‘Midden in de revolutie’: 1917 bekeken door bevoorrechte buitenstaanders

Het boek ‘Midden in de revolutie’ door Helen Rappaport is op het eerste gezicht een vreemd boek dat zich tot doel lijkt te stellen om de revolutionaire gebeurtenissen van 1917 in Petrograd af te doen als zaken die nooit hadden mogen gebeuren. Het uitgangspunt is opmerkelijk: Engelse en Amerikaanse expats die als diplomaten, journalisten, … toevallig in Petrograd zijn ten tijde van de revolutie. De mensen die wel midden in de revolutie staan, blijven naamloos en worden doorheen het boek consequent ingedeeld bij de groep van het “gepeupel.” Op de achterflap van het boek wordt de vooringenomen positie eerlijk meegedeeld: “Helen Rappaport zet je midden op de Nevski Prospekt en je voelt en hoort de revolutie om je heen, net als de groep mensen die opeens opgesloten zat in een ‘rood gekkenhuis.’” Recensie door Geert Cool

Wie meer wil weten over hoe de revolutie ontwikkelde, kan beter iets anders lezen. Trotski’s Geschiedenis van de Russische Revolutie bijvoorbeeld. Maar voor de liefhebbers heeft ook dit boek wel iets te bieden. Het is namelijk nuttig om te weten hoe de overkant, de elite, tegenover de revolutionaire gebeurtenissen stond. Door te werken met ooggetuigen en dagboekfragmenten bevat het boek ‘Midden in de revolutie’ ongewild ook enkele argumenten tegen hedendaagse verdraaiingen van de geschiedenis.

Vaak wordt de Februarirevolutie, die het tsarisme omverwierp, voorgesteld als een vreedzame revolutie van burgerlijk-liberale krachten, terwijl de Oktoberrevolutie een staatsgreep van de bolsjewieken was. In dit boek wordt duidelijk dat dit cliché niet opgaat. De auteur heeft meerdere hoofdstukken nodig om de bloedige gebeurtenissen van februari te omschrijven waaruit blijkt dat deze opstand van onderuit een woede-uitbarsting was die nog zocht naar een politieke vertegenwoordiging. Het aantal pagina’s dat aan de Oktoberrevolutie wordt besteed, is veel beperkter. De titel van één van de hoofdstukken vat samen hoe dat komt: “Toen we wakker werden, bleek de stad in handen te zijn van de bolsjewieken.” Rappaport voegt eraan toe: “Voor de mensen die de strijd, die in wezen geconcentreerd was geweest in het Winterpaleis, niet van dichtbij hadden meegemaakt, was 25 oktober een dag als alle andere geweest.” De auteur probeert nog om de bolsjewieken verantwoordelijk te stellen voor het geweld in de Julidagen waarbij ze vergeet om te vermelden dat de bolsjewistische leiders een opstand in juli prematuur vonden, maar de acties niet konden stoppen waardoor ze er maar aan deelnamen. De daaropvolgende repressie en lastercampagne tegen de bolsjewieken wordt kritiekloos overgenomen. Het wel erg magere in kaart gezette ‘bewijs’ dat moest aantonen dat Lenin een Duitse spion was, wordt zomaar en zonder rechtzetting overgenomen in dit boek. Wat verder wordt Trotski omschreven aan de hand van zijn “duivelse manier van doen.” Volgens een Amerikaanse expat was Trotski “de koning van de volksmenners”, iemand die “zelfs op een kerkhof nog een oproer kan veroorzaken.” De expat vergeet erbij te vermelden dat het om het kerkhof van het kapitalisme ging.

Waar Rappaport de Februarirevolutie eerst als een bijzonder gewelddadig gebeuren neerzet, is deze revolutie tegen juli van hetzelfde jaar 1917 in de ooggetuigenissen al een revolutie voor democratische vrijheden geworden: een revolutie “voor vrijheid, gelijkheid en broederschap” die bedreigd wordt door de hardvochtige bolsjewieken. Wat er veranderde in de tussentijd komt enkel tussen de regels aan bod in het boek van Rappaport. De Voorlopige Regering die na de Februarirevolutie gevormd werd, liep mijlenver achter op het bijzonder snel ontwikkelende bewustzijn van de massa’s. De nieuwe bewindvoerders kwamen uit dezelfde oude kringen. De buitenlandse diplomaten probeerden daar overigens op in te spelen. Waar ze voorheen kritiekloos aan tafel schoven bij de tsaar, zoeken en vinden ze nu makkelijk toegang tot de nieuwe bewindvoerders. Het overbrengen van enkele sociaaldemocraten en progressieven uit eigen land moet dit nog makkelijker maken. Ze kwamen van een kale reis terug: de massa’s herkenden in hen dezelfde bourgeois waartegen ze in opstand kwamen. Als inschatting van de West-Europese sociaaldemocratie kon dit tellen.

Doorheen het boek blijkt hoe de buitenlandse diplomaten en journalisten in grote mate sympathie hadden voor de opeenvolgende burgerlijke regimes: eerst voor de tsaar en nadien voor de Voorlopige Regering. Om het geheel een beetje in balans te houden, komen ook John Reed en Louise Bryant op het einde van het boek aan bod. Deze Amerikaanse journalisten sympathiseerden met de bolsjewieken, John Reed schreef nadien ‘Tien dagen die de wereld deden wankelen’, een uitstekend werk over de Oktoberrevolutie dat door Rappaport neerbuigend een “uitputtend” en een “opgeblazen” relaas wordt genoemd. Er wordt nergens in het boek ingegaan op de redenen voor het sociaal verval en de enorme woede onder ‘het gepeupel.’ Indirect komt dit aan bod in de beschrijvingen van de tekorten en de moeilijke toegang tot voedsel waar zelfs de buitenlanders door getroffen worden in hun chique hotels. De brede betrokkenheid bij de revolutionaire ontwikkelingen ontdekken we aan de hand van de klachten over het stakende hotelpersoneel waardoor er geen kelners zijn en de kamers niet opgedekt worden. De diplomaten staan bijzonder ver van het gepeupel en hopen vooral op een stabiel regime dat de oorlog verderzet. Als de tsaar daar niet toe in staat was, dan moet de Voorlopige Regering het maar proberen en als ook die geen stabiliteit en rust kan brengen, wordt uitgekeken naar een militaire dictatuur. Zo trekt Emmeline Pankhurst van de Engelse suffragettenbeweging naar Petrograd om de vrouwen ervan te overtuigen om de oorlog door te zetten. In de zomer van 1917 was Pankhurst voorstander van een harde militaire dictatuur onder leiding van generaal Kornilov. Tal van andere expats in Petrograd, waaronder ambassadeurs en diplomaten, delen haar mening. Een dokter vatte zijn standpunt als volgt samen: “Door de wijdverspreide luiheid, die ze als vrijheid beschouwen, zijn ze zo verslapt dat alleen intens lijden ze weer bij zinnen kan brengen.” Tot daar dus de mythe van de ‘democratische revolutie’ in februari die gesteund werd door de Engelsen, Amerikanen, Fransen, …

De grote afstand tot het ‘gepeupel’ staat in dit boek in een schril contrast tot de wel erg kleine afstand tot de elite. De wachtende rijen van hongerige vrouwen zijn grimmig en onrustwekkend, het haastig achtergelaten paleis van de tsaar daarentegen levert bezoekers van het Rode Kruis “ontroerende dingen” op “die aan de tsarenfamilie herinnerden: boeken die opengeslagen op tafel lagen, bladmuziek die nog op de piano stond.” Een Britse spion die in september een congres bijwoont, is onder de indruk van dit “achterlijk, lomp volk” met “domme gezichten” en een “lege blik.” De auteur voegt eraan toe dat de ontwikkelde en mondaine spion “zich normaal gesproken nooit zou inlaten” met de “plebejers” op een socialistisch congres. Uit het boek blijkt dat de spion niet de enige is die zich normaal gezien nooit zou inlaten met gewone mensen.

Bij een aantal journalisten én diplomaten komt een grote sensatiezucht naar voor. Wie er strijdt en waarom, is minder belangrijk dan de roes van nachtelijke zoektochten naar sensationele verhalen en beelden. In juli lag de Britse ambassade in de vuurlinie waarop de ambassadeur met zijn naaste medewerkers op het balkon ging staan om alles te bekijken. De ambassadeur stelde dat het een “spannende ochtend” was, zijn vrouw schreef: “Je had echt bijna het gevoel dat je in de loopgraven aan het front was.” Het woord “bijna” is daarbij belangrijk: de ontberingen en ellende van de loopgraven hebben de diplomaten uiteraard nooit gekend.

Samengevat: het is een interessant boek om te weten hoe naar de revolutie werd gekeken door mensen die er op zich niets mee te maken hadden en vanuit een bevoorrechte positie doorgaans geen enkele sympathie hadden voor de mensen die echt midden in de revolutie stonden: de werkenden van Petrograd en hun gezinnen.

Dit vind je misschien ook leuk...