had, wordt reeds bewezen door zijn mening dat in Engeland en Amerika de overgang zich langs vreedzame, dus langs democratische weg kan voltrekken” . . .

De regeringsvorm heeft daar niets mee te maken, want er zijn monarchiëen die voor de burgerlijke staat niet typerend zijn, die zich bv. kenmerken door de afwezigheid van het militarisme; en er zijn republieken die in dit opzicht volkomen typerend zijn, met militarisme en de bureaucratie bv. Dit is een algemeen bekend, historisch en politiek feit, en het zal Kautsky niet gelukken dit te vervalsen.

Wanneer Kautsky ernstig en eerlijk zou willen oordelen, zou hij zich moeten afvragen: zijn er historische wetten die betrekking hebben op de revolutie en geen uitzondering kennen? Het antwoord zou luiden: neen, zulke wetten zijn er niet. Zulke wetten hebben slechts het typerende op het oog, hetgeen Marx eens genoemd heeft: het ‘ideale’, in de zin van een gemiddeld, normaal en typisch kapitalisme.

Verder: — Was er in de jaren ‘70 iets, wat van Engeland en Amerika in de hier te onderzoeken verhoudingen een uitzondering maakte? Het moet aan ieder, die slechts enigermate met de eisen van de wetenschap op historisch gebied vertrouwt is, klaar en duidelijk zijn dat deze vraag gesteld moet worden. Het niet stellen van deze vraag betekent een vervalsing van de wetenschap en spelen met sofismen. En wanneer men deze vraag stelt, dan kan het antwoord niet twijfelachtig zijn. De revolutionaire dictatuur van het proletariaat is het geweld tegen de bourgeoisie; en de noodzakelijkheid van dit geweld wordt, zoals Marx en Engels voortdurend en onophoudelijk hebben uitgelegd (in het bijzonder in het voorwoord en in de tekst van het werk De burgeroorlog in Frankrijk in 1871) vooral veroorzaakt doordat er militarisme en bureaucratie bestaat. En juist in de jaren ‘70 van de XIXde eeuw, toen Marx deze opmerking maakte, waren deze instellingen in Engeland en Amerika er niet. Maar thans zijn ze èn in Engeland, èn in Amerika aanwezig.

Kautsky moet letterlijk bij iedere stap oplichting plegen om zijn renegaat-zijn te verbergen.

En let wel, hoe hij hier per ongeluk zijn ezelsoren liet zien. Hij schreef: “langs vreedzame, dus langs democratische weg”!!!

Toen Kautsky zijn definitie van de dictatuur gaf, heeft hij zijn uiterste best gedaan om voor de lezer het fundamentele karakter van dit begrip verborgen te houden, nl het revolutionaire geweld. Maar nu treedt de waarheid aan het licht: het gaat om de tegenstelling tussen vreedzame en gewelddadige omwenteling.

Hier ligt de hond begraven. Alle uitvluchten, alle sofismen, alle schelmstukken dienen er Kautsky alleen toe om om de gewelddadige revolutie heen te praten, zijn afvalligheid van de revolutie en zijn overlopen naar de zijde van de liberale arbeiderspolitiek d.w.z. naar de zijde van de bourgeoisie, te bedekken. Hier ligt de hond begraven!

De ‘historicus’ Kautsky vervalst de geschiedenis zo schaamteloos, dat hij het fundamentele ‘vergeet’: het vóór-monopolistische kapitalisme (dat juist in de jaren ‘70 van de XIXde eeuw zijn hoogtepunt bereikte) onderscheidde zich krachtens zijn belangrijkste economische eigenschappen, die in Engeland en Amerika bijzonder typerend aan het licht traden, door een, naar verhouding zo groot mogelijke vredelievendheid en vrijheidsliefde. Maar het imperialisme, d.w.z. het monopolistisch kapitalisme, dat pas in de XXe eeuw tot volle wasdom is gekomen, onderscheidt zich, krachtens zijn fundamentele economische eigenschappen, door zeer geringe vredelievendheid en vrijheidsliefde en door de grootste en meest algemene ontwikkeling van het militarisme. Daar geen rekening mee te houden, wanneer men onderzoekt in hoever een vreedzame of gewelddadige revolutie typisch of waarschijnlijk is, staat gelijk met af te dalen tot de meest vulgaire lakei der bourgeoisie.

Tweede uitvlucht.

De Commune van Parijs was de dictatuur van het proletariaat, maar zij was gekozen langs de weg van het algemene kiesrecht, zonder dat de bourgeoisie van haar kiesrecht was beroofd, dus op ‘democratische’ wijze. En Kautsky triomfeert . . . .

“De dictatuur van het proletariaat was voor hem (Marx)” (of volgens Marx) “een toestand, die noodzakelijkerwijze voortkomt uit de zuivere democratie, wanneer het proletariaat de meerderheid vormt (bei überwiegenden Proletariat)”. (Blz. 21).

Dit argument van Kautsky is zo grappig, dat men bij de bestrijding ervan werkelijk met een ‘embarras de richesses’ (2) te doen krijgt. In de eerste plaats weet men dat de bloem, de staf, de top van de bourgeoisie uit Parijs naar Versailles was gevlucht. Te Versailles vertoefde de ‘socialist’ Louis Blanc hetgeen o.m. een bevestiging van de leugenachtigheid van Kautsky’s bewering, dat ‘alle richtingen’ van het socialisme aan de Commune zouden hebben deelgenomen. Is het niet belachelijk, de verdeling der burgers van Parijs in twee vijandelijke kampen, waarvan er één de gehele strijdvaardige en politieke actieve bourgeoisie omvatte, voor te stellen als ‘zuivere democratie’ met het ‘algemeen kiesrecht’?

In de tweede plaats: De Commune streed tegen Versailles, als de arbeidersregering van Frankrijk tegen de burgerlijke regering. Wat is hier de rol van de ‘zuivere democratie’ en het ‘algemeen kiesrecht’, als Parijs het lot van Frankrijk besliste? Toen Marx oordeelde dat de Commune een fout heeft begaan door zich niet meester te maken van de Franse Bank, die aan geheel Frankrijk toebehoorde, ging hij toen ook uit van de beginselen én de praktijk van de ‘zuivere democratie?’

Men ziet wel, dat Kautsky schrijft in een land, waar het de mensen bij politieverordening verboden is ‘gezamenlijk’ te lachen. Anders was hij al lang doodgelachen.

Ten derde, veroorloof ik mij, in alle eerbied de heer Kautsky, die de werken van Marx en Engels uit het hoofd heeft geleerd, het volgende oordeel van Engels over de Commune, van het standpunt van de . . . ‘zuivere democratie’, in herinnering te brengen:

“Hebben die heren (anti-autoriteiten) wel ooit een revolutie gezien? Een revolutie is zeker de meest autoritaire zaak die maar mogelijk is, een revolutie is een daad waarbij een deel van de bevolking zijn wil aan het andere deel oplegt door middel van geweren, bajonetten en kanonnen, d.w.z. met zeer autoritaire middelen; en de overwinnende partij wordt noodzakelijkerwijze gedwongen zijn heerschappij te schragen door middel van de vrees die haar wapens aan de reactionairen inboezemen. En indien de Commune van Parijs niet op de autoriteit van het tegen de bourgeoisie gewapende volk had gesteund, zou zij zich dan wel langer dan een dag hebben kunnen handhaven? Zijn wij integendeel niet gerechtigd de Commune te verwijten dat zij veel te weinig van deze autoriteit gebruik heeft gemaakt?”

Daar hebt ge nu de ‘zuivere democratie’! Wat zou Engels de draak hebben gestoken met de filister en de ‘sociaaldemocraat’ (in de Franse betekenis van de jaren ‘40, of de algemeen Europese betekenis van de jaren 1914 tot 1918), die het in zijn hoofd zou hebben gekregen, van ‘zuivere democratie’ in het algemeen te spreken in een in klassen verdeelde maatschappij!

Maar het is voldoende. Het is onmogelijk al de dwaasheden, die Kautsky aan de man heeft willen brengen, stuk voor stuk op te sommen. In elk van zijn frases is hij een renegaat tot in merg en been.

Marx en Engels hebben een tot in bijzonderheden afdalende ontleding van de Commune van Parijs gegeven, zij hebben aangetoond dat haar verdienste bestond in haar poging om de ‘bestaande staatsmachine’ te verbrijzelen, te vernietigen. In de ogen van Marx en Engels was dit punt van zo grote betekenis dat het het enige is dat zij in 1872 als verbetering hebben aangebracht in het (hier en daar) ‘verouderde’ Communistische Manifest. Marx en Engels hebben bewezen dat de Commune het leger en het beambtenstelsel vernietigde, een eind maakte aan het parlementarisme en de ‘parasitaire uitwas, de staat’, verwoestte enz., en de zeer geleerde Kautsky trekt zijn slaapmuts over de oren en herhaalt het eeuwige gezeur van de liberale professoren over de ‘zuivere democratie’.

Niet voor niets heeft Rosa Luxemburg op de 4e augustus 1914 de Duitse sociaaldemocratie een stinkend lijk genoemd.

Derde uitvlucht:

“Wanneer wij over de dictatuur als regeringsvorm spreken, kunnen we niet spreken over de dictatuur van een klasse. Want gelijk we reeds deden opmerken: een klasse kan alleen overheersen, maar niet ‘regeren’ . . . Regeren kunnen alleen ‘organisaties’ of ‘partijen’.”

U haalt de dingen op een afschuwelijke manier door elkaar, mijnheer de confusionist! De dictatuur is geen ‘regeringsvorm’, dat is belachelijke onzin! Ook Marx spreekt niet over een regeringsvorm, maar over de vorm of het type van de staat. Dat is volstrekt niet hetzelfde, volstrekt niet hetzelfde. Het is ook totaal onjuist dat een klasse niet zou kunnen regeren. Een dergelijke dwaasheid kan slechts een parlementaire ‘crétin’ (3) uiten, die buiten het burgerlijke parlement niets ziet en buiten de ‘leidende partijen’ niets bemerkt. Ieder willekeurig Europees land zal Kautsky voorbeelden van regeringen door de heersende klassen tonen, bv. door de landheren in de middeleeuwen, ondanks hun gebrekkige organisatie.

Tenslotte dus, heeft Kautsky op de meest ongehoorde manier het begrip van de dictatuur van het proletariaat vervalst, terwijl hij Marx in een vulgaire liberaal veranderde. D.w.z. hij is zelf afgezakt tot het peil van een liberaal, die banale praatjes over de ‘zuivere democratie’ opdist, de klasseninhoud van de burgerlijke democratie opsmukt en verdonkermaant, en die boven alles het revolutionaire geweld van de zijde van de onderdrukte klasse vreest. Door het begrip van de ‘revolutionaire dictatuur van het proletariaat’ zo ‘uit te leggen’, dat het revolutionaire geweld van de uitgebuite klasse over de uitbuiters verdween, heeft Kautsky het wereldrecord van liberale Marx-vervalsingen geslagen. De renegaat Bernstein is maar een schoothondje in vergelijking met de renegaat Kautsky.

II
Burgerlijke en proletarische democratie

De kwestie, die door Kautsky zo afschuwelijk in de war is gebracht, is in werkelijkheid als volgt: wanneer men niet wil spotten met het gezonde verstand en met de geschiedenis, is het duidelijk dat men niet spreken mag van ‘zuivere democratie’, zolang er verschillende klassen bestaan, en dat men alleen kan spreken van klasse-democratie. (Tussen haakjes gezegd: ‘zuivere democratie’ is niet alleen een stompzinnige frase, waarin blijk wordt gegeven dat men geen begrip heeft van de klassenstrijd en van het wezen van de staat, maar zij is bovendien een meer dan holle frase, want in de communistische maatschappij zal de democratie, die zich verandert en tot een gewoonte wordt, afsterven. Maar nooit zal er ‘zuivere’ democratie bestaan).

De ‘zuivere democratie’ is de leugenachtige frase van een liberaal, die de arbeiders een rad voor de ogen draait. De geschiedenis kent de burgerlijke democratie, die het feodalisme heeft vervangen en de proletarische democratie, die de burgerlijke zal vervangen.

Wanneer Kautsky bijna dozijnen bladzijden wijdt aan het ‘bewijzen’ van de waarheid dat de burgerlijke democratie tegenover de middeleeuwen een vooruitgang is en dat het proletariaat in zijn strijd tegen de bourgeoisie er beslist gebruik van moet maken, dan is dit inderdaad liberaal geleuter ter misleiding van de arbeiders. Niet alleen in het beschaafde Duitsland, maar ook in het onbeschaafde Rusland is dit een gemeenplaats. Kautsky strooit met zijn ‘geleerdheids’-vertoon de arbeiders zand in de ogen, wanneer hij met het ernstigste gezicht van de wereld over Weitling en de Jezuïeten in Paraguay of andere beuzelarijen spreekt, ten einde het burgerlijke wezen van de huidige, d.w.z. van de kapitalistische democratie uit de weg te gaan.

Kautsky ontleent aan het marxisme, wat aannemelijk is voor de liberalen, voor de bourgeoisie (kritiek op de middeleeuwen; de vooruitstrevende historische rol van het kapitalisme in het algemeen, en van de kapitalistische democratie in het bijzonder) en hij werpt overboord, gaat stilzwijgend voorbij of verdoezelt al wat in het marxisme voor de bourgeoisie onaannemelijk is (het revolutionaire geweld van het proletariaat tegen de bourgeoisie om haar te vernietigen). En daarom blijkt Kautsky krachtens zijn objectief standpunt, wat ook zijn subjectieve overtuiging moge zijn, onvermijdelijk een lakei van de bourgeoisie te zijn.

De burgerlijke democratie, die een zeer grote historische vooruitgang is in vergelijking met de middeleeuwen, blijft altijd — en kan onder het kapitalisme niet anders dan eng, beperkt, leugenachtig, huichelachtig, een paradijs voor de rijken blijven — een valstrik en een leugen voor de uitgebuiten, voor de armen. Ziehier, de waarheid die een wezenlijk bestanddeel van de marxistische leer uitmaakt en die de ‘marxist’ Kautsky niet heeft begrepen. Bij de behandeling van dit kernvraagstuk biedt Kautsky de bourgeoisie ‘vriendelijkheidjes’ aan in plaats van een wetenschappelijke analyse te geven van de voorwaarden, die iedere burgerlijke democratie tot een democratie voor de rijken maken.

Laten we beginnen met de zeer geleerde heer Kautsky aan de theoretische uiteenzetting van Marx en Engels te herinneren, die onze Marx-kenner tot zijn schande en tot groot profijt van de bourgeoisie, heeft ‘vergeten’. Vervolgens zullen wij de kwestie op de meest populaire wijze toelichten.

Niet alleen de antieke en de feodale, maar, zoals Engels zegt, ook de huidige parlementaire staat is een werktuig tot uitbuiting van de loonarbeid door het kapitaal (Engels in zijn werk over de staat).

“Daar nu de staat toch slechts een voorbijgaande instelling is, waarvan men zich in de strijd, in de revolutie, bedient om de tegenstander met geweld er onder te houden, zo is het pure onzin, van de vrije volksstaat te spreken — zo lang het proletariaat de staat nog gebruikt, gebruikt het hem niet in het belang van de vrijheid, maar om er zijn tegenstanders mee onder de duim te houden. En zodra er van vrijheid sprake kan zijn, houdt de staat als zodanig op te bestaan”. (Engels, in een brief aan Bebel, van 28 maart 1875).
“In werkelijkheid is de staat niets anders dan een machine ter onderdrukking van de ene klasse door een andere klasse en wel in de democratische republiek niet minder dan in de monarchie”. (Engels, in het voorwoord tot de Burgeroorlog van Marx).
“Het algemeen kiesrecht is de graadmeter van de rijpheid van de arbeidersklasse. Meer kan en zal het in de huidige staat nooit zijn”. (Engels, in zijn Oorsprong van het gezin enz.) (4).

De heer Kautsky herkauwt tot vervelens toe het eerste deel van die stelling, die voor de bourgeoisie aannemelijk is. De rest evenwel, die wij hebben onderstreept en die niet aannemelijk is voor de bourgoisie, verzwijgt de renegaat Kautsky.

“De Commune moest niet een parlementair, maar een werkend lichaam zijn, voltrekkend en wetgevend tegelijkertijd”. . . “In plaats van eenmaal in de drie of zes jaren te beslissen welk lid van de heersende klasse het volk in het parlement moet vertegenwoordigen en onderdrukken (ver- und zertreten), moest het algemene kiesrecht het in Communes samengevatte volk dienen, evenals het individuële kiesrecht er iedere andere werkgever toe dient, arbeiders, opzichters en boekhouders voor zijn zaak te kiezen”. (Marx, over de Parijse Commune, in De burgeroorlog in Frankrijk in 1871).

Elk van deze zinnen, de zeer geleerde heer Kautsky wel bekend, is een slag in zijn gezicht en ontmaskert zijn verraad volkomen. In heel zijn brochure toont Kautsky niet een greintje begrip van deze waarheden. Van begin tot eind is zijn geschrift een doorlopend honen van het marxisme!

Neemt de grondwetten van de moderne staten — neemt hun regeringen; — neemt de vrijheid van vergaderen; van pers; — neemt de gelijkheid van de burgers voor de wet; — bij iedere stap zult ge de aan iedere eerlijke en bewuste arbeider welbekende huichelarij van de burgerlijke democratie ontmoeten. Er is niet één staat, ook niet de meest democratische, die in zijn grondwet niet een of andere achterdeur of beperkingen heeft, die aan de bourgeoisie de mogelijkheid verzekert het leger tegen de arbeiders te mobiliseren, de staat van beleg af te kondigen enz., ‘voor het geval dat de orde wordt verstoord’, d.w.z. voor het geval dat de uitgebuite klasse ook maar de geringste poging waagt om haar slaventoestand te ‘overtreden’ en niet langer als slaven te handelen. Kautsky gaat zich schaamteloos te buiten aan allerlei mooipraterij van de burgerlijke democratie en verzwijgt bij voorbeeld datgene wat de meest republikeinse en democratische bourgeoisie in Amerika en in Zwitserland tegen de stakende arbeiders uithalen.

O neen, de wijze en geleerde Kautsky zwijgt daar over! Deze geleerde politicus begrijpt niet, dat op dit punt zwijgen een laaghartigheid is. Liever wiegt hij de arbeiders in slaap, door hun sprookjes te vertellen, hoe bv. democratie ‘bescherming van de minderheid’ betekent. Het is niet te geloven, maar het is een feit! In de zomer van het jaar 1918 van de christelijke jaartelling — in het 4de jaar van de imperialistische wereldslachting en van de onderdrukking van de internationale minderheden (d.w.z. van hen, die niet als een Renaudel en een Longuet, een Scheidemann en een Kautsky, een Henderson en een Webb, het socialisme laaghartig hebben verraden in alle ‘democratieën van de wereld’) — bezingt de geleerde heer Kautsky met honingzoete stem de ‘bescherming der minderheden’. — Wie er lust toe heeft kan het nalezen op bladzijde 15 van Kautsky’s brochure. En op bladzijde 16 vertelt dat zelfde geleerde individu u over de Whigs en de Tories in de XVIIIde eeuw in Engeland!

Welk een geleerdheid! Welk een geraffineerde ogendienerij van de bourgeoisie! Welk een beschaafde manier om voor de kapitalisten op zijn buik te kruipen en hun hielen te likken! Als ik Krupp of Scheidemann, Clémenceau of Renaudel was, zou ik de heer Kautsky miljoenen betalen. Ik zou hem voor zijn judaskussen belonen. Ik zou hem prijzen tegenover de arbeiders. Ik zou de ‘socialistische eenheid’ met zulke ‘achtenswaardige’ lieden als Kautsky prediken. Brochures schrijven tegen de dictatuur van het proletariaat — en vertellen van de Whigs en de Tories in de XVIIIde eeuw in Engeland; — beweren dat de democratie ‘bescherming der minderheid’ betekent; — en zwijgen over de pogroms tegen de internationalisten in de ‘democratische’ republiek Amerika; . . . zijn dat geen aan de bourgeoisie bewezen lakeiendiensten?

Onze geleerde heer Kautsky heeft, waarschijnlijk bij toeval, een ‘kleinigheid’ ‘vergeten’, nl., dat in de burgerlijke democratie de overheersende partij de bescherming der minderheid alleen toekent aan de andere burgerlijke partij, terwijl het proletariaat bij iedere ernstige belangrijke fundamentele kwestie, bij wijze van ‘beschermde minderheid’ niets anders ontvangt dan de staat van beleg en pogroms. Hoe meer de democratie is ontwikkeld, des te dichter staan wij in geval van diepgaande en voor de bourgeoisie gevaarlijke conflicten bij pogroms en bij de burgeroorlog. Deze ‘wet’ van de burgerlijke democratie had de geleerde heer Kautsky kunnen waarnemen ter gelegenheid van de Dreyfuszaak in het republikeinse Frankrijk, — bij het lynchen van negers en internationalisten in de democratische Amerikaanse republiek; — het voorbeeld van Ierland en Ulster in het democratische Engeland; de in de democratische Russische republiek georganiseerde ophitsing en pogroms tegen de bolsjewiki in april 1917. Met opzet kies ik niet alleen voorbeelden uit de oorlogstijd, maar ook uit de tijd van voor de oorlog, de tijd van de vrede. De zoetsappige heer Kautsky houdt er van zijn ogen te sluiten voor de feiten van de XXste eeuw en in plaats daarvan aan de arbeiders wonderbaarlijk nieuwe, hoogst belangwekkende, buitengewoon leerzame en ongeloofelijk belangrijke dingen te vertellen over de Whigs en de Tories in de XVIIIde eeuw.

Neemt het burgerlijke parlement. Kan men aannemen dat de geleerde Kautsky nooit heeft horen gewagen van het feit dat de burgerlijke parlementen des te afhankelijker zijn van de beurs en de bankiers, naarmate de democratie sterker is ontwikkeld? Daaruit volgt niet dat men zich niet van het burgerlijke parlement moet bedienen (en de bolsjewiki hebben zich er met beter gevolg van bediend dan wellicht elke andere partij ter wereld, want tussen de jaren 1912 en 1914 hebben wij de gehele arbeiderskurie in de Vierde Doema veroverd); maar wèl volgt er uit dat alleen een liberaal de historische begrensheid en betrekkelijkheid van het burgerlijk parlementarisme kan vergeten, — zoals Kautsky het vergeet. Bij iedere stap stoten de onderdrukte massa’s in de democratisch-burgerlijke staat op hemeltergende tegenstellingen tussen de formele gelijkheid, door de ‘democratie’ van de kapitalisten verkondigd en de duizenden van feitelijke beperkingen en moeilijkheden, die van proletariërs loonslaven maken. Juist deze tegenstelling opent de ogen van de massa’s voor de verrotting, de leugenachtigheid, de schijnheiligheid van het kapitalisme. Juist deze tegenstelling wordt onophoudelijk door de agitators en de propagandisten van het socialisme voor de massa’s ontmaskerd, om hen voor de revolutie voor te bereiden! Maar toen het tijdvak van de revoluties begon, keerde Kautsky dit alles de rug toe en begon hij de heerlijkheden van de afstervende burgerlijke democratie te bezingen! De proletarische democratie, waarvan een van de vormen de Sovjetmacht is, heeft een in de wereld ongekende ontwikkeling en uitbreiding aan de democratie gegeven, juist voor de reusachtige meerderheid van de bevolking, voor de uitgebuiten en de werkers. Een heel boek over de democratie schrijven, zoals Kautsky heeft gedaan, waarbij hij 2 bladzijden aan de dictatuur en tientallen van bladzijden aan de ‘zuivere democratie’ wijdde — en dit niet opmerken, betekent: de zaak geheel en al op liberale wijze vervalsen.

Neem de buitenlandse politiek. In geen enkel, ook niet in het meest democratische burgerlijke land, wordt zij in het openbaar gevoerd. Overal bedrog aan de massa’s — in het democratische Frankrijk, in Zwitserland, in Amerika en in Engeland honderdmaal meer en geraffineerder dan in andere landen. De Sovjetmacht heeft op revolutionaire wijze de sluier, die het geheim van de buitenlandse politiek verborgen hield, aan flarden gescheurd. Kautsky heeft daar niets van gemerkt. Hij zwijgt er over. En toch is dit feit, in het tijdvak van de roversoorlogen en de geheime verdragen over de ‘verdeling van de invloedssferen’ (d.w.z. over de verdeling van de wereld onder de kapitalistische rovers), van alles overtreffende betekenis, want daarvan is de vrede en leven en dood van tientallen miljoenen van mensen afhankelijk.

Neem de structuur van de staat. Kautsky klampt zich aan ‘kleinigheden’ vast, het feit daarbij inbegrepen dat de verkiezingen (onder de Sovjetconstitutie), ‘indirect’ zijn, maar het wezen van de zaak ontgaat hem. Het klassenkarakter van het staatsapparaat, van de staatsmachine, merkt hij niet op. In de burgerlijke democratie weten de kapitalisten met duizenderlei kunstgrepen, te kunstiger en doeltreffender naarmate de ‘zuivere democratie’ meer is ontwikkeld, de massa’s uit te sluiten van het deelnemen aan het bewind, van de vrijheid van vergaderen en drukpers enz. De Sovjetmacht is de eerste in de wereld (streng genomen de tweede, want de Commune van Parijs had hier reeds een begin gemaakt) om de massa’s, juist de uitgebuite massa’s, bij het staatsbestuur te betrekken. De deelname aan het burgerlijk parlement (dat bovendien in de werkelijk belangrijke vraagstukken onder de burgerlijke democratie nooit een beslissing heeft te nemen; die beslissing nemen de beurs en de banken) is de arbeidende massa door duizenderlei hindernissen versperd en de arbeiders weten, voelen, zien zeer goed, dat het burgerlijke parlement een aan hun belangen vreemde instelling is, een werktuig van de onderdrukking van de proletariërs door de bourgeoisie, de instelling van een vijandelijke klasse, van een minderheid van uitbuiters. De Sovjets zijn de directe organisaties van de arbeidende en uitgebuite massa’s zelf, die hun de mogelijkheid vergemakkelijken zelf de staat te organiseren en op elke wijze, zover het maar mogelijk is, te leiden. De voorhoede van de arbeidende en uitgebuite massa’s, het proletariaat van de steden, krijgt daarbij juist het voordeel, dat het, omdat het door de grootbedrijven het best is verenigd, het gemakkelijkst kan kiezen en de verkiezingen controleren. De Sovjetorganisatie vergemakkelijkt automatisch de aaneensluiting van de gehele arbeidende en uitgebuite massa’s rondom hun voorhoede, het proletariaat. Het oude burgerlijke apparaat — de bureaucratie, de voorrechten van de rijkdom, van de burgerlijke opvoeding, van de relaties enz. (deze werkelijke voorrechten zijn van des te meer verschillende aard, hoe meer de burgerlijke democratie ontwikkeld is) — dat alles valt bij de Sovjetorganisatie weg. De vrijheid van drukpers houdt op huichelarij te zijn, want de drukkerijen en het papier zijn de bourgeoisie afgenomen. Hetzelfde geldt voor de beste gebouwen, herenhuizen, villa’s, paleizen. De Sovjetmacht heeft met één slag vele duizenden en nog eens duizenden van de beste gebouwen van de uitbuiters afgenomen en op deze wijze heeft zij het recht van vergaderen voor de massa’s duizendmaal meer ‘democratisch’ gemaakt — dat recht van vergaderen, waarzonder de democratie een bedriegerij is. De getrapte verkiezingen voor de niet lokale, niet plaatselijke Sovjets, vergemakkelijken het tot stand komen van Sovjetcongressen, maken het gehele apparaat goedkoper, beweeglijker, toegankelijker voor de arbeiders en de boeren in een tijdperk van intens leven, waarin men zijn plaatselijke vertegenwoordigers zonder verwijl moet kunnen terug roepen of hen afvaardigen naar het algemene congres van de Sovjets.

De proletarische democratie is miljoenen malen meer democratisch dan de meest democratische burgerlijke republiek.

Wie deze waarheid niet opmerkt, moet óf een bewuste lakei van de bourgeoisie zijn, óf iemand die politiek volkomen dood is, die van achter de stoffige burgerlijke boeken het werkelijke leven niet vermag te zien, doordrenkt als hij is van burgerlijk-democratische vooroordelen en daardoor, objectief, veranderd in een lakei van de bourgeoisie.

Wie deze waarheid niet bemerkt, kan niet bij machte zijn het vraagstuk van het standpunt van de onderdrukte klasse te stellen.

Is er op de gehele wereld ook maar één land onder de meest democratische burgerlijke landen, waarin de doorsnee landarbeider uit de massa, of de half-proletariër van het platteland (d.w.z. de vertegenwoordigers van de onderdrukte massa, van de geweldige meerderheid van de bevolking) ook maar bij benadering in zulk een mate in het genot is van de vrijheid om hun vergaderingen te houden in de beste gebouwen, van de vrijheid om voor het uiten van hun gedachten en de verdediging van hun belangen gebruik te maken van de grootste drukkerijen met de beste voorraden aan papier, van de vrijheid om aan mensen van hun eigen klasse de regering en de ‘inrichting’ van de staat toe te vertrouwen, zoals dit in Sovjet Rusland het geval is? En het is belachelijk te denken dat de heer Kautsky, in welk land dan ook, onder duizend verlichte arbeiders en landarbeiders er ook maar één zou kunnen vinden die zou aarzelen op deze vraag een antwoord te geven. Instinctief sympathiseren de arbeiders van de gehele wereld, die slechts brokstukken van de waarheid uit de burgerlijke pers ervaren, met de Sovjetrepubliek, juist omdat zij in haar de proletarische democratie zien, een democratie voor de armen, in tegenstelling met de burgerlijke democratie, zelfs met de beste, die feitelijk een democratie voor de rijken is.

Wij worden geregeerd (en onze staat wordt ‘ingericht’) door burgerlijke ambtenaren, burgerlijke parlementariërs, burgerlijke rechters. Dat is de eenvoudige, in ‘t oog springende, onbetwistbare waarheid, die tientallen, honderdtallen van miljoenen mensen uit de onderdrukte klassen in alle burgerlijke landen, ook in de meest democratische, uit eigen levenservaring kennen, die zij elke dag aan de lijve voelen en ondergaan. Maar in Rusland heeft men het gehele ambtenarenapparaat stuk geslagen, geen steen is op de andere gelaten. Men heeft de oude rechters weggejaagd, het burgerlijke parlement uiteengejaagd en een veel meer toegankelijke vertegenwoordiging gegeven juist aan de arbeiders en boeren, want hun sovjets hebben de ambtenaren vervangen, of geven aan de ambtenaren bevelen; hun sovjets hebben hen tot kiezers van de rechters gemaakt.

Dit ene feit is voldoende om alle onderdrukte klassen te overtuigen dat de sovjetmacht, d.w.z. de gegeven vorm van de dictatuur van het proletariaat, duizendmaal meer democratisch is dan de meest democratische burgerlijke republiek.

Kautsky kan deze, voor iedere arbeider begrijpelijke, in ‘t oog springende waarheid niet begrijpen, want hij heeft ‘vergeten’, ‘verleerd’, de vraag te stellen: — democratie — voor welke klasse? Hij gaat bij zijn redenering uit van het standpunt van de ‘zuivere’ (betekent dit: klassenloze? Of boven de klassen staande?) democratie. Hij is als een Shylock, die aan niets anders denkt dan aan zijn ‘pond vlees’. Gelijkheid van alle burgers — en anders is er geen democratie.

Wij moeten de geleerde Kautsky, de ‘marxist’, de ‘socialist’ Kautsky de vraag stellen: kan er gelijkheid zijn tussen uitgebuiten en uitbuiters?

Het is monsterachtig, ‘t is ongeloofelijk, dat men bij de bespreking van een boek van de geestelijke leider van de IIde Internationale ten slotte zulk een vraag moet stellen. Maar wie A zegt, moet ook B zeggen. We hebben op ons genomen over Kautsky te schrijven en moeten dus aan die geleerde man uitleggen waarom er geen gelijkheid kan zijn tussen uitbuiters en uitgebuiten.

Voetnoten

[1] In het handschrift ontbreekt ‘èn voor èn’. Red.

[2] Te veel van het goede. — Red.

[3] (Mismaakte) idioot. — Red.

[4] l.c., blz. 182. — Red.

>> TWEEDE DEEL

Dit vind je misschien ook leuk...