Tweede bijlage: socialisme in één land

“Het industrieel verder ontwikkelde land laat het minder ontwikkelde slechts het beeld van zijn eigen toekomst zien.” Deze marxistische stelling die methodologisch niet van de wereldhuishouding in haar geheel, maar van een afzonderlijk kapitalistisch land als type uitgaat, werd steeds minder houdbaar naarmate de kapitalistische ontwikkeling zich over alle landen uitstrekte, onafhankelijk van hun voorafgaande ontwikkeling en hun economisch peil. Engeland liet in zijn tijd zien wat de toekomst van Frankrijk zou zijn, veel minder die van Duitsland en in het geheel niet die van Rusland of India. De Russische mensjewieken vatten intussen de voorwaardelijke stelling van Marx onvoorwaardelijk op: het achterlijke Rusland moet niet vooruitsnellen maar braaf de reeds bestaande voorbeelden navolgen. Met een dergelijk “marxisme” waren ook de liberalen het eens.

Een andere niet minder populaire marxistische passage: “een maatschappijvorm gaat niet onder voordat alle productiekrachten waarvoor zij ver genoeg is ontwikkeld zijn” gaat daarentegen niet van een afzonderlijk land op zichzelf uit, maar van een opeenvolging van algemene maatschappijvormen (slavernij, middeleeuwen, kapitalisme). De mensjewieken kwamen echter, deze stelling in het kader van één enkele staat beschouwend, tot de conclusie dat het Russische kapitalisme nog een lange weg had af te leggen voordat dit het Europese of Amerikaanse peil zou bereiken. Productiekrachten ontwikkelen zich echter niet in het luchtledige! Men kan niet van de mogelijkheden van een nationaal kapitalisme spreken, zonder te letten op enerzijds de klassenstrijd die zich op de basis hiervan ontplooit, en anderzijds op zijn afhankelijkheid van de verhoudingen in de wereld. Het ten val brengen van de burgerij door de arbeidersklasse kwam voort uit het reële Russische kapitalisme en maakte daardoor alleen reeds elke abstracte economische mogelijkheid daarvan onmogelijk. Zowel de economische structuur, alsook het karakter van de klassenstrijd in Rusland werden in hoge mate door internationale factoren bepaald. Het kapitalisme bereikte in de wereld die stand waarop het ophield de onkosten van de productie te dekken, dit niet in commerciële maar in sociologische zin genomen: toltarieven, militarisme, crisissen, oorlogen, diplomatieke conferenties en andere plagen verslinden en verspillen zoveel energie dat er ondanks alle technische veroveringen geen toename van welstand en cultuur meer mogelijk is.

Het ogenschijnlijk paradoxale feit dat de burgerij van een achterlijk land als eerste slachtoffer voor de zonden van het wereldsysteem viel, is in werkelijkheid volkomen wetmatig. Reeds Marx heeft in zijn tijd een verklaring ervan gegeven: “Het moet in de extremiteiten van het burgerlijk organisme natuurlijk eerder tot gewelddadige uitbarstingen komen dan in het hart daarvan, omdat de mogelijkheid van een geleidelijke overgang hier groter is dan daar.” Zo moest onder de ondragelijke lasten van het imperialisme allereerst een staat vallen die nog geen tijd gevonden had om een groot nationaal kapitaal bijeen te brengen, maar die de wereldconcurrentie geen afzet waarborgde. De ineenstorting van het Russische kapitalisme was een plaatselijke ineenstorting van een algemene maatschappijvorm. “Een juiste beoordeling van onze revolutie,” zei Lenin, “is slechts vanuit internationaal standpunt mogelijk.”

De Oktoberrevolutie werd door ons in laatste instantie niet op het feit van de achterlijkheid van Rusland, maar op de wet van de gecombineerde ontwikkeling teruggebracht. De historische dialectiek kent geen louter achterlijkheid evenmin als chemisch zuivere moderniteit. Alles hangt af van de concrete onderlinge verhoudingen. De huidige geschiedenis van de mensheid is vol paradoxen die niet zo groots zijn als het ontstaan van de arbeidersheerschappij in een achterlijk land, maar toch tot hetzelfde historische type behoren. Het feit dat studenten en arbeiders van het achterlijke China gretig de leer van het materialisme in zich opnemen, terwijl de arbeidersleiders van het beschaafde Engeland op de magische kracht van kerkelijke formules vertrouwen, bewijst ondubbelzinnig dat China op bepaalde gebieden Engeland vooruit is. De verachting van de Chinese arbeiders voor de middeleeuwse stompzinnigheid van Macdonald rechtvaardigt echter niet de conclusie dat China wat zijn gehele ontwikkelling betreft hoger dan Groot-Brittannië staat. Integendeel, het economisch en cultureel overwicht van laatstgenoemd land is nauwkeurig in cijfers uit te drukken. Hoe sprekend deze ook zijn, zo zullen zij echter niet beletten dat de arbeiders van China eerder aan de macht kunnen komen dan de arbeiders van Groot-Brittannië. Op zijn beurt zou een heerschappij van de Chinese arbeidersklasse nog geenszins een opbouw van het socialisme binnen de grenzen van de grote Chinese muur betekenen. Schoolmeesterachtige, starre eigenzinnige of te bekrompen nationale criteria zijn niet bruikbaar voor onze tijd. Rusland werd door de ontwikkeling van de gehele wereld uit zijn achterlijkheid en zijn Aziatendom gestoten. Zijn verder lot is ook onmogelijk los van deze te begrijpen.

De burgerlijke revoluties zijn evenzeer tegen de feodale eigendomsverhoudingen als tegen het gewestelijk particularisme gericht. Op de vrijheidsvaandels stond naast liberalisme – nationalisme. De Westerse mensheid is deze kinderschoenen reeds lang ontwassen. De productiekrachten van onze tijd zijn niet alleen de burgerlijke eigendomsvormen maar ook de grenzen van de nationale staten ontgroeid. Liberalisme en nationalisme werden beide evenzeer tot kluisters van de wereldhuishouding. De arbeidersrevolutie richt zich zowel tegen het privaatbezit van de productiemiddelen alsook tegen de nationale verbrokkeling van de wereldhuishouding. De onafhankelijkheidsstrijd van de volken in het oosten is in dit wereldproces begrepen om er vervolgens mee samen te smelten. De vorming van een nationale socialistische maatschappij zou, aangenomen dat dit in het algemeen te verwezenlijken was, een zeer sterke afname van de economische macht van de mens betekenen: juist hierom is zij onmogelijk. Het internationalisme is geen abstract principe, maar de uitdrukking van een economisch feit. Net zoals het liberalisme nationaal was, is het socialisme internationaal. Het socialisme heeft, uitgaande van de internationale arbeidsindeling, tot taak de internationale ruil van goederen en prestaties tot de hoogst mogelijke bloei te brengen.

Een revolutie is nog nooit en nergens volkomen in overeenstemming geweest, en heeft ook nooit in overeenstemming kunnen zijn, met de voorstellingen die degenen die eraan deelnamen zich van haar gemaakt hadden. De gedachten en doeleinden van de deelnemers aan de strijd vormen niettemin een gewichtig bestanddeel van haar. Dit heeft vooral betrekking op de Oktoberrevolutie, want nog nooit in het verleden waren de voorstellingen die de revolutionairen zich van de revolutie maakten zo dicht bij het werkelijke wezen van de gebeurtenissen gekomen als in het jaar 1917.

Een werk over de Oktoberrevolutie zou niet volledig zijn indien niet met de grootst mogelijke historische nauwkeurigheid de vraag beantwoord werd hoe de partij midden in de gebeurtenissen zich de verdere ontwikkeling voorgesteld had en wat zij van haar verwachtte? De vraag krijgt te meer betekenis waar het verleden door nieuwe belangen vertroebeld wordt. De politiek zoekt steeds steun in het verleden. Als zij deze niet vrijwillig krijgt, dan gaat zij deze meermalen met geweld afdwingen. De huidige officiële politiek van de Sovjet-Unie gaat uit van de theorie van het “socialisme in één land”, als de zogenaamd traditionele opvatting van de bolsjewistische partij. De jongere generaties, niet alleen van de Communistische Internationale, maar vermoedelijk ook van alle andere partijen, worden opgevoed in de overtuiging dat de Sovjetmacht veroverd was in naam van een opbouw van een zelfstandige socialistische maatschappij in Rusland.

De historische werkelijkheid heeft met deze legende niets gemeen. Tot het jaar 1917 verwierp de partij de gedachte dat de arbeidersrevolutie zich in Rusland eerder kon voltrekken dan in het Westen. De partij sprak zich op het congres in april onder invloed van de volkomen duidelijke situatie voor het eerst uit voor een verovering van de macht. Deze uitspraak had, terwijl zij een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van het bolsjewisme inluidde, echter niets gemeen met het vooruitzicht van een zelfstandige socialistische maatschappij. De bolsjewieken wezen integendeel de gedachte van een opbouw van een “boerensocialisme” in een achterlijk land, dat de mensjewieken aan hen toeschreven, nadrukkelijk van de hand. De arbeidersheerschappij was voor de bolsjewieken een brug tot de revolutie in het Westen. De taak van de socialistische omvorming van de maatschappij werd omschreven als een in wezen internationale taak.

Pas in 1924 kwam er een wijziging inzake deze fundamene kwestie. Voor het eerst werd verkondigd dat de opbouw van het socialisme binnen de grenzen van de Sovjet-Unie wel degelijk mogelijk was, onafhankelijk van de ontwikkeling van de rest van de mensheid indien de imperialisten de Sovjetmacht niet door een militaire interventie ten val brengen. De nieuwe theorie kreeg terstond terugwerkende kracht. Indien de partij in 1917 niet geloofde in de mogelijkheid om een zelfstandige socialistische maatschappij in Rusland op te bouwen – aldus de epigonen – zou zij niet het recht gehad hebben de macht in handen te nemen. De Communistische Internationale veroordeelde in 1926 officieel het niet-aanvaarden van de theorie van het socialisme in één land, waarbij dit oordeel uitgestrekt werd over het gehele verleden vanaf 1905.

Drie gedachten werden van nu af aan strijdig met het bolsjewisme verklaard: de ontkenning van de mogelijkheid voor de Sovjet-Unie om zich onbepaalde tijd in een kapitalistische omgeving te handhaven (het vraagstuk van de militaire interventie); de ontkenning van de mogelijkheid om met eigen middelen en binnen de nationale grenzen de tegenstelling tussen stad en platteland te overwinnen (probleem van de economische achterlijkheid en het boerenvraagstuk); de ontkenning van de mogelijkheid van de opbouw van een geïsoleerde socialistische maatschappij (vraagstuk van de internationale arbeidsdeling). De onafhankelijkheid van de Sovjet-Unie moest, volgens de nieuwe school, ook zonder een revolutie in de andere landen verdedigd kunnen worden: door neutralisering van de burgerij. De medewerking van de boeren op het gebied van de socialistische opbouw moest als zeker beschouwd worden. Aan de afhankelijkheid van de wereldhuishouding was door de Oktoberrevolutie en de economische successen van de Sovjets een einde gekomen. Een niet erkennen van deze drie theorieën was “trotskisme”, d.w.z. een leer die met het bolsjewisme onverenigbaar was.

De historicus staat hier voor de taak van een ideologische restauratie: het is noodzakelijk de ware opvattingen en doeleinden van de revolutionaire partij van de later aangebrachte politieke wijzigingen te ontdoen. Deze taak gaat ondanks de korte duur van de opeenvolgende perioden des te meer lijken op het ontcijferen van oude handgeschreven perkamenten die overschreven zijn, waar de constructies van de epigonen niet uitkomen boven de theologische haarkloverijen waarvoor de monniken in de 7de en 8ste eeuw perkament en papyrus van de klassieken vernietigden.

Terwijl wij het in dit boek in het algemeen vermeden om de tekst met talrijke citaten te doorbreken, zal de lezer in dit hoofdstuk noodzakelijk originele teksten moeten vinden en wel zoveel dat de gedachte aan een kunstvolle selectie uitgesloten is. Het is noodzakelijk het bolsjewisme in zijn eigen taal te laten spreken: onder het regime van de stalinistische bureaucratie is het van deze mogelijkheid beroofd. De bolsjewistische partij was vanaf de dag van haar ontstaan een partij van het revolutionaire socialisme. Zij zag echter de dichtst bijgelegen historische taak noodzakelijk in een val van het tsarisme en in de vestiging van een democratisch bewind. Een democratische oplossing van het landbouwvraagstuk zou de voornaamste inhoud van de revolutie vormen. De socialistische revolutie werd tot een betrekkelijk verre, in elk geval onbepaalde toekomst uitgesteld. Het gold als een vaststaand feit dat deze praktisch pas na de overwinning van de arbeidersklasse in het westen op de agenda geplaatst kon worden. Deze stellingen die door het Russische marxisme in een strijd tegen de narodniki en de anarchisten opgesteld waren, vormden de geestelijke inventaris van de partij. Verder volgden hypothetische overwegingen: indien de democratische revolutie in Rusland een machtige beweging zou worden, kon zij een directe stoot tot de socialistische revolutie in het westen geven en deze zou dan op haar beurt de Russische arbeidersklasse in staat stellen om in snel tempo aan de macht te komen. Het algemene historische vooruitzicht werd ook bij deze meest gunstige mogelijkheid niet anders: de loop van de ontwikkeling werd slechts verhaast en de duur verkort.

Volkomen in de trant van deze opvattingen schreef Lenin in september 1905: “Wij zullen, en wel naargelang van onze krachten, de krachten van de klassenbewuste en georganiseerde arbeidersklasse, beginnen van de democratische revolutie naar de socialistische revolutie over te gaan. Wij zijn voor een onafgebroken revolutie. Wij zullen niet halverwege blijven staan.” Dit citaat gebruikte Stalin, hoe wonderlijk het ook klinkt, om de vroegere prognose van de partij op één lijn te stellen met het werkelijk verloop der gebeurtenissen in 1917. Dan blijft alleen nog maar onbegrijpelijk hoe de partijleiders door de “Aprilstellingen” van Lenin verrast konden worden.

In werkelijkheid zou volgens de oude opvatting de strijd van de arbeidersklasse om de macht zich pas hebben kunnen ontwikkelen nadat het agrarisch vraagstuk binnen het kader van de burgerlijk democratische revolutie opgelost was. Het ongeluk wil echter dat de boeren, wier landhonger gestild was, dan geen reden gehad zouden hebben om een nieuwe revolutie te ondersteunen. Daar de Russische arbeidersklasse echter, als onbeduidende minderheid in het land, niet in staat geweest zou zijn op eigen krachten de macht te veroveren, achtte Lenin het terecht onmogelijk te spreken van een arbeidersheerschappij in Rusland, voordat de arbeidersklasse in het westen gezegevierd had.

“Een volkomen overwinning van de tegenwoordige revolutie,” schreef Lenin in 1905, “zal het einde van de democratische omwenteling en het begin van de beslissende strijd van de socialistische omwenteling zijn. De verwezenlijking van de eisen van de tegenwoordige boeren, de volledige verplettering van de reactie en de verovering van de democratische republiek zal het definitieve einde van de revolutionaire gezindheid van de burgerij en zelfs van de kleinburgerij betekenen – zal het begin van de echte strijd van de arbeidersklasse voor het socialisme zijn…” Met de term kleinburgerij worden hier allereerst de boeren bedoeld.

Hoe zou onder deze omstandigheden de “onafgebroken” revolutie ontstaan? Lenin antwoordde hierop dat de Russische revolutionairen, steunend op een reeks revolutionaire generaties van Europa, het recht hadden te “dromen” dat ze erin zouden slagen om “in een tot nu toe ongekende omvang alle democratische hervormingen, ons gehele minimumprogramma, te verwezenlijken. En indien dat lukt – dan… dan zal een revolutionaire brand Europa in vlam zetten. De Europese arbeiders zullen op hun beurt opstaan en ons laten zien hoe men dat doet; dan zal de revolutionaire beweging van Europa terugwerken op Rusland en uit de tijd van enkele revolutiejaren een tijd van meerdere revolutiedecennia maken.” De zelfstandige inhoud van de Russische Revolutie komt, zelfs bij haar hoogste ontwikkeling, niet uit boven de grenzen van een burgerlijk democratische omwenteling. Pas een zegevierende revolutie in het westen zal in staat zijn om ook voor de Russische arbeidersklasse een tijdperk van de strijd om de macht te openen. Deze opvatting bleef tot april 1917 de heersende in de partij.

Afgezien van tijdelijke afwijkingen, polemische overdrijvingen en op zichzelf staande vergissingen, ging gedurende de jaren 1905-1917 de strijd inzake de permanente revolutie in wezen niet om de vraag of de Russische arbeidersklasse nadat het de macht veroverd had, in staat zou zijn een nationale socialistische maatschappij op te bouwen – dit heeft geen enkele Russische marxist tot 1924 ooit met een enkel woord beweerd – maar wel of er in Rusland nog een burgerlijke revolutie mogelijk was die het agrarisch vraagstuk zou kunnen oplossen; dan wel of voor de verwezenlijking hiervan een arbeidersheerschappij nodig was.

Welk deel van de oude opvattingen is door Lenin in zijn Aprilstellingen aan een revisie onderworpen? Hij heeft geen ogenblik de leer van het internationale karakter van de socialistische revolutie, of de gedachte dat de overgang tot het socialisme voor het achterlijke Rusland slechts onder directe medewerking van het Westen mogelijk was, prijsgegeven. Lenin had hier echter voor het eerst verkondigd dat de Russische arbeidersklasse, juist door de achterlijke nationale voorwaarden, eerder aan de macht kon komen dan de arbeidersklasse in de moderne landen.

De Februarirevolutie bleek onmachtig om zowel de agrarische alsook het nationale vraagstuk op te lossen. De boeren en de onderdrukte volken van Rusland waren door hun strijd om democratische doeleinden genoodzaakt de Oktoberrevolutie te ondersteunen. De Russische arbeidersklasse kreeg, slechts omdat de Russische kleinburgerlijke democratie niet in staat geweest was die historische arbeid te verrichten die haar oudere zusters in het westen voltooid hadden, eerder dan de arbeidersklasse in het westen de mogelijkheid om aan de macht te komen. In 1905 beoogde het bolsjewisme pas nadat de democratische taak volvoerd was de strijd om de heerschappij van de arbeidersklasse te beginnen. In 1917 ontstond de arbeidersheerschappij uit het niet volvoeren van de democratische taak.

Het gecombineerd karakter van de Russische Revolutie bleef hierbij niet staan. De machtsverovering door de arbeidersklasse maakte vanzelf een einde aan de scheiding tussen “minimumprogramma” en “maximumprogramma”. Onder de arbeidersheerschappij – maar ook slechts onder deze! – werd het onvermijdelijk dat de democratische doeleinden in socialistische overgingen, ofschoon de arbeiders in Europa nog niet de tijd gevonden hadden om te laten zien “hoe men dat doet.”

De omkering van de revolutionaire opeenvolging van Westen en Oosten heeft echter, hoe belangrijk zij ook is voor het lot zowel van Rusland als van de gehele wereld, slechts een beperkte historische betekenis. Hoever de Russische Revolutie ook vooruit gesneld is, haar afhankelijkheid van de wereldrevolutie is niet verdwenen en zelfs niet kleiner geworden. De mogelijkheden van een overgang van de democratische hervormingen in socialistische vloeien direct voort uit de samenloop van interne omstandigheden, allereerst de verhouding tussen arbeidersklasse en boeren. De grenzen van de socialistische hervormingen worden echter in laatste instantie door de stand van de productie en de wereldpolitiek bepaald. De nationale aanloop stelt, hoe groot hij ook zijn mag, niet in staat het onmogelijke te doen.

De Communistische Internationale viel bij haar veroordeling van het trotskisme met buitengewone heftigheid aan op die opvatting volgens welke de Russische arbeidersklasse bij een machtsovername zonder dat er ondersteuning uit het westen komt naar een vijandig conflict met de boerenmassa’s zou gaan, ook al is ze met de hulp van deze massa’s aan de macht gekomen. Zelfs indien men weet dat de historische ervaring deze prognose van Trotski uit 1905 heeft weerlegd, moet opgemerkt worden dat geen enkele van de huidige critici in 1905 nog maar op de gedachte van een arbeidersheerschappij in Rusland kwam en blijft de vaststelling dat alle Russische marxisten, ook Lenin, dachten dat de boeren een onbetrouwbare bondgenoot waren. De werkelijke traditie van het bolsjewisme heeft niets gemeen met de leer van een vooruit bepaalde belangenharmonie tussen arbeiders en boeren. De kritiek van deze kleinburgerlijke theorie was integendeel altijd een belangrijk element in de vele jaren durende strijd tussen marxisten en narodniki.

“Wanneer het tijdvak van de democratische revolutie voor Rusland voorbij zal zijn,” schreef Lenin in 1905, “zal het belachelijk zijn van een eensgezinde wil van de arbeidersklasse en van de boeren zelfs maar te spreken…” “De boeren zullen als grondbezittende klassen in deze strijd (om het socialisme) dezelfde verraderlijke twijfelende rol spelen, als de burgerij in de strijd om de democratie. Dit vergeten betekent het socialisme vergeten en zichzelf en anderen betreffende de ware belangen en doeleinden van de arbeidersklasse om de tuin leiden.”

Terwijl hij, eind 1905, voor zich zelf aan een schema van de klassenverhoudingen in de loop van de revolutie werkte, typeerde Lenin met de volgende woorden de situatie die na de liquidatie van het feodale grootgrondbezit ontstaan zou: “De arbeidersklasse strijdt reeds om het behoud van de democratische veroveringen in naam van de socialistische omwenteling. Deze strijd zou nagenoeg hopeloos zijn voor de Russische arbeidersklasse alleen, en zijn nederlaag zou onvermijdelijk zijn… indien de Europese socialistische arbeidersklasse de Russische arbeidersklasse niet te hulp kwam. In dit stadium organiseren de liberale burgerij en de rijke (plus de vrij bemiddelde) boeren de contrarevolutie. De Russische plus de Europese arbeidersklasse organiseren de revolutie. De  Russische arbeidersklasse kan onder deze omstandigheden een tweede overwinning behalen. De zaak is niet meer hopeloos. De tweede overwinning zal een socialistische omwenteling in Europa zijn. De Europese arbeiders zullen ons laten zien hoe men dat doet.”

Trotski schreef ongeveer in diezelfde dagen: “De tegenstellingen in de positie van een arbeidersregering in een achterlijk land met een overweldigende meerderheid van de boerenbevolking zullen slechts in internationaal kader, op het toneel van de wereldrevolutie, hun oplossing kunnen vinden.” Stalin citeerde later juist deze woorden om de grote kloof te tonen tussen de leninistische theorie van de arbeidersheerschappij en de theorie van Trotski. Uit het citaat blijkt echter dat, afgezien van de verschillen die er ongetwijfeld in de toenmalige revolutionaire opvattingen van Lenin en Trotski bestonden, hun opvattingen juist betreffende de “twijfelende” en “verraderlijke” rol van de boeren in wezen overeenstemden.

Lenin schrijft in februari 1906: “Wij ondersteunen de boerenbeweging volkomen, maar wij moeten bedenken dat het een beweging van een vreemde klasse is, niet diegene die de socialistische omwenteling volbrengen kan en volbrengen zal.” – “De Russische Revolutie,” verklaart hij in april 1906, “heeft voldoende eigen krachten om te overwinnen. Zij heeft echter niet voldoende krachten om de vruchten van de overwinning te plukken want in een land met een reusachtige ontwikkeling van de kleine warenhuishouding zullen de kleine warenproducenten, onder wie ook de boeren, zich onvermijdelijk tegen de arbeiders richten, indien deze van de vrijheid naar het socialisme zullen overgaan. De Russische Revolutie heeft, om een restauratie te voorkomen, een niet-Russische reserve nodig en men behoeft hulp van buitenaf. Bestaat er een zodanige reserve in de wereld? Ja, die is er: de socialistische arbeidersklasse in het westen.”

Deze gedachte kan men in verschillende combinaties, maar in wezen onveranderd, in alle jaren van reactie en oorlog aantreffen. Het is niet nodig nog meer voorbeelden te geven. De voorstellingen die  de partij van de revolutie had, zullen in het vuur van de revolutionaire gebeurtenissen ongekend vast en duidelijk moeten worden. Indien de bolsjewistische theoretici reeds vóór de revolutie tot het socialisme in één land neigden, zou deze theorie haar hoogste bloei in de periode van de directe strijd om de macht bereikt hebben. Hoe was het in werkelijkheid? Het jaar 1917 zal het antwoord daarop geven. Lenin schreef voor zijn vertrek naar Rusland, na de Februarirevolutie, in zijn afscheidsbrief aan de Zwitserse arbeiders: “De Russische arbeidersklasse kan niet op eigen krachten alleen de socialistische revolutie zegevierend beëindigen. Het kan echter aan zijn voornaamste, zijn meest betrouwbare bondgenoot, de Europese en Amerikaanse socialistische arbeidersklasse, de overgang tot de beslissende strijd vergemakkelijken.”

De door het Aprilcongres goedgekeurde resolutie van Lenin luidt: “De Russische arbeidersklasse, die in een van de meest achterlijke landen van Europa te midden van kleinburgerlijke bevolkingsmassa’s werkt, kan zich geen onmiddellijke verwezenlijking van het socialisme ten doel stellen.” De resolutie, die in deze inleidende passages dicht bij de theoretische traditie van de partij aansluit, doet echter een beslissende stap op de nieuwe weg. Zij verklaart: “De onmogelijkheid van een zelfstandige socialistische hervorming van het boeren-Rusland wil geenszins zeggen dat men moet afzien van een verovering van de macht, zowel in naam van de democratische doeleinden alsook in naam van een aantal praktisch mogelijk geworden stappen tot het socialisme,” als nationalisatie van de grond, controle over de banken enz. De antikapitalistische maatregelen zullen uitgebreid kunnen worden dankzij het aanwezig zijn van “objectieve voorwaarden voor een socialistische revolutie in de meest ontwikkelde moderne landen.” Hiervan dient men uit te gaan. “Het is een fout,” zegt Lenin in zijn rede, “slechts van de Russische omstandigheden te spreken. Voor welke taak zal de Russische arbeidersklasse komen te staan indien de wereldbeweging ons voor het feit van de sociale revolutie plaatst – dat is de voornaamste vraag die in deze resolutie behandeld wordt.” Het is duidelijk dat de nieuwe stelling die de partij in april 1917 innam, nadat Lenin een overwinning over de democratische bekrompenheid van de oude bolsjewieken behaald had, hemelsbreed verschilt van de theorie van het socialisme in één land!

Van nu af aan treft men in alle partijorganisaties, zowel in de hoofdstad, als in de provincie, dezelfde probleemstelling aan: men mag in de strijd om de macht niet vergeten dat het verdere lot van de revolutie, als een socialistische, zal afhangen van de overwinning van de arbeidersklasse in de ontwikkelde landen. Deze opvatting ondervond bij niemand tegenspraak; zij vormde integendeel als een door iedereen zonder uitzondering aanvaarde stelling de grondslag van alle discussies. Op 16 juli verklaart Charitonov, een van de met Lenin in de “verzegelde” wagon aangekomen bolsjewieken, op het te Petrograd gehouden partijcongres: “Wij zeggen overal dat onze zaak verloren is indien er in het westen geen revolutie komt.” Charitonov is geen theoreticus, hij is maar een gewoon propagandist in de partij. In de notulen van datzelfde congres lezen wij: “Pavlov wijst op de door de bolsjewieken algemeen verkondigde stelling dat de Russische Revolutie zich slechts dan verder kan ontwikkelen indien zij door de wereldrevolutie, die slechts als een socialistische denkbaar is, gesteund zal worden…” Tientallen en honderden Charitonovs en Pavlovs verkondigen de kardinale gedachte van het Aprilcongres. Het komt bij niemand op hen tegen te spreken of te verbeteren.

De VIde partijdag die eind juli plaats had, definieerde de arbeidersheerschappij als een machtsverovering door de arbeiders en de armste boeren. “Slechts deze klassen zullen metterdaad bijdragen tot de voortgang van de internationale arbeidersrevolutie, die niet alleen aan de oorlog, maar ook aan de kapitalistische slavernij een eind zal maken.” Het referaat van Boecharin was opgebouwd op de gedachte dat de socialistische wereldrevolutie de enige uitweg uit de bestaande toestand was. “Indien de revolutie in Rusland zegeviert, voordat de revolutie in het westen uitbreekt, – hebben wij tot taak… de brand van de socialistische wereldrevolutie aan te wakkeren.” Ook Stalin was toentertijd genoodzaakt de kwestie niet veel anders te stellen. “Het ogenblik zal aanbreken,” zei hij, “waarop de arbeiders de arme groepen onder de boeren zullen opheffen en om zich scharen, het vaandel van de arbeidersrevolutie zullen opheffen en het tijdvak van de socialistische revolutie in het westen zullen inluiden.”

Het congres van het district Moskou dat begin augustus bijeenkwam, geeft ons een voortreffelijke blik in het gedachteleven van de partij. Sokolnikov, die lid van het Centraal Comité was, zegt in een inleidend rapport waarin de besluiten van de VIde partijdag toegelicht werden: “Men moet aantonen dat de Russische Revolutie zich tegen het wereldimperialisme zal verheffen of door ditzelfde imperialisme verpletterd zal omkomen.” Een aantal afgevaardigden spreekt zich in dezelfde geest uit. Witolin: “Wij moeten ons voorbereiden op de sociale revolutie, die een stoot zal geven tot ontketening van de sociale revolutie in West-Europa.” De afgevaardigde Belenki: “Indien men het vraagstuk in nationaal kader wil oplossen, is er geen uitweg voor ons. Sokolnikov heeft volkomen terecht gezegd dat de Russische Revolutie slechts als internationale revolutie zal zegevieren. De voorwaarden voor het socialisme zijn in Rusland nog niet rijp, maar wanneer in Europa de revolutie begint, zullen wij West-Europa volgen.” Stoekov: “De juistheid van de stelling: – de Russische Revolutie zal slechts als internationale revolutie zegevieren – kan door niemand betwijfeld worden. De socialistische revolutie is slechts over de gehele wereld mogelijk.”

Allen zijn het eens over de drie voornaamste stellingen: de arbeidersstaat kan zich niet handhaven indien het imperialisme in het westen niet ten val gebracht wordt; in Rusland zijn de voorwaarden voor het socialisme nog niet rijp; de taak van de socialistische revolutie is in wezen internationaal. Indien er naast deze opvattingen, die zeven à acht jaar later als ketterij veroordeeld worden, andere opvattingen, die nu rechtgelovig en traditioneel genoemd worden, in de partij bestaan hadden, moesten zij zowel op het Moskouse congres, alsook op de daaraan voorafgaande partijdag tot uiting gekomen zijn. Noch de referent, noch de sprekers die aan de discussie deelnamen, noch de krantenartikelen maken ook maar met een woord melding van het bestaan van bolsjewistische opvattingen in de partij tegenover de “trotskistische”.

Op de stedelijke conferentie in Kiev, die aan de partijdag voorafging, zei de referent Horovitz: “De strijd tot behoud van onze revolutie kan slechts internationaal gevoerd worden. Wij hebben twee vooruitzichten: indien de revolutie zegeviert, vormen wij een overgangsstaat naar het socialisme, zoniet dan komen wij in de macht van het internationale imperialisme.” Na de partijdag, begin augustus, zei Pjatakov op een nieuw congres te Kiev: “Wij hebben sedert het begin van de revolutie altijd herhaald dat het lot van de Russische arbeidersklasse volkomen afhankelijk is van de loop van de arbeidersrevolutie in het westen. Wij treden derhalve in het stadium van de permanente revolutie.” Naar aanleiding van het referaat van Pjatakov verklaart bovengenoemde Horovitz: “Ik ben het volkomen eens met Pjatakov, waar hij onze revolutie een permanente noemt.” Pjatakov: “De enige mogelijke redding voor de Russische Revolutie is gelegen in de wereldrevolutie, die het begin van de sociale omwenteling zal zijn.” Vertegenwoordigden deze twee sprekers echter geen minderheid? Neen, niemand heeft in deze beslissende kwestie geopponeerd; beiden verkregen bij de verkiezing van het Kievse comité het hoogste aantal stemmen.

Men mag derhalve als vaststaand aannemen dat op het partijcongres in april, op de partijdag in juli en de congressen te Petrograd, Moskou en Kiev die opvattingen verkondigd en door stemming aanvaard werden die men later als onverenigbaar met het bolsjewisme verklaarde. Sterker nog: er ging geen enkele stem in de partij op die men als een voorloper van de latere theorie van het socialisme in één land had kunnen beschouwen, zelfs niet in die zin als men in de psalmen van koning David de prediking van Christus kan voorvoelen.

Op 13 augustus verklaart het centrale orgaan van de partij: “De volledige macht van de sovjets, wat nog geenszins “socialisme” betekent, zou in elk geval de tegenstand van de burgerij breken en, in overeenstemming met de bestaande productiekrachten en de toestand in het westen, vorm en richting aan het economisch leven geven in het belang van de arbeidende massa. De revolutie zou, nadat zij de boeien van de kapitalistische regering van zich afgeworpen had, permanent geworden zijn, d.w.z. onafgebroken: zij zou de staatsmacht gebruiken, niet om het kapitalistische uitbuitingsregime te handhaven, maar integendeel om het te overwinnen. Haar definitieve overwinning op deze weg zou van de successen van de arbeidersrevolutie in Europa afhangen… Dit was en blijft het enige reële vooruitzicht van de verdere ontwikkeling van de revolutie.” De auteur van dit artikel was Trotski, die het vanuit de Krestygevangenis schreef. De redacteur van het blad was Stalin. De betekenis van het citaat blijkt alleen reeds uit het feit dat de term “permanente revolutie” tot 1917 in de bolsjewistische partij uitsluitend gebruikt was om het standpunt van Trotski aan te duiden. Enkele jaren later zal Stalin verklaren: “Lenin streed zijn gehele leven tegen de theorie van de permanente revolutie.” Stalin heeft er zelf in elk geval niet altijd tegen gestreden: het artikel verscheen zonder enige opmerking van de kant van de redactie.

Tien dagen later schreef Trotski in hetzelfde blad: “Internationalisme is voor ons geen abstracte gedachte maar een direct leidend en in hoge mate praktisch beginsel. Wij kunnen ons geen zeker, definitief succes denken buiten de Europese revolutie.” Stalin bestreed dit toentertijd nooit. Sterker nog, twee dagen later herhaalde hij zelf: “Zij (de arbeiders en soldaten) moeten weten dat men slechts in een bondgenootschap met de arbeiders in het westen, slechts wanneer de grondslagen van het kapitalisme in het westen aan het wankelen gebracht zijn, op een zegepraal van de revolutie in Rusland kan rekenen!” Onder “zegepraal van de revolutie” werd niet de opbouw van het socialisme verstaan – hiervan was voorlopig in het geheel geen sprake – maar slechts de verovering en bevestiging van de macht

“De bourgeois schreeuwen,” schreef Lenin in september, “over een onvermijdelijke nederlaag van de Commune in Rusland, d.w.z. over een nederlaag van de arbeidersklasse, wanneer dit de macht verovert.” Men moest niet bang zijn voor dat geschreeuw: “De arbeidersklasse in Rusland heeft, wanneer het eenmaal de macht veroverd heeft, alle kans om deze te behouden en Rusland tot aan de zegevierende revolutie in het Westen te leiden.” Het vooruitzicht van de revolutie wordt hier volkomen duidelijk aangegeven: de macht behouden tot aan het begin van de socialistische revolutie in Europa. Deze opvatting is niet inderhaast neergeschreven: men vindt haar telkens weer bij Lenin. Aan het einde van zijn hoofdartikel “Zullen de bolsjewieken de staatsmacht behouden?” geeft Lenin de volgende samenvatting: “Er zal geen macht op aarde te vinden zijn die de bolsjewieken, indien deze zich niet laten intimideren en de macht weten te grijpen, zou kunnen beletten deze tot aan de overwinning van de socialistische wereldrevolutie te behouden.”

De rechtervleugel van de bolsjewieken wilde een coalitie met de verzoeningsgezinden, waarbij hij zich beriep op het feit dat de bolsjewieken “alleen” de macht niet zouden kunnen behouden. Lenin antwoordde hen op 1 november, reeds na de revolutie: “Men zegt dat wij de macht niet alleen kunnen houden. Wij zijn echter niet alleen. Voor ons staat het gehele Europa. Wij moeten beginnen.” Uit de discussies van Lenin met de rechtsen blijkt bijzonder duidelijk dat geen van de strijdende partijen aan een zelfstandige opbouw van een socialistische maatschappij in Rusland dacht.

John Reed vertelt hoe op een meeting te Petrograd, in de Oboechovfabriek, een soldaat van het Roemeense front uitriep: “Wij zullen ons uit alle macht handhaven totdat de volkeren van de gehele wereld opstaan en ons helpen.” Deze opvatting was niet uit de lucht komen vallen en noch door de naamloze soldaat noch door Reed bedacht: zij was de massa’s door de bolsjewistische propagandisten ingeprent. De stem van de soldaat van het Roemeense front was de stem van de partij, de stem van de Oktoberrevolutie.

De Verklaring van de rechten van het arbeidende en uitgebuite volk – een staatkundig programma dat in naam van de Sovjetmacht in de Constituerende Vergadering ingediend werd – verkondigde als taak van het nieuwe regime de “vestiging van een socialistische maatschappij en een overwinning van het socialisme in alle landen. De Sovjetmacht zal vastberaden deze weg volgen tot aan de volkomen overwinning van de internationale arbeidersopstand tegen het kapitalistische juk.” De leninistische “Verklaring van de Rechten”, die formeel tot op de huidige dag niet is afgeschaft, maakte de permanente revolutie tot een grondwet van de Sovjetrepubliek.

Indien Rosa Luxemburg, die hartstochtelijk en nauwgezet vanuit de gevangenis alles volgde wat de bolsjewieken deden en zeiden, een greintje nationaal socialisme bespeurd had, zou zij terstond alarm geslagen hebben: in die dagen bekritiseerde zij – in wezen foutief – de bolsjewistische politiek zeer streng. Maar neen, zij schreef het volgende over de algemene koers van de partij: “Dat de bolsjewieken hun politiek geheel op de wereldrevolutie van de arbeidersklasse baseerden, is juist het meest schitterend bewijs van hun politiek inzicht en van hun vastberadenheid, van hun stoutmoedige politiek.”

Juist die opvattingen die Lenin dag in dag uit verkondigde; die in het centraal orgaan van de partij onder redactie van Stalin gepredikt werden; waardoor de grote en kleine propagandisten zich lieten inspireren; die de soldaten op de meest afgelegen fronten herhaalden; die Rosa Luxemburg als het sterkste bewijs van het politiek inzicht van de bolsjewieken beschouwde, juist deze opvattingen werden door de bureaucratie van de Communistische Internationale in 1926 veroordeeld. “De opvattingen van Trotski en zijn geestverwanten inzake de fundamentele kwestie van het karakter en de vooruitzichten van onze revolutie” – zo luidt het besluit van het VIIde Plenum van de Communistische Internationale – “hebben niets met de opvattingen van onze partij, met het leninisme gemeen.” Zo zetten de bolsjewistische epigonen een streep onder hun eigen verleden.

Indien iemand in 1917 inderdaad tegen de theorie van de permanente revolutie vocht, dan waren het de kadetten en de verzoeningsgezinden. Miljoekov en Dan ontmaskerden “de revolutionaire illusies van het trotskisme” als de voornaamste oorzaak van de mislukking van de revolutie van 1905. Tsjcheïdse geselde in zijn openingsrede op de Democratische Vergadering het streven om “de kapitalistische oorlogsbrand te blussen door de revolutie in een socialistische en internationale om te zetten.” Kerenski zei op 13 oktober in het Voorlopig Parlement: “Er bestaan geen gevaarlijker vijanden van de revolutie, van de democratie en alle verworven vrijheden dan zij die – onder voorwendsel van de revolutie te verdiepen en haar tot een permanente sociale revolutie te maken, de massa’s demoraliseren en deze ogenschijnlijk reeds gedemoraliseerd hebben…” Tsjcheïdse en Kerenski waren om dezelfde reden tegenstanders van de permanente revolutie, als waarom zij vijanden van de bolsjewieken waren.

Trotski zei op het tweede Sovjetcongres, op het ogenblik van de machtsgreep: “Indien de opstandige volkeren van Europa het imperialisme niet verpletteren,” zullen wij verpletterd worden – dat staat vast. “De Russische Revolutie zal een storm van strijd in het westen ontketenen, of de kapitalisten van alle landen zullen onze revolutie wurgen…” – “Er bestaat een derde weg,” roept iemand. Was het misschien de stem van Stalin? Neen, het was de stem van een mensjewiek. De bolsjewieken ontdekten de “derde weg” pas enkele jaren later.

Onder invloed van de talloze malen herhaalde bewering van de stalinistische pers over de gehele wereld geldt het in de meest verschillende politieke kringen als een vaststaand feit dat er aan de meningsverschillen te Brest-Litovsk klaarblijkelijk twee opvattingen ten grondslag lagen: de ene ging van de mogelijkheid uit zich niet alleen te handhaven, maar ook het socialisme op eigen krachten in Rusland op te bouwen; de andere stelde uitsluitend haar hoop op de opstand in Europa. In werkelijkheid werd deze tegenstelling pas enkele jaren later in het leven geroepen, waarbij de auteurs niet eens de moeite namen om hun ontdekking zelfs maar uiterlijk met de historische documenten in overeenstemming te brengen. Dit zou inderdaad niet gemakkelijk geweest zijn: alle bolsjewieken, zonder uitzondering, hadden in de tijd van Brest dezelfde opvatting, dat indien de revolutie in de naaste toekomst in Europa niet uitbrak, de Sovjetrepubliek tot de ondergang gedoemd was. Sommigen rekenden met weken, anderen met maanden, niemand met jaren.

“Sinds het uitbreken van de Russische Revolutie,” schreef Boecharin op 28 januari 1918, “verklaarde de partij van de revolutionaire arbeidersklasse, dat óf de door de revolutie in Rusland ontketende internationale revolutie de oorlog en het kapitaal zou vernietigen, óf het internationale kapitaal de Russische Revolutie zou vernietigen.” Heeft Boecharin, die in die dagen de aanhangers van een revolutionaire oorlog tegen Duitsland vertegenwoordigde, misschien de opvattingen van zijn fractie aan de gehele partij toegeschreven? Hoe voor de hand liggend een dergelijk vermoeden ook mag zijn, door de documenten wordt het radicaal gelogenstraft.

De in 1929 door het Centraal Comité uitgegeven notulen over het jaar 1917 en begin 1918 bevatten ondanks hun onvolledigheid en tendentieuze bewerking waardevolle gegevens, ook inzake dit vraagstuk. “Zitting van 11 januari 1918. Kam. Sergejev (Artem) wijst erop dat alle sprekers het er over eens zijn dat onze socialistische republiek met de ondergang bedreigd wordt indien de socialistische revolutie in het westen uitblijft.” Sergejev vertegenwoordigde de opvatting van Lenin, d.w.z. hij was voor het tekenen van de vrede. Niemand bestreed Sergejev. Alle drie de strijdende groepen beriepen zich op dezelfde veronderstelling, nl. dat zonder een wereldrevolutie de afloop niet goed kon zijn.

Stalin brengt echter een nieuw geluid in de debatten. Hij motiveert de noodzakelijkheid om de afzonderlijke vrede te ondertekenen met het feit dat er “geen revolutionaire beweging in het westen bestaat, dat deze er feitelijk niet is, dat er slechts een kiem is, maar dat wij niet op een kiem kunnen rekenen.” Terwijl hij nog zeer ver van de theorie van het socialisme in één land verwijderd is, komt toch in deze woorden duidelijk zijn gemis aan vertrouwen in de internationale beweging tot uiting. “Op een kiem kunnen wij niet rekenen!” Lenin wijst terstond “in bepaalde opzichten” de stalinistische steun af: het is juist dat de revolutie in het westen nog niet begonnen is, maar “als wij daarom onze tactiek zouden willen veranderen, zouden wij verraders van het internationale socialisme zijn.” Wanneer Lenin voor een onmiddellijke en afzonderlijke vrede was, dan was dit niet  omdat hij niet in de revolutionaire beweging in het westen geloofde, en nog minder omdat hij in de levensvatbaarheid van een geïsoleerde Russische Revolutie geloofde: “Het is belangrijk voor ons dat wij ons tot het uitbreken van de algemene socialistische revolutie handhaven, en wij kunnen dit slechts bereiken door het sluiten van vrede.” De betekenis van de capitulatie te Brest is voor Lenin in het ene woord “rustpauze” vervat. Uit de notulen blijkt dat Stalin na de waarschuwing van Lenin een gelegenheid zocht om zichzelf te corrigeren. “Zitting van 23 februari 1918. Kam. Stalin. Ook wij vertrouwen op de revolutie, maar jij rekent met weken en (wij) – met maanden.” Stalin herhaalt hier woordelijk de opvatting van Lenin. De afstand tussen de uiterste vleugels van het Centraal Comité in het vraagstuk van de wereldrevolutie is een afstand tussen weken en maanden.

Lenin zei, terwijl hij op de VIIde partijdag in maart 1918 een ondertekening van de vrede van Brest verdedigde: “Het is stellig waar dat wij zonder de Duitse revolutie verloren zijn. Verloren misschien niet in Petrograd of Moskou, maar in Vladivostok of een ander ver verwijderd oord, waarheen wij genoodzaakt zullen zijn ons terug te trekken… In elk geval zijn wij onder alle omstandigheden verloren indien de Duitse revolutie er niet komt.” Het gaat echter niet alleen om Duitsland. “Het internationale imperialisme, dat… een reusachtige reële macht vormt… kan in geen geval en onder geen enkele voorwaarde een Sovjetrepubliek naast zich dulden… Een conflict is hier onvermijdelijk. Hier ligt… het grootste historische probleem… de noodzakelijkheid, om de internationale revolutie te ontketenen.” In een aangenomen geheim besluit heet het: “De partijdag ziet de meest betrouwbare garantie voor de bevestiging van de socialistische revolutie, die in Rusland gezegevierd heeft, slechts in een omzetting van deze revolutie in een internationale arbeidersrevolutie.”

Enkele dagen later zei Lenin op het Sovjetcongres: “Het wereldimperialisme kan een zegevierende opmars van de sociale revolutie niet naast zich dulden.” Op 23 april sprak hij in de zitting van de Moskouse sovjet: “Onze achterlijkheid heeft ons vooruit gedreven, maar wij zijn verloren indien wij ons niet zolang kunnen handhaven, totdat wij een krachtige hulp van de kant van de opstandige arbeiders van de andere landen verkrijgen…” “Men moet zich (voor het imperialisme) terugtrekken, al is het ook tot in de Oeral,” schrijft hij in mei 1918, “want dit is de enige mogelijkheid in de tijd waarin de revolutie in het westen rijpt…”

Lenin legde zich duidelijk rekenschap af van het feit dat het rekken van de onderhandelingen in Brest de vredesvoorwaarden verslechterde. Hij stelde echter de internationale revolutionaire taak boven de nationale. Op 28 juni 1918, op het vakverenigingscongres te Moskou, zei Lenin ondanks de tijdelijke meningsverschillen met Trotski inzake de ondertekening van de vrede: “Werden niet, toen het tot de onderhandelingen te Brest kwam, de onthullingen van kameraad Trotski aan de gehele wereld bekend, en heeft niet deze politiek ertoe geleid dat in een vijandelijk land tijdens de oorlog een geweldige revolutionaire beweging ontstond?…” Een week later komt hij in het verslag van de Raad van Volkscommissarissen aan het vijfde Sovjetcongres op deze kwestie terug: “Wij hebben onze plicht tegenover alle volkeren gedaan door onze Brester delegatie met kameraad Trotski aan het hoofd…” Een jaar later herinnerde Lenin eraan: “De Sovjetmacht heeft in de tijd van de vrede van Brest de wereldheerschappij van de arbeidersklasse en de wereldrevolutie boven alle nationale offers gesteld, hoe zwaar deze ook mochten zijn.”

“Welke betekenis,” vroeg Stalin, toen de tijd de toch al niet erg scherpe onderscheidingen in zijn geheugen vervaagd had, “kan Trotski’s verklaring hebben dat het revolutionaire Rusland zich tegenover een conservatief Europa niet zou kunnen handhaven? Slechts deze ene betekenis, dat Trotski de innerlijke macht van onze revolutie niet beseft.”

In werkelijkheid was de gehele partij er algemeen van overtuigd dat de Sovjetrepubliek zich “tegenover een conservatief Europa” niet zou kunnen handhaven. Dit was echter slechts de tegenhanger van de overtuiging dat een conservatief Europa zich niet zou kunnen handhaven tegen een revolutionair Rusland. In deze negatieve vorm kwam het onwrikbaar geloof aan de internationale kracht van de Russische Revolutie tot uitdrukking. En in wezen had de partij zich niet vergist. Het conservatieve Europa heeft zich in elk geval niet volkomen weten te handhaven. Zelfs de door de sociaaldemocratie verraden Duitse revolutie bleek sterk genoeg te zijn om Ludendorff en Hoffmann in toom te houden: zonder dit optreden zou de Sovjetrepubliek echter vermoedelijk hebben moeten onder gaan.

Maar ook na de ineenstorting van het Duitse militarisme beoordeelde men de internationale situatie in het algemeen niet anders. “Onze pogingen leiden onvermijdelijk tot de wereldrevolutie,” zei Lenin in de zitting van het Centraal Uitvoerend Comité eind juli 1918. “De zaak is dat… terwijl wij… uit de oorlog met de ene coalitie traden, (wij) terstond een druk van het imperialisme van de andere kant voelden.” In augustus, toen aan de Wolga de burgeroorlog onder deelname van de Tsjecho-Slowaken ontbrandde, sprak Lenin op een meeting in Moskou: “Onze revolutie trad op als een internationale revolutie… De proletarische massa’s zullen de Sovjetrepubliek een overwinning over de Tsjecho-Slowaken bezorgen en de mogelijkheid scheppen om zich zo lang te handhaven totdat de socialistische wereldrevolutie zal uitbreken.” Zich handhaven totdat de revolutie in het westen zal uitbreken – dit is dezelfde opvatting als de partij vroeger had.

In diezelfde tijd schreef Lenin aan de Amerikaanse arbeiders: “Wij bevinden ons in een belegerde vesting, zolang het leger van de socialistische wereldrevolutie ons niet te hulp komt.” Nog positiever drukt hij zich in november uit: “Uit de feiten van de wereldgeschiedenis blijkt dat de omzetting van onze, de Russische Revolutie, in een socialistische niet een avontuur, maar een gebiedende noodzakelijkheid was, want wij hadden geen andere keuze: het Anglo-Franse en het Amerikaanse imperialisme zullen onvermijdelijk de onafhankelijkheid en vrijheid van Rusland verstikken, indien de socialistische wereldrevolutie, het wereldbolsjewisme niet overwint.” In de taal van Stalin heet dit: Lenin beseft klaarblijkelijk de innerlijke kracht van onze revolutie niet.

De eerste verjaardag van de revolutie is voorbij. De partij heeft tijd genoeg gehad om zich te oriënteren. Niettemin verklaart Lenin in zijn rede op de VIIIste partijdag, in maart 1919, opnieuw: “Wij leven niet alleen in een staat, maar in een statenstelsel, en een bestaan van een Sovjetrepubliek naast de imperialistische staten is voor langere tijd ondenkbaar. Tenslotte zal of het één of het ander overwinnen.”

Op de derde verjaardag, die met de vernietiging van de Witten samenviel, blikte Lenin terug en kwam tot de conclusie: “Indien men ons in die nacht (de nacht van de Oktoberrevolutie) gezegd had dat wij na drie jaren… in het bezit van deze overwinning van ons zouden zijn, zou niemand, zelfs niet de meest geheide optimist, dit geloofd hebben. Wij wisten toentertijd dat onze overwinning slechts dan een overwinning zou zijn, indien onze zaak de gehele wereld veroverde, omdat wij immers onze zaak ook uitsluitend begonnen hadden rekenend op de wereldrevolutie.” Een stelliger bewijs kan men niet verlangen: op het moment van de Oktoberrevolutie had de “meest geheide optimist” niet alleen niet van een opbouw van het nationale socialisme gedroomd, maar ook niet aan de mogelijkheid van een verdediging van de revolutie zonder regelrechte hulp van buitenaf geloofd. “Wij zijn onze zaak begonnen uitsluitend rekenend op de wereldrevolutie.” Noch de partij, noch het Rode Leger had de legende van het socialisme in één land nodig gehad om in gevechten, die drie jaar duurden, de overwinning over talrijke vijanden te verzekeren.

De internationale toestand ontwikkelde zich gunstiger dan men had kunnen verwachten. De massa’s legden een buitengewone opofferingsgezindheid voor de nieuwe strevingen aan de dag. De leiding had de tegenstellingen in het imperialisme in de eerste, moeilijkste tijd handig weten te benutten. De revolutie had tenslotte getoond meer weerstand te bezitten dan “de meest geheide optimisten” gedacht hadden. De partij handhaafde daarbij echter in haar geheel het vroegere internationale standpunt.

“Indien er geen oorlog was,” verklaarde Lenin in januari 1918, “zouden wij een vereniging van de kapitalisten over de gehele wereld aanschouwen: een aaneensluiting op de basis van een strijd tegen ons.” – “Waarom werd het ons in de weken en maanden na de Oktoberrevolutie mogelijk zo gemakkelijk de ene overwinning na de andere te behalen?” vroeg hij op de VIIe partijdag. “Alleen daarom omdat de bijzondere internationale conjunctuur ons tijdelijk tegen het imperialisme beschermde.” In april zei Lenin in een bijeenkomst van het Centraal Uitvoerend Comité: “Wij hebben slechts daardoor een rustpauze gekregen, omdat in het westen de imperialistische slachtpartij nog voortduurt; hierdoor alleen is het bestaan van de Sovjetrepubliek te verklaren.”

De bijzondere samenloop van omstandigheden kon niet eeuwig duren. “Wij zijn nu van de oorlog tot de vrede overgegaan,” zei Lenin in november 1920, “maar wij zijn niet vergeten dat de oorlog zal terugkeren. Zolang kapitalisme en socialisme bestaan, kunnen wij niet in vrede leven: de een of de ander zal tenslotte overwinnen: men zal óf voor de Sovjetrepubliek óf voor het wereldkapitalisme dodenmissen lezen. Dit is slechts uitstel van de oorlog.”

De wijziging van de oorspronkelijke “rustpauze” in een langere periode van labiel evenwicht werd niet slechts door de strijd tussen de kapitalistische groepen, maar ook door de internationale revolutionaire beweging teweeggebracht. Onder invloed van de Novemberrevolutie in Duitsland moesten de Duitse troepen de Oekraïne, de Baltische provincies en Finland ontruimen. Het doordringen van de opstandige geest in de legers van de Entente dwong de Franse, Engelse en Amerikaanse regering ertoe hun troepen van de Zuid- en Noordkust van Rusland terug te trekken. De arbeidersrevolutie in het westen zegevierde niet, maar beschermde op haar weg naar de overwinning gedurende een aantal jaren de Sovjetstaat.

In juli 1921 maakte Lenin de balans op: “Er ontstond een evenwicht, dat hoewel uiterst onzeker en uiterst onstabiel, toch zodanig was dat de socialistische republiek – natuurlijk niet voor lange tijd – in een kapitalistische omgeving kon bestaan.” Zo wende de partij, terwijl de weken maanden en de maanden jaren werden, geleidelijk aan de gedachte dat de arbeidersstaat een zekere maar “natuurlijk niet lange tijd”, vreedzaam in een kapitalistische omgeving kon bestaan

Er vloeit ongetwijfeld een belangrijke conclusie uit de boven vermelde mededelingen voort. Indien volgens de algemene overtuiging onder de bolsjewieken de Sovjetstaat niet lange tijd zonder een overwinning van de arbeidersklasse in het westen kon standhouden, sloot dit alleen reeds praktisch het programma van de opbouw van het socialisme in één land uit. De kwestie zelf werd in zekere zin bij voorbaat van de agenda geschrapt.

Het zou echter verkeerd zijn te menen, zoals de epigonenschool dit in de laatste jaren trachtte wijs te maken, dat de partij als enige hinderpaal op de weg naar een nationale socialistische maatschappij de kapitalistische legers beschouwd had. De bedreiging van een gewapende interventie stond praktisch inderdaad op de voorgrond. Het oorlogsgevaar was echter slechts de meest scherpe uitdrukking van het technisch-industrieel overwicht van de kapitalistische landen. Het vraagstuk kwam tenslotte op het isolement van de Sovjetrepubliek en de achterlijkheid van deze neer.

Socialisme is de organisatie van een planmatige en harmonisch maatschappelijke productie voor de menselijke behoeftebevrediging. Gemeenschappelijk eigendom van productiemiddelen is nog geen socialisme, maar slechts de juridische voorwaarde daarvan. Het vraagstuk van de socialistische maatschappij is niet te scheiden van het vraagstuk van de productiekrachten, dat in het huidig stadium van de menselijke ontwikkeling in wezen een wereldvraagstuk is. De afzonderlijke staat, die te eng geworden is voor het kapitalisme, is nog minder in staat het toneel van een voltooide socialistische maatschappij te zijn. De achterlijkheid van een revolutionair land vergroot bovendien voor dit land het gevaar om in het kapitalisme teruggeworpen te worden. De bolsjewieken hadden, terwijl zij het vooruitzicht van een geïsoleerde socialistische ontwikkeling verwierpen, geen kunstmatig afgezonderd interventievraagstuk voor ogen, maar het geheel van de met de internationale economische grondslag van het socialisme verbonden vraagstukken.

Lenin zei op de VIIde partijdag: “Wanneer Rusland nu – en het doet dit ongetwijfeld – van de vrede van “Tilsit” tot een nationale opbloei overgaat, dan is het uitgangspunt tot deze opbloei niet het uitgangspunt tot de burgerlijke staat, maar het uitgangspunt tot een internationale socialistische revolutie.” Dit is het alternatief: óf een internationale revolutie, óf een terugval in kapitalisme. Er is geen plaats voor een nationaal socialisme. “Wij weten niet en kunnen ook niet weten, hoeveel overgangsfasen naar het socialisme er nog zullen zijn. Dit hangt ervan af wanneer de Europese socialistische revolutie in de eigenlijke zin van het woord beginnen zal.”

Terwijl hij in april van hetzelfde jaar oproept om tot praktische arbeid over te gaan, schrijft Lenin: “Wij zullen slechts in die mate in staat zijn de socialistische revolutie in het westen, die door een aantal omstandigheden vertraagd is, werkelijk te hulp te komen, als wij in staat zullen zijn de organisatorische taak die wij hebben te vervullen.” Het begin van de economische opbouw wordt terstond in een internationaal schema gevoegd: het gaat om “hulp aan de socialistische revolutie in het westen” en niet om de vestiging van een op zichzelf staande socialistische heerschappij in het oosten.

Naar aanleiding van de dreigende hongersnood zegt Lenin tot de arbeiders van Moskou: “Wij moeten bij al onze propaganda verklaren, dat het onheil dat over ons kwam, een internationaal onheil is en dat er geen andere uitweg hieruit bestaat dan de internationale revolutie.” Om de honger te overwinnen, is de wereldrevolutie van de arbeidersklasse nodig, zegt Lenin. Om de socialistische maatschappij op te bouwen, is de revolutie in een land voldoende, antwoorden de epigonen. Hier ziet men hoe groot de meningsverschillen zijn. Wie heeft gelijk? Laat ons in geen geval vergeten dat ondanks de successen van de industrialisatie de honger tot op de huidige dag niet overwonnen is.

Het Sovjetcongres voor de volkshuishouding formuleerde in december 1918 het plan van de socialistische opbouw als volgt: “De heerschappij van de internationale arbeidersklasse wordt een historische noodzakelijkheid. Dit bepaalt de ontwikkeling zowel van de maatschappij over de gehele wereld, als van elk land afzonderlijk. De vestiging van de arbeidersheerschappij en de sovjetregeringsvorm in de andere landen zal het mogelijk maken de meest innige economische betrekkingen, internationale arbeidsdeling in de productie en tenslotte een organisatie van internationale economische bestuursorganen tot stand te brengen.” Het feit dat een dergelijke resolutie op een congres van staatsorganen, dat voor zuiver praktische doeleinden – steenkool, hout, beetwortelen – bijeengeroepen was, kon worden aangenomen, laat beter dan wat ook zien hoe het vooruitzicht van de permanente revolutie in die tijd geheel het gedachteleven van de partij beheerste.

In “Het ABC van het Communisme,” een door Boecharin en Preobrazhensky samengesteld leerboek voor de partij dat een grote oplage kende, lezen wij: “De communistische revolutie kan slechts zegevieren als wereldrevolutie… In een situatie waarin de arbeiders slechts in een land gezegevierd hebben, is de economische opbouw zeer moeilijk… De overwinning van de wereldrevolutie is nodig voor de overwinning van het communisme.”

In overeenstemming met deze opvattingen schreef Boecharin in een populaire brochure, die meermaals door de partij herdrukt en in vreemde talen vertaald werd: “… Het vraagstuk van de internationale revolutie rijst meer dan ooit voor de Russische arbeidersklasse… De permanente revolutie in Rusland gaat over in de Europese arbeidersrevolutie.”

In het bekende boek van Stepanov Skworzov, “Elektrificatie”, dat onder redactie en met een voorwoord van Lenin verscheen, wordt in een hoofdstuk dat de lezer bijzonder warm door de redacteur aanbevolen wordt, gezegd: “De Russische arbeidersklasse heeft er nooit aan gedacht een geïsoleerde socialistische staat te vormen. Een zichzelf bevredigende “socialistische” staat is een kleinburgerlijk ideaal! Een zekere benadering ervan is denkbaar onder de economische en politieke suprematie van de kleine burgerij; deze zoekt in de afzondering van de buitenwereld het middel om haar economische vormen, die door de nieuwe techniek en de nieuwe economie uiterst wankel geworden zijn, te bevestigen.” Deze belangrijke passages, die ongetwijfeld de sporen van Lenins hand dragen, werpen een scherp licht op de latere evolutie van de epigonen.

In de stellingen inzake het nationale en koloniale vraagstuk voor het IIde congres van de Communistische Internationale noemt Lenin als taak van het socialisme, die boven de nationale fasen van de strijd uitgaat, “de vestiging van een homogene, volgens één enkel plan van de arbeidersklasse van alle volkeren geregelde wereldhuishouding als geheel, welke tendentie reeds onder het kapitalisme zeer duidelijk aan de dag gekomen is en ongetwijfeld onder het socialisme zich verder zal ontwikkelen en geheel voltooid zal worden.” Tegenover deze voortgaande en moderne tendentie is de gedachte van een socialistische maatschappij in één land reactionair.

De voorwaarden voor een ontstaan van de arbeidersheerschappij en de voorwaarden voor een opbouw van de socialistische maatschappij zijn niet gelijksoortig, in zekere zin zelfs tegenovergesteld. Het feit dat de Russische arbeidersklasse het eerst aan de macht gekomen is, betekent nog geenszins dat het ook als eerste tot het socialisme zou komen. De ongelijkmatigheid in de ontwikkeling die tot de Oktoberrevolutie leidde en die vol tegenstrijdigheden is, is met de beëindiging van deze revolutie niet verdwenen: zij bleek in de grondslag van de eerste arbeidersstaat vervat te zijn.

“Hoe achterlijker een land is, dat krachtens de zigzaglijnen van de geschiedenis genoodzaakt was zijn socialistische revolutie te beginnen,” zei Lenin in maart 1918, “des te moeilijker wordt de overgang van de oude kapitalistische tot socialistische verhoudingen.” Deze gedachte loopt als een rode draad door alle redevoeringen en artikelen van Lenin in de loop der jaren. “Het is gemakkelijk voor ons de revolutie te beginnen en moeilijker haar voort te zetten,” zegt hij in mei van hetzelfde jaar, “en in het westen is het moeilijker om de revolutie te beginnen, maar daar zal het gemakkelijker zijn haar voort te zetten.” In december ontvouwt Lenin dezelfde gedachte voor een gehoor van boeren, wie het  moeilijk valt om zich over nationale grenzen heen te zetten: “Daar (in het westen) zal de overgang tot een socialistische maatschappij zich sneller en gemakkelijker voltrekken dan bij ons… Met de socialistische arbeidersklasse van de gehele wereld als bondgenoot zullen de Russische arbeidende boeren alle moeilijkheden overwinnen…” – “Vergeleken met de moderne landen,” herhaalt hij in 1919, “was het voor de Russen gemakkelijker de grote arbeidersrevolutie te beginnen, maar het zal moeilijker voor hen zijn om haar voort te zetten en tot de definitieve overwinning te leiden, in de zin van een volkomen organisatie van de socialistische maatschappij.” “Het viel Rusland,” herhaalt Lenin op 27 april 1920, “gemakkelijk de socialistische revolutie te beginnen, maar het zal Rusland moeilijker dan de andere Europese landen vallen haar voort te zetten en tot een goed einde te brengen. Ik was reeds begin 1918 in de gelegenheid om op dit feit te wijzen en de ervaring van de twee volgende jaren heeft de juistheid van deze opvatting volkomen bevestigd.”

De vroegere eeuwen leven voort in de vorm van verschillende culturele peilen. Er is tijd nodig om het verleden te overwinnen, geen eeuwen, maar tientallen jaren. “Het is de vraag of de eerstkomende generatie, een meer ontwikkelde dan de vroegere, de volledige overgang tot het socialisme zal volvoeren,” zei Lenin in de zitting van het Centraal Uitvoerend Comité op 29 april 1918. Bijna twee jaar later, op het congres van de landbouwcommunes, noemt hij nog langere termijnen: “Wij kunnen niet terstond een socialistische maatschappijorde invoeren, maar hopelijk wordt deze onder onze kinderen of misschien kleinkinderen gevestigd.” De Russische arbeiders hadden eerder dan de overigen de weg ingeslagen, maar zouden later dan de anderen het doel bereiken. Dit is geen pessimisme, maar historisch realisme.

“Wij, de arbeidersklasse van Rusland, zijn moderner dan Engeland of Duitsland wat ons politiek regime betreft…” schreef Lenin in mei 1918, “en tegelijkertijd ten achter bij de meest achterlijke West-Europese staten… wat betreft de voorbereiding tot de materieel-industriële invoering van het socialisme.” Dezelfde gedachte brengt hij bij een vergelijking tussen twee staten tot uitdrukking: “Duitsland en Rusland belichaamden in 1918 op de meest aanschouwelijke wijze de materiële verwezenlijking aan de ene kant van de economische, industriële, maatschappelijke, aan de andere kant van de politieke voorwaarden voor het socialisme.” De elementen van de toekomstige maatschappij waren als het ware verbrokkeld tussen verschillende landen. “Het is de taak van een aantal nationale revoluties die samengevat worden tot de wereldrevolutie, deze te verzamelen en in een juiste verhouding tot elkaar te brengen.”

Lenin heeft het idee van een zelfgenoegzaam karakter van de Sovjethuishouding bij voorbaat verworpen! “Zolang Sovjet-Rusland een op zichzelf staand gebied in de overige kapitalistische wereld blijft,” zegt hij in december 1920 op het VIIIste Sovjetcongres, “zou de gedachte aan onze volkomen economische onafhankelijkheid… een volslagen belachelijke fantasie en utopie zijn.” Op 27 maart 1922 waarschuwde Lenin op de XIde partijdag: “Wij moeten een proef doormaken, die ons opgelegd wordt door de Russische en de internationale markt waarvan wij afhankelijk zijn, met welke wij verbonden zijn en van welke wij ons niet kunnen losmaken; deze proef is ernstig, want men kan ons hier zowel economisch, alsook politiek een nederlaag toebrengen.”

De gedachte van een afhankelijkheid van de Sovjethuishouding van de wereldhuishouding wordt momenteel door de Communistische Internationale voor contrarevolutionair gehouden: het socialisme zou niet van het kapitalisme afhankelijk kunnen zijn! De epigonen waren zo verstandig om te vergeten dat zowel kapitalisme als socialisme op internationale arbeidsdeling steunen, die juist in het socialisme haar hoogste bloei moet bereiken. De economische opbouw in een geïsoleerde arbeidersstaat zal, hoe belangrijk deze ook is, besnoeid, beperkt en vol tegenstrijdigheden blijven: deze opbouw kan zich nooit tot een nieuwe harmonische maatschappij verheffen.

“Een werkelijke opbloei van de socialistische maatschappij in Rusland,” schreef Trotski in 1922, “zal pas mogelijk worden na de overwinning van de arbeidersklasse in de voornaamste landen van Europa.” Deze woorden zijn in de akte van beschuldiging opgenomen; zij waren echter indertijd een algemeen gehuldigde opvatting in de partij. “De opbouw hangt,” zegt Lenin in het jaar 1919, “geheel af van hoe snel de revolutie in de voornaamste Europese landen zal zegevieren. Pas na deze overwinning kunnen wij in ernst tot de opbouw overgaan.” Deze woorden waren geen uiting van scepticisme tegenover de Russische Revolutie, maar van vertrouwen in de komst van de wereldrevolutie. Zelfs nu, na de grootste economische successen van de Unie, is het echter nog juist dat een werkelijke opbloei van de socialistische maatschappij slechts op internationale basis mogelijk is.

Vanuit hetzelfde oogpunt beschouwde de partij ook het vraagstuk van de collectivisatie van de landbouw. De arbeidersklasse kan de nieuwe maatschappij niet opbouwen zonder de boeren, die een belangrijk, in een aantal landen zelfs overwegend deel van de bevolking en een in het oog lopende meerderheid op de gehele aardbol uitmaken, door een aantal overgangsstadia tot het socialisme te brengen. De oplossing van dit moeilijkste van alle vraagstukken hangt in laatste instantie van de kwantitatieve en kwalitatieve onderlinge betrekkingen tussen industrie en landbouw af: de boeren zullen des te bereidwilliger en met des te meer succes de weg van de collectivisatie inslaan, naarmate de stad meer in staat zal zijn om de economie en de cultuur van de boeren te bevruchten.

De politiek van het zogenaamde “oorlogscommunisme” had, zoals uit het bovenstaande duidelijk blijkt, geenszins een opbouw van de socialistische maatschappij binnen nationale grenzen ten doel. Enkel de mensjewieken schreven, spottend met de Sovjetmacht, dergelijke bedoelingen aan deze toe. Voor de bolsjewieken was het verdere lot van het spartaanse regime dat opgelegd werd door economisch verval en burgeroorlog, direct afhankelijk van de ontwikkeling van de revolutie in het westen. Lenin zei in januari 1919, toen het oorlogscommunisme op zijn hoogtepunt was: “Wij zullen de grondslagen van onze communistische voedselpolitiek verdedigen en tot op dat tijdstip onveranderd handhaven, waarop het tijdperk van de volkomen en internationale overwinning van het communisme zal aanbreken.” Lenin vergiste zich samen met de gehele partij. Men was genoodzaakt de voedselpolitiek te wijzigen. Men mag nu als vaststaand aannemen dat, zelfs indien de socialistische revolutie in Europa in de eerste twee, drie jaren na de Oktoberrevolutie uitgebroken was, toch een terugtocht op de weg van de NEP (“Nieuwe Economische Politiek”) onvermijdelijk geweest zou zijn. Bij een retrospectieve beschouwing van de eerste fase van de heerschappij wordt het echter duidelijk tot op welke hoogte de methoden van het oorlogscommunisme en zijn illusies nauw met het vooruitzicht van de permanente revolutie verbonden waren.

De diepgaande interne crisis op het einde van de drie jaren burgeroorlog betekende een bedreiging met een directe breuk tussen arbeidersklasse en boeren, tussen partij en arbeiders. Het werd noodzakelijk de methoden van de Sovjetmacht radicaal te herzien. “…Wij moeten economisch de middelboeren tevreden stellen en tot een vrij ruilverkeer overgaan,” zette Lenin uiteen, “anders is het onmogelijk dat de arbeidersklasse in Rusland de macht behoudt wanneer de internationale revolutie uitblijft…” Ging de overgang tot de NEP misschien van een principiële breuk met de samenkoppeling van binnenlandse en internationale vraagstukken vergezeld?

Lenin gaf een samenvattende beoordeling van de komende fasen in zijn stellingen voor het IIIde congres van de Communistische Internationale: “…Bezien vanuit het oogpunt van de proletarische wereldrevolutie als totaal proces is de betekenis van het tijdperk dat Rusland nu doormaakt, hierin gelegen dat de arbeidersklasse, die de staatsmacht in handen heeft, zijn politiek tegenover de kleinburgerlijke massa praktisch toepast en controleert.” Reeds met deze aanduiding van het kader van de NEP is het vraagstuk van het socialisme in één land radicaal afgewezen.

Niet minder leerzaam zijn die regels die Lenin in de dagen van de beraadslagingen over en uitwerking van de nieuwe economische methoden voor zichzelf optekende: “Tien – twintig jaar van juiste betrekkingen met de boeren en de overwinning is internationaal verzekerd (zelfs bij een vertraging van de arbeidersrevoluties die op komst zijn).” Het doel is gesteld, nl. zich aanpassen aan de nieuwe langere termijnen die nodig kunnen zijn voor het rijpen van de revolutie in het westen. In deze, maar dan ook alleen in deze zin, sprak Lenin zijn overtuiging uit dat “uit het Rusland van de NEP een socialistisch Rusland zou groeien.”

Het is nog te zwak uitgedrukt, indien men beweert dat de opvatting van de internationale revolutie niet herzien werd. Zij krijgt nu in zekere zin een diepere en duidelijkere betekenis. “In de landen met een ontwikkeld kapitalisme,” zegt Lenin op de Xde partijdag wanneer hij de historische betekenis van de NEP uiteenzet, “bestaat een in de loop van tientallen jaren gegroeide klasse van landarbeiders… Waar deze klasse voldoende ontwikkeld is, is de overgang van kapitalisme naar socialisme mogelijk. Wij leggen in een aantal werken, in al onze redevoeringen, in de gehele pers, de nadruk op het feit dat het in Rusland niet zo is dat wij in Rusland veeleer een minderheid van arbeiders in de industrie en een reusachtige meerderheid van kleine grondbezitters hebben. De sociale revolutie kan in een dergelijk land slechts onder twee voorwaarden definitief succes hebben: Ten eerste dat zij te rechtertijd door de sociale revolutie in een of meer verder ontwikkelde landen ondersteund wordt… Een tweede voorwaarde is een overeenstemming tussen de arbeidersklasse dat de staatsmacht in handen heeft, en de meerderheid van de boerenbevolking… Slechts de eenheid met de boeren kan de socialistische revolutie redden, zolang de revolutie in de andere landen niet gekomen is.” Alle elementen van het vraagstuk zijn tot een geheel verenigd. Het bondgenootschap met de boeren is noodzakelijk voor het bestaan van de Sovjetmacht, maar het vervangt niet de internationale revolutie die alleen de economische basis van de socialistische maatschappij kan vormen.

Er is op hetzelfde Xde congres nog een afzonderlijk referaat naar aanleiding van de vertraging van de revolutie in het westen gehouden: “De Sovjetrepubliek in kapitalistische omsingeling…” Kamenev spreekt als referent van het Centraal Comité. “Wij hebben ons nooit tot taak gesteld,” zegt hij als iets dat onomstotelijk vaststaat, “de communistische maatschappij in een geïsoleerd land op te bouwen. Wij kwamen echter in een toestand dat wij het fundament van de communistische maatschappij, het fundament van de socialistische staat, de arbeidersrepubliek die van alle kanten omringd wordt door kapitalistische verhoudingen, onvoorwaardelijk moesten handhaven.” Op een dergelijke vraagstelling is geen antwoord mogelijk. De vraag luidt zo: “Hoe is de Sovjetmacht in de gegeven omstandigheden te handhaven, en wel te handhaven tot op het ogenblik waarop de arbeidersklasse van het een of ander land ons te hulp komt?” Indien de opvattingen van de referent, die zijn visie ongetwijfeld meermalen met die van Lenin in overeenstemming gebracht heeft, in strijd waren met de bolsjewistische traditie, waarom protesteerde de partijdag dan niet? Waarom was er geen enkele afgevaardigde die erop wees dat Kamenev in het voornaamste vraagstuk van de revolutie opvattingen verkondigde die “niets gemeen” hadden met de bolsjewistische opvattingen? Hoe kwam het dat niemand in de partij deze ketterij ontdekte?

“Volgens Lenin,” beweert Stalin, “put de revolutie haar krachten allereerst bij de arbeiders en boeren van Rusland. Bij Trotski echter ziet men dat men de noodzakelijke krachten slechts op het toneel van de proletarische wereldrevolutie kan putten.” Lenin had op deze tegenstelling, zoals op vele andere dingen, reeds bij voorbaat geantwoord: “Wij vergeten geen ogenblik en ook nu niet,” zei hij op  14 mei 1918 in een zitting van het Centraal Uitvoerend Comité, “hoe zwak de Russische arbeidersklasse in vergelijking met de andere delen van de internationale arbeidersklasse is… Wij moeten echter op deze post stand houden totdat onze bondgenoot, de internationale arbeidersklasse, verschijnt.” Op de derde verjaardag van de Oktoberrevolutie bevestigde Lenin: “Onze inzet was een inzet op de internationale revolutie en deze inzet was volkomen juist… Wij hebben er altijd de nadruk op gelegd dat men zoiets als een socialistische revolutie niet in een land volbrengen kan…” In februari 1921 verklaarde Lenin op een congres van arbeiders in de kledingindustrie: “Wij hebben er de arbeiders steeds weer op gewezen dat de meest fundamentele, voornaamste taak en de eerste voorwaarde voor onze overwinning een uitbreiding van de revolutie over minstens enkele verder ontwikkelde landen is.” Neen, Lenin is door zijn hardnekkig streven om krachten in de wereldrevolutie te “putten” te sterk gecompromitteerd: hij is niet schoon te wassen!

Op dezelfde wijze als Trotski tegenover Lenin gesteld wordt, wordt Lenin tegenover Marx gesteld – en terecht. Dat Marx verondersteld heeft dat de arbeidersrevolutie in Frankrijk zou beginnen, maar alleen en uitsluitend in Engeland zou kunnen eindigen, is volgens Stalin te verklaren uit het feit dat Marx de wet van de ongelijkmatige ontwikkeling nog niet kende. In werkelijkheid is de voorspelling van Marx, die een land van revolutionair initiatief tegenover een land van socialistische voltooiing stelt, volkomen op de wet van de ongelijkmatige ontwikkeling gebaseerd. In elk geval heeft Lenin, die er niet van hield in belangrijke kwesties iets te verzwijgen, nooit en nergens een van Marx en Engels afwijkende mening betreffende het internationale karakter van de revolutie verkondigd. Integendeel! Indien “de zaak anders gelopen is dan Marx en Engels verwacht hebben,” zei Lenin op het IIIde Sovjetcongres, “dan betreft dit slechts de historische opeenvolging van de landen: de Russische arbeidersklasse heeft door de loop van zaken de eervolle rol van voorhoede van de internationale socialistische revolutie, en wij zien nu duidelijk hoe de ontwikkeling van de revolutie verder zal gaan: de Russen zijn begonnen, de Duitsers, de Fransen en de Engelsen zullen de zaak voltooien en het socialisme zal overwinnen…”

Verder belaagt een argument van staatkundig prestige ons: de ontkenning van de theorie van een nationaal socialisme “leidt,” volgens Stalin, “tot onttroning van ons land.” Deze voor een marxistisch oor op zichzelf reeds onverdraaglijke fraseologie verraadt de diepe kloof met de bolsjewistische traditie. Lenin duchtte geen “onttroning” maar een nationale snoeverij. “Wij zijn,” leerde hij in april 1918 in een zitting van de Moskouse Sovjet, “een van de revolutionaire delen van de arbeidersklasse, dat opgerukt is, niet omdat wij beter zijn dan de overigen, maar alleen en uitsluitend omdat wij een van de meest achterlijke landen van de wereld waren… Wij zullen slechts samen met de arbeiders in de overige landen, met de arbeiders van de gehele wereld, tot de definitieve overwinning geraken.”

Het beroep op een nuchtere zelfkennis wordt het leidmotief van de redevoeringen van Lenin. “De Russische Revolutie,” zegt hij op 4 juni 1918, “…is geenszins door een bijzondere verdienste van de Russische arbeidersklasse, maar door de loop van de historische gebeurtenissen in het leven geroepen, en deze arbeidersklasse is krachtens de wil van de geschiedenis tijdelijk op de eerste plaats gesteld en voor een zekere tijd tot voorhoede van de wereldrevolutie gemaakt.” – “De hoofdrol van de Russische arbeidersklasse in de internationale arbeidersbeweging,” zegt Lenin op een congres van de fabriekscomités op 23 juli 1918, “is niet te verklaren uit de economische ontwikkeling van het land, maar integendeel uit de achterlijkheid van Rusland. De Russische arbeidersklasse is er zich zeer wel van bewust dat een gezamenlijk optreden van de arbeiders van de gehele wereld of van enkele in kapitalistisch opzicht ontwikkelde landen de noodzakelijke voorwaarde en vooronderstelling van zijn overwinning is.” De Oktoberrevolutie is natuurlijk niet alleen door de achterlijkheid van Rusland veroorzaakt en Lenin wist dit zeer wel. Hij wil echter niet te veel van zijn gehoor vergen.

Op de bijeenkomst van de economische raden, d.w.z. van die organen die speciaal met de socialistische opbouw belast waren, zegt Lenin op 26 mei 1918: “Wij sluiten de ogen niet voor het feit dat wij de socialistische revolutie in een land, ook al was het veel minder achterlijk dan Rusland, niet geheel op eigen krachten zouden kunnen volvoeren.” De spreker zet, ook hier op de latere uitingen van bureaucratische huichelarij vooruitlopend, uiteen: “Dit behoeft in het minst niet tot pessimisme te leiden, want de taak die wij ons stellen, is een moeilijke, maar een wereldhistorische taak.”

Op het VIde Sovjetcongres, op 8 november, zegt hij: “Een volkomen overwinning van de socialistische revolutie is ondenkbaar in een land, maar vereist een zo krachtig mogelijk bondgenootschap in de strijd van minstens een paar ontwikkelde landen waartoe men Rusland niet rekenen mag.” Lenin ontzegt Rusland niet alleen het recht op zijn eigen socialisme, maar wijst het demonstratief een tweederangsplaats toe bij de opbouw van het socialisme door andere landen. Welke een misdadige “onttroning van ons land”!

In maart 1919, op de partijdag, wijst Lenin de overmoedigen terecht: “Wij hebben een praktische ervaring inzake de verwezenlijking van de eerste stappen ter vernietiging van het kapitalisme in een land met een bijzondere verhouding tussen arbeiders en boeren. Meer niet. Indien wij ons tot een kikker wilden maken, kwaken en ons opblazen, zouden wij ons in de ogen van de gehele wereld bespottelijk maken en zouden wij eenvoudig praalhanzen zijn.” Kan iemand zich hierdoor gekrenkt voelen? “Heeft,” roept Lenin op 19 mei 1921 uit, “ooit een bolsjewiek ontkend dat de revolutie definitief slechts dan kan overwinnen indien zij alle of althans enkele van de meest ontwikkelde landen omvat?” In november 1920, op het Moskouse gouvernementscongres van de partij, herinnert hij er opnieuw aan dat de bolsjewieken noch beloofd, noch ervan gedroomd hebben, “met de Russische krachten alleen de gehele wereld te veranderen… Een dergelijke waanzinnige gedachte hebben wij nooit gekoesterd, maar wij hebben altijd gezegd dat onze revolutie zal zegevieren indien de arbeiders van alle landen haar zullen ondersteunen.”

“Wij hebben,” schrijft hij begin 1922, “niet eens het fundament van de socialistische economie voltooid. Dit kunnen de ons vijandige krachten van het stervend kapitalisme nog inhalen. Men moet zich hiervan duidelijk rekenschap geven en het openlijk erkennen, want niets is zo gevaarlijk als illusies en fantasieën, vooral op een hoge post. En er is niets verschrikkelijks, niets wat ook maar in het minst aanleiding zou kunnen geven tot kleinmoedigheid in de erkenning van deze bittere waarheid; want wij hebben altijd erkend en als elementaire waarheid van het marxisme herhaald, dat voor een overwinning van het socialisme de gemeenschappelijke inspanning van de arbeiders van enkele ontwikkelde landen nodig is.”

Iets meer dan twee jaar later zal Stalin van het marxisme verlangen dat het deze opvatting prijsgeeft. Waarom? Marx was niet op de hoogte geweest van de ongelijkmatigheid van de ontwikkeling, d.w.z. van de meest elementaire wet van de dialectiek in zowel de natuur als de maatschappij. Wat moet men echter met Lenin beginnen, die volgens Stalin het eerst aan de hand van de ervaring van het imperialisme de wet van de ongelijkmatigheid “ontdekte” en toch aan de “elementaire waarheid van het marxisme” vasthield! Tevergeefs zouden wij naar een verklaring zoeken.

“Het trotskisme ging en gaat,” volgens het vonnis van de Communistische Internationale ervan uit “dat onze revolutie op zichzelf (!) in het wezen van de zaak geen socialistische is, dat de Oktoberrevolutie slechts een signaal, stormloop en uitgangspunt tot de socialistische revolutie in het westen is.” De nationale ontaarding wordt hier in de zuiverste scholastiek gehuld. De Oktoberrevolutie “op zichzelf” bestaat in het geheel niet. Zij zou onmogelijk geweest zijn zonder de hele voorafgaande geschiedenis van Europa, zij zou hopeloos zijn zonder de voortzetting in Europa en over de gehele wereld… “De Russische Revolutie is slechts een schakel in de keten van de internationale revolutie” (Lenin). Haar kracht is juist daarin gelegen, waarin de epigonen haar “onttroning” zien. Zij krijgt een socialistisch karakter juist daarom en alleen daarom omdat zij geen zelfgenoegzaam geheel, maar “signaal”, “stormloop”, “uitgangspunt”, “schakel” is.

“Een definitieve overwinning van het socialisme in één land is stellig niet mogelijk,” zei Lenin op het IIIde Sovjetcongres in januari 1918, “maar in de plaats daarvan is iets anders mogelijk, nl. het daadwerkelijk voorbeeld, het overgaan tot de daad in een land – dat is het wat de arbeidende massa’s in alle landen doet ontvlammen.” In juli, in de zitting van het Centraal Uitvoerend Comité: “Onze taak is thans deze fakkel van het socialisme niet uit handen te geven, opdat zij zoveel mogelijk vonken uitstrooit voor de om zich heen grijpende brand van de sociale revolutie.” Een maand later, op een arbeidersmeeting: “De revolutie (de Europese) groeit… En wij moeten de Sovjetmacht handhaven totdat zij begint, onze fouten moeten het wereldproletariaat een les zijn.” Weer enkele dagen later, op het congres van de volksontwikkeling: “De Russische Revolutie is slechts een voorbeeld, slechts de eerste stap in een reeks revoluties.” In maart 1919, op de partijdag: “De Russische Revolutie was eigenlijk een generale repetitie… voor de wereldwijde arbeidersrevolutie.” Niet revolutie “op zichzelf”, maar fakkel, les, slechts voorbeeld, slechts eerste stap, slechts schakel! Geen voorstelling, maar slechts generale repetitie! Welk een onophoudelijke en gruwelijke “onttroning”!

Lenin blijft echter ook hierbij niet staan. “Indien het geval zich voordeed,” zei hij op 8 november 1918, “dat wij plotseling weggevaagd werden, dan zouden wij het recht hebben te zeggen, zonder onze fouten te verdoezelen, dat wij elk ogenblik dat het lot ons toestond zo goed mogelijk benut hebben voor de socialistische wereldrevolutie.” Hoe ver is dit wat denkmethoden en politieke psychologie betreft, verwijderd van de pralende zelfingenomenheid van de epigonen die menen dat alles om hen draait.

Een verkeerd inzicht in de voornaamste kwestie leidt, indien het politiek belang genoodzaakt is zich daaraan vast te klampen, tot talloze daaruit voortvloeiende fouten en brengt geleidelijk een volkomen verandering in het denken teweeg. “Onze partij heeft niet het recht de arbeidersklasse te bedriegen,” zei Stalin in het plenum van het Uitvoerend Comité van de Communistische Internationale in 1926, “zij had de plicht openlijk te zeggen dat het gemis aan overtuiging van de mogelijkheid van een opbouw van het socialisme in ons land moest leiden tot een prijsgave van de macht en de overgang van onze partij uit haar positie van een regerings- tot de positie van een oppositiepartij…” De Communistische Internationale verklaart deze opvatting in haar resolutie heilig en onaantastbaar: “de ontkenning van deze mogelijkheid (van de socialistische maatschappij in een land) door de oppositie is niets anders dan een ontkenning van de voorwaarden voor de socialistische revolutie in Rusland.” “Voorwaarden” betekent hier niet toestand van de wereldhuishouding in zijn geheel, niet innerlijke tegenstellingen in het imperialisme, niet de klassenverhoudingen in Rusland, maar een bij voorbaat vaststaande garantie voor de doorvoerbaarheid van het socialisme in één land!

Op het door de epigonen in 1926 geopperd teleologisch bezwaar, kan men met dezelfde argumenten antwoorden als wij in de lente van 1905 de mensjewieken antwoordden. “Indien de objectieve ontwikkeling van de klassenstrijd op een bepaald moment van de revolutie de arbeidersklasse voor het alternatief stelt om de rechten en plichten van de staatsmacht op zich te nemen of zijn positie als klasse prijs te geven, beschouwt de sociaaldemocratie de verovering van de staatsmacht als haar eerste taak. Zij ziet daarbij allerminst de diepergaande objectieve ontwikkelingsprocessen, de groei- en concentratieprocessen van de productie over het hoofd, maar zij zegt: indien de loop van de klassenstrijd die in laatste instantie op de loop van de economische ontwikkeling berust, de arbeidersklasse aan de macht brengt voordat de burgerij haar economische taak vervuld heeft… dan betekent dit slechts dat de geschiedenis een reusachtige zware taak op de schouders van de arbeidersklasse legt. Wellicht zal de arbeidersklasse zelfs in de strijd in elkaar zakken, onder zijn last bezwijken – wellicht. Het kan echter van deze taak niet afzien op straffe van ontbinding als klasse en verzinking van het gehele land in barbarij.” Wij hebben ook thans nog niets hieraan toe te voegen.

“Het zou een onherstelbare fout zijn,” schreef Lenin in mei 1918, “om te verklaren dat, indien men de kloof tussen onze economische en onze politieke krachten erkende, men dan daarom de macht niet moest aan nemen… Zo oordelen “buiten het werkelijke leven staande mensen”, die niet beseffen dat een “juiste verhouding” nooit zal bestaan, dat een dergelijke verhouding noch in de ontwikkeling van de natuur, noch in de ontwikkeling van de maatschappij kan bestaan, dat slechts door een aantal pogingen – waarvan elke poging op zich eenzijdig is, tot een zeker misverstand zal leiden – in een revolutionair bondgenootschap van de arbeiders van alle landen een onvervalst, zuiver socialisme ontstaan kan.” De moeilijkheden van de internationale revolutie worden niet overwonnen door een passieve aanpassing, niet door af te zien van de macht, niet door nationaal te wachten op de algemene opstand, maar door de levende daad, de overwinning van de tegenstellingen, door de dynamische strijd en de vergroting van zijn radius. Indien men de historische filosofie van de epigonen ernstig moest nemen, dan hadden de bolsjewieken aan de vooravond van de Oktoberrevolutie bij voorbaat moeten weten: zowel dat men zich tegen een overmacht van vijanden niet zou kunnen handhaven, alsook dat men van het oorlogscommunisme tot de NEP zou overgaan en in geval van nood zijn eigen nationaal socialisme opbouwen; kortom zij zouden, voordat zij ertoe overgingen de macht over te nemen een juiste balans hebben moeten opmaken en het credit-saldo berekenen. De werkelijkheid leek bitter weinig op deze goedige karikatuur.

In het verslag op de partijdag in maart 1919 zei Lenin: “Wij moesten altijd tastend vooruitgaan. Dit feit springt het meest in het oog, wanneer wij het doorleefde nog eens met een oogopslag overzien. Dit heeft ons echter zelfs op 10 oktober 1917 geen ogenblik doen aarzelen, toen de kwestie van de machtsgreep beslist moest worden. Wij twijfelden er niet aan, of wij zouden, zoals kameraad Trotski zei, genoodzaakt zijn te experimenteren – een poging te doen. Wij begonnen een onderneming zo groot als nog nooit door iemand ondernomen was.” En vervolgens: “Wie had ooit een van de grote revoluties kunnen maken en bij voorbaat weten hoe deze ten einde gebracht moest worden? Hoe zou men dit kunnen weten? Het is niet uit boeken te halen. Zulke boeken zijn er niet. Ons besluit kon slechts uit de ervaring van de massa’s geboren worden.”

De bolsjewieken hebben geen zekerheid gezocht dat men in Rusland een socialistische maatschappij kon opbouwen, zij hadden deze niet nodig, er was niets met haar te beginnen en zij was in strijd met alles wat zij in de school van het marxisme geleerd hadden. “De bolsjewistische tactiek,” schreef Lenin tegen Kautsky, “was de enige internationalistische tactiek, want zij berustte niet op een angstvallige vrees voor de wereldrevolutie, niet op een kleinburgerlijk ongeloof in haar…” “De bolsjewieken zetten het maximum van wat in een land te verwezenlijken was door om de revolutie in alle landen te ontwikkelen, te steunen en te wekken.” Bij deze tactiek was het onmogelijk van te voren een volkomen vaststaande marsroute uit te stippelen en nog minder kon men zich een nationale overwinning verzekeren. De bolsjewieken wisten echter dat gevaar een noodzakelijk element zowel van een revolutie als van een oorlog is. Zij gingen met open ogen de gevaren tegemoet.

Terwijl hij de internationale arbeidersklasse verwijtend als voorbeeld voorhield van hoe moedig de burgerij voor haar eigen belangen oorlogen riskeert, laakte Lenin vol bitterheid die socialisten die “bang zijn de strijd te beginnen zolang geen gemakkelijke overwinning ‘verzekerd’ is… Dubbel verachtelijk zijn die lummels van het internationale socialisme, die lakeien van de burgerlijke moraal, die zo denken.” Lenin bekommerde zich, naar men weet, niet erg om de keuze van uitdrukkingen wanneer hij woedend was.

“En wat moeten wij doen,” vraagt Stalin, “indien de internationale revolutie uitblijft? Is er dan een uitweg voor onze revolutie? Trotski laat geen uitweg over.” De epigonen verlangen dat de Russische arbeidersklasse historisch bevoorrecht zal zijn: het moet vrije baan hebben om zich onafgebroken naar het socialisme toe te bewegen, onafhankelijk van hetgeen er met de overige mensheid gebeurt. De geschiedenis heeft helaas dergelijke banen niet gemaakt. “Uit wereldoogpunt gezien,” zei Lenin op de VIIde partijdag, “is het aan geen twijfel onderhevig of de uiteindelijke overwinning van onze revolutie zou hopeloos zijn indien zij alleen bleef staan.”

Ook in dit geval zou zij echter niet nutteloos geweest zijn. “Zelfs indien de bolsjewistische macht morgen aan de dag door de imperialisten ten val gebracht zou worden,” zei Lenin in mei 1919 op het pedagogencongres, “zouden wij geen ogenblik berouw erover hebben haar gegrepen te hebben. En geen enkele ontwikkeld arbeider zal er berouw over hebben, zal eraan twijfelen dat onze revolutie niettemin gezegevierd heeft.” Want Lenin ziet de overwinning slechts in de internationale continuïteit van de ontwikkeling en de strijd. “De nieuwe maatschappij is een abstractie, die slechts leven kan krijgen door een aantal verschillende, concrete, onvolkomen pogingen om deze of gene socialistische staat te vormen.” De duidelijke onderscheiding en in zekere zin tegenover elkaar stelling van “socialistische staat” en “nieuwe maatschappij” werpt een licht op de talrijke misbruiken die de latere schrijvers met de teksten van Lenin begaan.

Met een buitengewone eenvoud zette Lenin op het eind van het vijfde jaar van de machtsverovering de betekenis van de bolsjewistische strategie uiteen. “Toen wij indertijd de internationale revolutie begonnen, deden wij dit niet in de overtuiging dat wij op haar ontwikkeling konden vooruitlopen, maar omdat een gehele reeks omstandigheden ons ertoe dwong deze revolutie te beginnen. Wij dachten, dat óf de internationale revolutie ons te hulp zou komen en dan zou onze overwinning volkomen zeker zijn, óf dat wij onze bescheiden revolutionaire arbeid zouden voortzetten in het bewustzijn dat wij, in geval van een nederlaag, ondanks alles de zaak van de revolutie dienden en dat onze ervaring aan de andere revoluties ten goede zou komen. Het was duidelijk voor ons, dat zonder een ondersteuning van de kant van de internationale, de wereldrevolutie, een overwinning van de arbeidersrevolutie onmogelijk was. Reeds voor de revolutie en ook daarna hebben wij gedacht dat de revolutie in de overige kapitalistisch verder ontwikkelde landen terstond of althans zeer spoedig zou beginnen of dat wij anders verloren zouden zijn. Wij deden ondanks dit inzicht alles om het sovjetstelsel onder alle omstandigheden en tot elke prijs te handhaven, daar wij wisten dat wij niet slechts voor ons zelf werkten, maar ook voor de internationale revolutie. Wij wisten dit, wij hebben dit herhaaldelijk als onze overtuiging uitgesproken, zowel voor de Oktoberrevolutie, alsook onmiddellijk daarna en ook in de tijd van de vrede van Brest-Litovsk. En dit was over het algemeen juist.” De termijnen waren verschoven, de gebeurtenissen hadden zich in vele opzichten onverwacht anders voorgedaan, maar de voornaamste oriëntering was onveranderd gebleven.

Wat zou men hier nog aan toe te voegen hebben? “Wij begonnen de internationale revolutie.” Indien de revolutie in het westen niet “terstond of althans zeer spoedig” begint, zo dachten de bolsjewieken, “zijn wij verloren.” Ook in dit geval zal echter de verovering van de macht gerechtvaardigd zijn: anderen zullen uit de ervaring van hetgeen ondergegaan is leren. “Wij werken niet alleen voor ons zelf, maar ook voor de internationale revolutie.” Deze geheel van internationalisme doordrongen gedachten werden door Lenin op een congres van de Communistische Internationale verkondigd. Werd hij door iemand aangevallen? Vermeldde iemand de mogelijkheid van een nationale socialistische maatschappij? Niemand en met geen enkel woord.

Vijf jaar later, in het VIIde plenum van het Uitvoerend Comité van de Communistische Internationale verkondigde Stalin lijnrecht tegenovergestelde opvattingen. Wij kennen deze reeds: indien niet “de overtuiging bestond van de mogelijkheid van de opbouw van het socialisme in één land,” moest de partij “van de positie van regeringspartij tot die van oppositiepartij overgaan…” Men moest zich eerst van het succes verzekeren voordat men de macht nam; deze verzekering mocht men slechts in de nationale voorwaarden zoeken; men moest overtuigd zijn van de mogelijkheid van een opbouw van het socialisme in het boeren-Rusland; dan had men niet de overtuiging van een overwinning van het wereldproletariaat nodig. Elk van deze beschouwingen is een slag in het gezicht van de bolsjewistische traditie!

De stalinistische school trachtte, om haar breuk met het verleden te verdoezelen, enkele passages van Lenin te benutten die haar het meest geschikt daartoe leken. In een artikel uit 1915 over de Verenigde Staten van Europa komt terloops de opmerking voor dat de arbeidersklasse in elk land de macht moet veroveren en met de socialistische opbouw beginnen zonder op de andere landen te wachten. Indien echter in deze inderdaad bestaande passage de gedachte van een nationale socialistische maatschappij vervat is, hoe kon Lenin deze dan in de loop van de volgende jaren zo geheel en al vergeten en telkens weer in zo krasse tegenspraak met haar komen? Men behoeft echter niet tot indirecte argumenten zijn toevlucht te nemen, want er bestaan directe. In de door Lenin in datzelfde jaar, 1915, uitgewerkte programmastellingen vindt men een nauwkeurig en direct antwoord op de vraag: “Het is de taak van de Russische arbeidersklasse om de burgerlijk democratische revolutie in Rusland te volvoeren, om de socialistische revolutie in Europa te ontketenen. Deze tweede taak is thans veel dichter bij de eerste gekomen, maar zij blijft toch een afzonderlijke en tweede taak, want het betreft verschillende klassen die samen met de Russische arbeidersklasse strijden: zijn strijdmakkers voor de eerste taak zijn de kleinburgerlijke boeren van Rusland, voor de tweede taak zijn het de arbeiders van de overige landen.” Het kon niet duidelijker gezegd zijn.

Het tweede beroep op Lenin is evenmin gegrond. In een onvoltooid gebleven artikel van zijn hand over de coöperaties wordt gezegd dat in de Sovjetrepubliek “al het noodzakelijke in voldoende mate” aanwezig was om zonder nieuwe revoluties de overgang tot het socialisme te voltrekken: het betreft hier, zoals duidelijk uit de tekst blijkt, politieke en juridische voorwaarden. De schrijver laat niet na te herinneren aan het ontbreken van industriële en culturele voorwaarden. Deze gedachte heeft Lenin trouwens meer dan eens verkondigd. “Het ontbreekt ons,” schreef hij in een ander artikel in dezelfde tijd, begin 1923, “aan moderne beschaving om direct tot het socialisme over te gaan, ofschoon wij de politieke voorwaarden daartoe bezitten.” Lenin ging zowel in dit, als in alle andere gevallen ervan uit, dat naast de Russische arbeidersklasse en als voorhoede daarvan de arbeidersklasse in het westen tot het socialisme zou opmarcheren. Het artikel over de coöperaties bevat geen enkele zinspeling daarop dat de Sovjetrepubliek op reformistische en harmonische manier haar eigen nationaal socialisme kon scheppen, in plaats van zich in een antagonistisch en revolutionair ontwikkelingsproces in de socialistische wereldhuishouding in te schakelen. Beide citaten, die zelfs in het programma van de Communistische Internationale zijn opgenomen, hebben wij reeds geruime tijd geleden in onze “Kritiek op het programma” nader verklaard, waarbij door de tegenstanders geen enkele poging gedaan is om hun verdraaiingen en vergissingen goed te praten. Een dergelijke poging zou trouwens ook hopeloos geweest zijn.

In maart 1923, d.w.z. juist in de laatste tijd van zijn scheppend werk, schreef Lenin: “Wij staan… op het huidig moment voor de vraag of we erin zullen slagen om ons bij onze kleine en kleinste boerenbedrijven, bij onze economische ruïne, zolang te handhaven totdat de West-Europese kapitalistische landen hun ontwikkeling tot het socialisme voltooid zullen hebben?” Opnieuw zien wij dat de tijdstippen verschoven zijn en het complex gebeurtenissen veranderd is, maar dat aan de internationale grondslag van de politiek hardnekkig vastgehouden wordt. Het geloof in de internationale revolutie – volgens Stalin het “ongeloof” in de innerlijke krachten van de Russische Revolutie heeft de grote internationalist tot aan zijn dood toe behouden. Pas nadat zij Lenin in een mausoleum verstikt hadden, konden de epigonen zijn opvattingen nationaliseren.

Uit de internationale arbeidsdeling, uit de ongelijkmatigheid van de ontwikkeling van de verschillende landen, uit hun economische onderlinge betrekkingen, uit de ongelijkmatigheid van de verschillende delen van de cultuur in de verschillende landen, uit de beweging van de moderne productiekrachten vloeit voort dat de vestiging van een socialistische maatschappijorde slechts mogelijk is door een stelsel van economische spiralen, door de interne wanverhoudingen van een enkel land over een gehele groep van landen te verdelen, doordat verschillende landen elkaar wederkerig hulp bieden en doordat de verschillende takken van economie en cultuur elkaar wederkerig aanvullen, d.w.z. in laatste instantie slechts mogelijk is over de gehele wereld.

Het oude, in het jaar 1903 aangenomen partijprogramma begint met de woorden: “De ontwikkeling van de warenruil heeft de volken van de beschaafde wereld zo nauw verbonden, dat de grote vrijheidsbeweging van de arbeidersklasse internationaal moest worden en reeds lang geworden is…” De voorbereiding van de arbeidersklasse op de komende sociale revolutie wordt de taak van de “internationale sociaaldemocratie” genoemd. “De sociaaldemocraten van de verschillende landen zijn echter op hun weg tot het gemeenschappelijk einddoel… genoodzaakt zich ongelijksoortige taken voor de naaste toekomst te stellen.” In Rusland is de val van het tsarisme een dergelijke taak. De democratische revolutie wordt bij voorbaat als een nationale stap tot de internationale socialistische revolutie beschouwd.

Dezelfde opvatting ligt ten grondslag aan het nieuwe programma, dat reeds na de machtsgreep door de partij aangenomen werd. Bij de voorafgaande beraadslagingen over het ontwerpprogramma op de VIIde partijdag werd door Miljoetin een redactionele verbetering op de resolutie van Lenin voorgesteld: “Ik stel voor,” zei hij, “de woorden “internationale socialistische revolutie” daar in te lassen waar van “het aangevangen tijdperk van de sociale revolutie” gesproken wordt… Ik geloof dat dit geen nadere toelichting behoeft. Onze sociale revolutie kan slechts als internationale revolutie zegevieren. Zij kan niet in Rusland zegevieren, terwijl in de omringende landen het burgerlijk regime bestaan blijft… Ik stel voor dit in te lassen om misverstanden te vermijden.” Voorzitter Swerdlov zegt: “Kameraad Lenin aanvaardt deze verbetering zodat het niet nodig is te stemmen.” Dit kleine parlementair technische incident (“Dit behoeft geen nadere toelichting”, en “Het is niet nodig te stemmen!”) logenstraft de valse geschiedschrijving van de epigonen overtuigender dan het meest nauwkeurige onderzoek! Het feit dat Miljoetin, net als de bovenvermelde Skvorzov-Stepanov en honderden en duizenden anderen hun eigen opvattingen spoedig als “trotskisme” zullen veroordelen, doet niets aan de zaak af. Grote historische stromingen zijn sterker dan menselijke ruggengraten. Hele politieke generaties worden door de vloed opgeheven en door de eb weggespoeld. Aan de andere kant kunnen gedachten voortleven ook na de fysieke of geestelijke dood van degenen die ze verkondigden.

Een jaar later, op de VIIIste partijdag, waar het nieuwe programma goedgekeurd werd, werd dezelfde kwestie bij wege van scherpe replieken tussen Lenin en Podbelski opnieuw behandeld. De Moskouse afgevaardigde had ertegen geprotesteerd dat er ondanks de Oktoberrevolutie nog altijd van de sociale revolutie in de toekomstige tijd gesproken werd. “Podbelski protesteerde ertegen,” zegt Lenin, “dat er in een van de paragrafen van de “aanstaande” sociale revolutie gesproken wordt… Dit argument is kennelijk niet steekhoudend, want er is in ons programma sprake van een sociale wereldrevolutie.” De geschiedenis van de partij biedt de epigonen werkelijk niet veel mogelijkheden om zich achter te verschuilen.

Dezelfde kwestie is in het programma van de Komsomol (jeugdorganisatie), dat in 1921 aangenomen werd, op buitengewoon populaire en eenvoudige wijze behandeld. “Rusland bezit weliswaar ontzaglijke natuurlijke rijkdommen,” zo luidt een van de paragrafen, “maar is in industrieel opzicht een achterlijk land waarin de kleinburgerlijke bevolking de overhand heeft. Het kan slechts door de proletarische wereldrevolutie, waarvan het ontwikkelingstijdvak ingegaan is, tot het socialisme komen.” Dit programma, dat indertijd door het Politieke Bureau (Politbureau) met medewerking niet alleen van Lenin en Trotski, maar ook van Stalin aangenomen werd, bleef nog tot aan de herfst van 1926 van kracht, toen het Uitvoerend Comité van de Communistische Internationale het niet erkennen van het socialisme in één land met een doodzonde gelijkstelde.

In de volgende twee jaren zien de epigonen zich echter genoodzaakt, de programdocumenten uit de tijd van Lenin in het archief op te bergen. Zij gaven aan het uit verschillende stukjes aaneengeplakte nieuwe document de naam van programma van de Communistische Internationale. Terwijl er bij Lenin in het “Russische” programma sprake was van de internationale revolutie, is er bij de epigonen in het internationale programma sprake van het “Russische” socialisme.

Wanneer en hoe openbaarde zich voor het eerst de breuk met het verleden? Men kan de historische datum des te gemakkelijker vaststellen omdat deze met een keerpunt in Stalins leven samenvalt. Nog in april 1924, drie maanden na de dood van Lenin, zette Stalin bescheiden de traditionele opvattingen van de partij uiteen. “De regering van de burgerij ten val brengen en de macht van de arbeidersklasse in een land vestigen,” schreef hij in zijn “Problemen van het leninisme”, “betekent nog geen waarborg voor de volkomen overwinning van het socialisme. Wij staan nog voor de voornaamste taak van het socialisme – de organisatie van de socialistische productie. Kan men deze taak vervullen, kan men de definitieve overwinning van het socialisme in één land bereiken zonder de gezamenlijke inspanning van de arbeiders van enkele ontwikkelde landen? Neen, dit is niet mogelijk. De inspanningen van een land zijn voldoende om de burgerij ten val te brengen – dit leert ons de geschiedenis van onze revolutie. Voor een definitieve overwinning van het socialisme, voor de organisatie van de socialistische productie zijn de inspanningen van een land, vooral van een zo overwegend boerenland als Rusland, onvoldoende – de inspanningen van de arbeiders van enkele ontwikkelde landen zijn daartoe nodig…” Stalin eindigt deze uiteenzetting met de woorden: “Dit zijn in het algemeen de kenmerken van de leninistische theorie van de arbeidersrevolutie.”

Tegen de herfst van hetzelfde jaar bleek plotseling, onder invloed van de strijd tegen het trotskisme, dat juist Rusland anders dan de andere landen op eigen krachten de socialistische maatschappij kan opbouwen, wanneer het niet door een interventie van buitenaf daarin wordt verhinderd… “Nu het zijn macht bevestigd en de boeren achter zich heeft,” schreef Stalin in de nieuwe druk van datzelfde boek, “kan en moet de arbeidersklasse van het zegevierende land de socialistische maatschappij opbouwen.” Kan en moet! Alleen met het doel om “het land tegen een interventie te beveiligen… is een overwinning van de revolutie althans in enkele landen noodzakelijk.” Deze verkondiging van deze nieuwe opvatting, die aan de wereldwijde arbeidersklasse de rol van een grenswacht toekent, eindigt met dezelfde woorden: “Dit zijn in het algemeen de kenmerken van de leninistische theorie van de arbeidersrevolutie.” In de loop van een jaar schuift Stalin Lenin twee lijnrecht tegenovergestelde opvattingen inzake het kardinale probleem van het socialisme in de schoenen.

Trotski zei in het plenum van het Centraal Comité in 1927 over de twee tegenovergestelde opvattingen van Stalin: “Men kan zeggen dat Stalin zich vergist en zich daarna weer verbeterd heeft. Hoe kon hij zich echter zo en in een dergelijke kwestie vergissen? Indien het juist is dat Lenin reeds in 1915 de theorie van de opbouw van het socialisme in één land verkondigde (hetgeen absoluut onjuist is); indien het juist is dat Lenin later dit standpunt slechts bevestigd en nader uiteengezet heeft (hetgeen absoluut onjuist is), hoe kon dan, dient men zich af te vragen, Stalin in een zo belangrijke kwestie nog tijdens het leven van Lenin en in Lenins laatste levensjaren tot die opvatting komen, die in het citaat van Stalin in het jaar 1924 vervat is? Het blijkt dat Stalin in deze belangrijke kwestie eenvoudig altijd trotskist was en pas na 1924 ophield dit te zijn. Het zou niet kwaad zijn, indien Stalin bij zichzelf ook maar een citaat zou vinden, waaruit blijkt dat hij ook voor 1924 over een opbouw van het socialisme in één land gesproken heeft. Hij zal dit niet vinden!” Er kwam geen antwoord op deze uitdaging.

Men mag echter de werkelijke omvang van de zwenking van Stalin niet overdrijven. Evenals in het vraagstuk van de oorlog en de houding tegenover de Voorlopige Regering of in het nationale vraagstuk, had Stalin ook in het vraagstuk van de algemene vooruitzichten van de revolutie twee standpunten: een zelfstandig, organisch, niet altijd uitgesproken, of in elk geval niet duidelijk uitgesproken en een ander conventioneel, fraseologisch, aan Lenin ontleend standpunt. Voor zover het om mensen van een en dezelfde partij gaat, kan men zich geen diepere kloof voorstellen dan die, welke er zowel in belangrijke vraagstukken van de revolutionaire theorie, alsook in de politieke psychologie, tussen Stalin en Lenin bestaat. Stalins opportunistische natuur wordt gemaskeerd door het feit dat hij op een zegevierende arbeidersrevolutie steunt. Wij zagen echter de zelfstandige positie van Stalin in maart 1917: met de reeds voltrokken burgerlijke revolutie achter zich, zag hij als de taak van de partij een tegenhouden van de afbrokkeling van de  burgerij, d.w.z. hij verzette zich feitelijk tegen de arbeidersrevolutie. Het is niet zijn schuld dat zij toch plaats had. Samen met de gehele bureaucratie stelde Stalin zich op de bodem van de feiten. Indien er een arbeidersheerschappij is, moet er ook socialisme zijn. Stalin begon, terwijl hij de mensjewistische argumenten tegen de arbeidersrevolutie in Rusland omkeerde, zich door de theorie van het socialisme in één land van de internationale revolutie los te maken. En daar hij principiële kwesties nooit goed doordacht, moest het hem voorkomen alsof hij “eigenlijk” altijd zo gedacht had als in de herfst van 1924. En daar hij zich bovendien nooit tegenover de heersende mening in de partij gekeerd had, moest het hem voorkomen alsof de partij “eigenlijk” juist zo gedacht had als hij.

De verandering had oorspronkelijk onbewust plaats. Het was niet een vervalsing, maar een ideologische rui. Naarmate de leer van het nationale socialisme echter op een goed gefundeerde kritiek stuitte, werd een georganiseerde, in de eerste plaats chirurgische inmenging van het apparaat noodzakelijk. De theorie van het nationale socialisme werd gedecreteerd. Men begon haar met de methode van het tegenovergestelde te bewijzen, nl. door hen die haar niet deelden gevangen te nemen. Tegelijkertijd begon er een tijdperk van systematische herziening van het verleden van de partij. De geschiedenis van de partij werd als het ware een overschreven perkament, een palimpsest. Het vernietigen van de perkamenten gaat tot op de huidige dag en wel met een toenemende heftigheid voort.

Niet de represailles en vervalsingen waren echter van beslissende betekenis. De overwinning van de nieuwe opvattingen die uit de toestand en de belangen van de ambtelijke bureaucratie voortspruiten, berustte op objectieve – tijdelijke, maar zeer machtige – omstandigheden. De mogelijkheden die zich openden voor de Sovjetrepubliek, zowel wat de binnenlandse alsook wat de buitenlandse politiek betreft, bleken veel groter te zijn dan men vóór de revolutie had kunnen denken. De geïsoleerde arbeidersstaat bleef niet alleen te midden van een overmacht van vijanden bestaan, maar kwam op een hoger economisch peil. Deze doorslaggevende feiten bepaalden de maatschappijbeschouwing van de jonge generatie die nog niet geleerd heeft historisch te denken, d.w.z. vergelijkingen te maken en vooruit te zien.

De Europese burgerij had zich aan de laatste oorlog te erg de vingers gebrand om lichtzinnig tot een nieuwe te besluiten. Angst voor de revolutionaire gevolgen weerhield haar tot nu toe van alle plannen tot een militaire interventie. De factor van angst is echter geen blijvende factor. Een dreigende revolutie heeft nog nooit een revolutie zelf vervangen. Een gevaar dat lange tijd geen werkelijkheid wordt, verliest zijn werking. Tegelijkertijd tracht de onverzoenlijke tegenstelling tussen de arbeidersstaat en de imperialistische wereld tot uiting te komen. De gebeurtenissen in de laatste tijd spreken zozeer dat de verwachtingen van een “neutralisering” van de wereldbourgeoisie tot aan de voltooiing van de socialistische opbouw thans door de regerende fractie opgegeven zijn; in zekere zin zijn zij zelfs in hun tegendeel omgeslagen.

De in de jaren van vrede behaalde industriële successen zijn voor alle tijden een levend bewijs van de onvergelijkelijke voordelen van een planmatige volkshuishouding. Dit feit is niet in strijd met het internationale karakter van de revolutie: het socialisme zou ook over de gehele wereld niet verwezenlijkt kunnen worden indien er geen elementen en steunpunten voor in de afzonderlijke landen voorbereid waren. Het is geen toeval dat juist de tegenstanders van de theorie van het nationale socialisme voorvechters van de industrialisatie, van de planmatigheid, van het vijfjarenplan en van de collectivisatie waren. Rakovski en duizenden andere bolsjewieken met hem boeten hun strijd om een stoutmoedig economisch initiatief met jaren verbanning en gevangenisstraf. Aan de andere kant waren zij het echter ook die zich het eerst tegen een overschatting van de bereikte resultaten en tegen een nationale zelfingenomenheid richtten. Daarentegen hebben de wantrouwige en kortzichtige “practici”, die aanvankelijk gemeend hadden dat de arbeidersklasse van het achterlijke Rusland niet in staat zou zijn de macht te veroveren, en die na de machtsverovering de mogelijkheid van een verregaande industrialisatie en collectivisatie ontkenden, zich op het tegenovergestelde standpunt geplaatst: zij vermenigvuldigden de tegen hun eigen verwachting behaalde resultaten eenvoudig met een aantal vijfjarenplannen en vervingen het historisch vooruitzicht door een rekensommetje – dit is nu de theorie van het socialisme in één land.

In werkelijkheid blijft de groei van de huidige Sovjetmaatschappij een proces vol tegenstrijdigheden. De economische successen leiden, terwijl zij de arbeidersstaat versterken, geenszins automatisch tot de schepping van een harmonische maatschappij. Zij bereiden integendeel op een hoger niveau een toespitsing van de tegenstellingen in de geïsoleerde socialistische opbouw voor. Het Russische dorp heeft ook nu nog een economisch plan samen met de Europese stad nodig. De internationale arbeidsdeling primeert boven de arbeidersheerschappij in een land en schrijft deze gebiedend voor welke weg zij verder te volgen heeft. De Oktoberrevolutie heeft Rusland niet van de ontwikkeling van de overige mensheid uitgesloten. Integendeel, zij heeft het nog nauwer met deze verbonden. Rusland is niet meer een barbaars getto, maar ook nog niet een socialistisch arcadia. Het is het belangrijkste overgangsland in onze overgangstijd. De Russische Revolutie is slechts een schakel in de keten van de internationale revolutie. Men mag bij de huidige stand van de wereldhuishouding ongetwijfeld zeggendat het kapitalisme veel dichter tot de arbeidersrevolutie genaderd is, dan de Sovjet-Unie tot het socialisme. Het lot van de eerste arbeidersstaat is onafscheidelijk verbonden met het lot van de vrijheidsbeweging in het westen en in het oosten. Dit grote onderwerp vereist echter een zelfstandig onderzoek. Wij hopen later hiertoe nog te komen.

Dit vind je misschien ook leuk...